Daneel stond niet toe dat er onmiddellijk tot actie werd over gegaan. ‘Morgen!’ had hij met een eerbiedige vastberadenheid gezegd. ‘Dat is mijn advies, Partner Elijah. Het is laat en je hebt rust nodig.’
Baley moest toegeven dat dat zo was, en bovendien was het nodig nog iets voor te bereiden; en dat was nog al het een en ander. Hij had de oplossing van de moord, daar was hij zeker van, maar evenals Daneels theorie, alleen gebaseerd op deductie, bewijskracht had het al evenmin. Solariers zouden hem moeten helpen.
En als hij hen onder ogen moest komen, een Aardebewoner tegen een half dozijn Kosmieten, had hij een volmaakte zelfbeheersing nodig. Dat betekende rust en voorbereiding. Toch kon hij niet slapen. Hij wist zeker dat hij niet zou kunnen slapen. Noch de zachtheid van het speciale bed dat door soepel functionerende robots voor hem klaar was gemaakt, noch het lichte parfum en de zachte muziek in de speciale kamer van Gladia’s villa zouden er wat toe doen. Daar was hij zeker van.
Daneel zat onopvallend in een verduisterde hoek. Baley zei: ‘Ben je nog steeds bang voor Gladia?’ De robot zei: ‘Het lijkt me niet verstandig jou alleen en onbewaakt te laten slapen.’
‘Goed, doe wat je wilt. Is het je duidelijk wat ik wil dat jij gaat doen, Daneel?’
‘Jazeker, Partner Elijah.’
‘Je hebt geen reserves vanwege de Eerste Wet, hoop ik.’
‘Een enkele in verband met de vergadering die je wilt beleggen. Zul je gewapend zijn en bedacht op je eigen veiligheid?’
‘Dat zal ik zeker, neem dat maar van me aan.’ Daneel slaakte een zucht die zo menselijk klonk dat Baley een ogenblik probeerde om door het donker het machinaal-volmaakte gezicht te bestuderen.
Daneel zei: ‘Ik vind het menselijk gedrag niet altijd logisch.’
‘We kunnen zelf ook wel Drie Wetten gebruiken.’ zei Baley, ‘maar ik ben blij dat we die niet hebben.’ Hij staarde naar het plafond. Veel hing van Daneel af en toch kon hij hem maar weinig van de volledige waarheid vertellen. Er hadden ook robots mee te maken. De planeet Aurora had haar redenen gehad om een robot te sturen om haar belangen te behartigen, maar dat was een vergissing. Robots hadden hun beperkingen.
Maar toch, als het allemaal goed ging, zou het binnen twaalf uur achter de rug kunnen zijn. Binnen vierentwintig uur kon hij weer op weg zijn naar de Aarde, met goede berichten. Zo goed dat hij het zelf nog nauwelijks kon geloven, en toch was het voor de Aarde de uitweg. Het moest de uitweg voor de Aarde zijn.
Aarde! New York! Jessie en Ben! De gezelligheid en vertrouwdheid van zijn dierbare thuis!
Al half in slaap spon hij dat nog wat uit, maar de gedachte aan de Aarde was minder troost dan hij verwacht had. Hij voelde zich vervreemd van de Steden. En op het een of andere onduidelijke punt in de tijd vervaagde het allemaal en sliep hij in.
Goed uitgeslapen stapte Baley onder de douche en kleedde hij zich aan. Lichamelijk was hij klaar voor wat er zou komen. Toch voelde hij zich onzeker. Niet dat zijn redenering hemzelf in het bleke ochtendlicht niet meer zo overtuigde. Het was meer de noodzaak om Solariers onder ogen te moeten komen.
Kon hij tenslotte zeker zijn van hun reacties? Of zou hij nog steeds in den blinde werken?
Gladia verscheen het eerst. Voor haar was het natuurlijk eenvoudig. Zij zat op een gesloten circuit omdat zij in het zelfde landhuis was. Zij zag er bleek uit en verstoken van iedere uitdrukking, in een wit gewaad dat haar tot een koud beeld maakte.
Hulpeloos staarde zij hem aan. Baley glimlachte vriendelijk terug en dat scheen haar een beetje op haar gemak te stellen.
Een voor een verschenen ze nu. Attlebish, het Waarnemend Hoofd van de Veiligheidsdienst, verscheen meteen na Gladia, atletisch en arrogant, de kin afkeurend naar voren gestoken. Toen Leebig, de roboticus, ongeduldig en kwaad, en zijn zwakke ooglid knipperde zo nu en dan. Quemot, de socioloog, een beetje vermoeid, maar met een minzame glimlach voor Baley in zijn diepliggende ogen, alsof hij wilde zeggen: We hebben elkaar gezien, we zijn onder elkaar geweest.
Toen Klorissa Cantoro verscheen leek zij zich niet op haar gemak te voelen in het bijzijn van de anderen. Zij keek even vluchtig naar Gladia en trok daarbij hoorbaar haar neus op, staarde toen naar de vloer. Dr. Thool, de arts, verscheen het laatst. Hij zag er heel slecht, ziek bijna, uit. Ze waren er allemaal, op Gruer na, die langzaam herstelde en die fysiek nog niet in staat was om erbij te zijn. (Goed, dacht Baley, dan doen we het maar zonder hem.) Ze waren allemaal keurig gekleed; ze zaten, allemaal in kamers die met gordijnen zorgvuldig van de buitenwereld afgesloten waren.
Daneel had de zaak goed geregeld. Baley hoopte vurig dat er van wat Daneel nog te doen stond evenveel terecht zou komen.
Baley keek van Kosmiet naar Kosmiet. Zijn hart bonsde. Elk gezicht keek hem vanuit een andere kamer aan en de contrasten in belichting, meubilering en muurversiering waren duizelingwekkend.
Baley zei: ‘Ik wil het hebben over de moord op dr. Rikaine Delmarre, en wel vanuit de gezichtshoek van het motief, van de gelegenheid en van het middel, in die volgorde…’ Attlebish viel hem in de rede. ‘Wordt het een lange toespraak?’
Scherp zei Baley: ‘Misschien wel. Ik ben hierheen gehaald om een moord te onderzoeken en zulk werk is mijn specialiteit en mijn beroep. Ik weet het beste hoe zo iets aangepakt moet worden.’ (Slik nu niets van ze, dacht hij, of de hele zaak mislukt. Domineer! Domineer!) Hij ging verder en hij koos zijn woorden zo scherp en zo bijtend als hij maar kon. ‘Eerst het motief. In zekere zin is het motief het minst bevredigend van de drie. Gelegenheid en middel zijn objectief. Daar kunnen feiten over verzameld worden. Het motief is subjectief. Het kan iets zijn wat door een ander kan worden waargenomen; wraak om een vernedering waar men van weet, bijvoorbeeld. Maar het kan ook totaal niet waarneembaar zijn; een onredelijke, moorddadige haat bij iemand met een volmaakte zelfbeheersing die dat nooit laat merken.
‘Nu hebt u mij bijna allemaal bij gelegenheid wel eens verteld dat u dacht dat Gladia Delmarre de misdaad gepleegd had. In elk geval heeft niemand mij een andere verdachte aan de hand gedaan. Heeft Giadia een motief? Dr. Leebig heeft er een gesuggereerd. Hij zei dat Giadia vaak ruzie maakte met haar man en Giadia heeft mij dit later toegegeven. De woede die uit ruzie kan ontstaan kan iemand best eens tot moord drijven. Goed.
‘Maar het blijft de vraag of zij de enige is met een motief. Ik vraag me af. Dr. Leebig zelf…’
De roboticus sprong bijna overeind. Hij priemde een hand in de richting van Baley. ‘Let op uw woorden, Aardebewoner.’
‘Ik zit alleen maar te theoretiseren,’ zei Baley koel. ‘U, dr. Leebig, hebt samen met dr. Delmarre aan nieuwe robotmodellen gewerkt. Wat de robotiek betreft bent u de beste op Solarie. Dat zegt u zelf en dat geloof ik ook.’ Leebig glimlachte duidelijk neerbuigend. Baley ging verder: ‘Maar ik heb gehoord dat dr. Delmarre op het punt stond de relatie met u te verbreken omdat er iets met u was wat hij afkeurde.’
‘Leugens! Leugens!’
‘Misschien. Maar als het nu eens waar was? Zou u dan geen motief hebben om hem kwijt te raken voor hij u in het publiek kon vernederen door met u te breken? Ik heb het idee dat u zo’n vernedering maar moeilijk zou kunnen verdragen.’
Baley ging snel verder om Leebig geen kans op een weerwoord te gunnen. ‘En u, juffrouw Cantoro. Door de dood van dr. Delmarre kreeg u de leiding van het fetologisch lab, een verantwoordelijke positie.’
‘Hemeltje lief, daar hebben we het al eens over gehad,’ riep Klorissa boos.
‘Dat weet ik, maar we kunnen het nog niet buiten beschouwing laten. Wat dr. Quemot betreft, hij schaakte vaak met dr. Delmarre. Misschien ergerde het hem dat hij te veel spelletjes verloor.’
Rustig kwam de socioloog tussenbeide. ‘Het verliezen van een spel schaak is ongetwijfeld niet voldoende als motief, rechercheur.’
‘Dat hangt ervan af hoe serieus u uw schakerij neemt. Voor de moordenaar kunnen motieven alles betekenen en voor ieder ander niets. Maar goed, het doet er niet toe. Wat ik zeggen wil is dat het motief alleen onvoldoende is. Iedereen kan een motief hebben, vooral voor de moord op een man als dr. Delmarre.’
‘Wat wilt u daarmee zeggen?’ vroeg Quemot verontwaardigd.
‘Wel, alleen maar dat dr. Delmarre een ‘goede Solarier’ was. Zo hebt u hem allemaal beschreven. Hij voldeed nauwgezet aan alle eisen van de Solarische zeden en gewoonten. Hij was een ideaal mens, bijna een abstractie. Wie zou liefde, of zelfs sympathie, kunnen voelen voor zo’n man? Een man zonder zwakheden maakt ieder ander alleen maar bewust van zijn eigen onvolmaaktheden. Een primitief dichter die Tennyson heette heeft eens geschreven: ‘Wie geen fouten heeft is helemaal fout’.’
‘Niemand zou een mens doden omdat hij te goed is,’ zei Klorissa met gefronste wenkbrauwen.
‘Dat is nog maar de vraag,’ zei Baley en zonder daar verder op in te gaan ging hij verder: ‘Dr. Delmarre wist dat er een samenzwering op Solarie aan de gang was, of dacht hij in elk geval; een samenzwering die een aanval op de rest van de Melkweg voorbereidde om die te veroveren. Hij wilde dat voorkomen. Om die reden zouden degenen die bij de samenzwering betrokken waren het noodzakelijk kunnen vinden zich van hem te ontdoen. Iedereen hier zou een lid van de samenzwering kunnen zijn, mevrouw Delmarre daarbij inbegrepen, en zelfs het Waarnemend Hoofd van de Veiligheidsdienst daarbij inbegrepen, Corwin Attlebish.’
‘Ik?’ zei Attlebish onaangedaan.
‘U hebt in elk geval geprobeerd het onderzoek stop te zetten zodra u door het ongeluk met Gruer de leiding kreeg.’ Baley nam een paar slokken van zijn drankje (rechtstreeks uit de oorspronkelijke verpakking, niet aangeraakt door andere menselijke handen dan de zijne, of door robotische handen) en verzamelde al zijn krachten. Tot dusver had hij weinig meer gedaan dan de kat uit de boom kijken en hij was dankbaar dat de Solariers er het geduld voor hadden opgebracht. Zij hadden zijn ervaring niet in het hanteren van mensen. Man tegen man speelden ze niets klaar. Hij zei: ‘Nu de gelegenheid. Het is de algemene opvatting dat alleen mevrouw Delmarre de gelegenheid heeft gehad omdat zij alleen haar man in diens persoonlijke aanwezigheid kon benaderen.
‘Is dat wel zo zeker? Stel dat iemand anders eens besloten zou hebben om dr. Delmarre te vermoorden? Zon zo’n wanhopig besluit de narigheid van persoonlijke aanwezigheid niet naar het tweede plan verdrongen hebben? Als een van u erop uit was een moord te plegen, zou hij dan niet in staat zijn om persoonlijke aanwezigheid lang genoeg te verdragen om zijn werk te kunnen doen? Zou u de villa van Delmarre niet binnen kunnen sluipen…’ Attlebish viel hem op kille toon in de rede. ‘U weet er niets van, Aardebewoner. Of wij dat zouden doen of niet doet. niet ter. Het feit blijft, dat dr. Delmarre zelf geen zien zou toestaan, dat kan ik u wel verzekeren. Als er iemand in zijn persoonlijke aanwezigheid zou komen zou dr. Delmarre hem, ongeacht hoe groot en hoe langdurig de vriendschap tussen hen ook mocht zijn, zeggen weg te gaan en indien nodig de hulp van robots inroepen om hem te verwijderen.’
‘Dat is waar,’ zei Baley, ‘als dr. Delmarre besefte dat het een geval van persoonlijke aanwezigheid betrof.’
‘Wat bedoelt u daarmee?’ vroeg een verbaasde dr. Thool met trillende stem.
‘Toen u mevrouw Delmarre op de plaats van de moord behandelde,’ antwoordde Baley terwijl hij hem recht in zijn gezicht keek, ‘nam zij aan dat u keek, tot u haar werkelijk aan raakte. Dan heeft ze mij verteld en ik geloof het. Zelf ben ik alleen maar aan zien gewend. Toen ik op Solarie aankwam en kennis maakte met het Hoofd van de Veiligheidsdienst, Gruer, nam ik aan dat ik hem zag. Toen Gruer aan het eind van ons gesprek verdween kwam dat voor mij als een volkomen verrassing.
‘Veronderstel nu het omgekeerde eens. Stel dat een man zijn hele volwassen leven alleen maar heeft gekeken; nooit iemand gezien, behalve bij zeldzame gelegenheden zijn vrouw. Stel nu eens dat er iemand anders dan zijn vrouw zijn persoonlijke aanwezigheid inloopt. Zou hij niet automatisch aannemen dat het een kwestie van kijken was, vooral als een robot opdracht had gekregen dr. Delmarre te gaan vertellen dat er een kijk-contact gemaakt werd?’
‘Wacht even,’ zei Quemot. ‘De gelijkheid van de achtergrond zou hem verraden.’
‘Misschien, maar hoeveel van u zitten nu op de achtergrond te letten? Er zou tenminste een minuut of zo verlopen voor het tot dr. Delmarre door zou dringen dat er iets mis was en in die tijd zou zijn vriend, wie dat dan ook geweest zou mogen zijn, naar hem toe kunnen lopen, een knuppel op kunnen heffen en hem neerslaan.’
‘Onmogelijk,’ zei Quemot koppig.
Dat denk ik niet,’ zei Baley. ‘Ik denk dat de gelegenheid geschrapt moet worden als sluitend bewijs voor de schuld van mevrouw Delmarre. Zij had die gelegenheid, maar anderen hadden die ook.’
Weer wachtte Baley. Hij kon het zweet op zijn voorhoofd voelen, maar als hij het wegveegde zou dat een zwakke indruk maken. Hij moest de teugels hier absoluut in handen houden. De persoon waar hij op mikte moest zelf overtuigd zijn van zijn inferioriteit. En om dat met een Kosmiet te doen was moeilijk voor een Aardebewoner. Baley keek van gezicht naar gezicht en vond dat alles tot nu toe bevredigend verlopen was. Zelfs Attlebish had een echt menselijke zorgelijke trek op zijn gezicht. ‘En zo komen we dan,’ zei hij, ‘bij het middel, en dat is de lastigste factor van allemaal. Het wapen waarmee de moord gepleegd werd is nooit gevonden.’
‘Dat weten we,’ zei Attlebish. ‘Als dat niet zo was zouden we mevrouw Delmarre als schuldig hebben beschouwd. We zouden nooit een onderzoek nodig hebben gehad.’
‘Misschien,’ zei Baley. ‘Laten we die kwestie van het middel dan eens analyseren. Er zijn twee mogelijkheden. Of mevrouw Delmarre heeft de moord gepleegd, of iemand anders heeft het gedaan. Als mevrouw Delmarre de moord had gepleegd zou het wapen op de plaats van de misdaad moeten zijn gebleven, tenzij het later werd weggehaald. Mijn partner, meneer Olivaw van Aurora, die hier momenteel niet aanwezig is, heeft gesuggereerd dat dr. Thool in de gelegenheid geweest is het wapen weg te nemen. Ik vraag dr. Thool nu, in ons aller aanwezigheid, of hij dat gedaan heeft, of hij een wapen heeft weggepakt terwijl hij de bewusteloze mevrouw Delmarre onderzocht?’
Dr. Thool zat te trillen. ‘Nee, nee. Ik zweer het. Ik kan elk verhoor doorstaan. Ik zweer dat ik niets heb weggepakt.’ Baley zei: ‘Is er iemand die op dit moment wil suggereren dat dr. Thool zit te liegen?’
Er viel een stilte, waarin Leebig naar iets keek, dat buiten Baley’s beeldkader viel, en iets over de tijd mopperde. Baley zei: ‘De tweede mogelijkheid is dat iemand anders de misdaad heeft gepleegd en het wapen heeft mee genomen. Maar als dat zo is moet ik me toch afvragen waarom. Het wapen weghalen komt neer op reclame maken voor het feit dat mevrouw Delmarre de moordenares niet was. Als een buitenstaander de moordenaar was, zou hij wel een complete idioot moeten zijn om het wapen niet bij het lijk achter te laten en zo iedereen van mevrouw Delmarre’s schuld te overtuigen. Hoe je het ook wendt of keert, het wapen moest er zijn Toch werd het niet gezien.’ Attlebish zei: ‘Houdt u ons voor gekken of blinden?’
‘Ik houd u voor Solariers,’ zei Baley kalm, ‘en daarom niet in staat het bepaalde wapen dat op de plaats van de misdaad was achtergelaten als zodanig te herkennen.’
‘Ik begrijp er geen woord van,’ mopperde Klorissa verslagen.
Zelfs Gladia die in de loop van de vergadering vrijwel geen spier vertrokken had staarde Baley verbaasd aan. Baley zei: ‘De dode man en de bewusteloze vrouw waren niet de enige individuen ter plaatse. Er was ook een gedesorganiseerde robot.’
‘En?’ zei Leebig kwaad.
‘Is het dan niet duidelijk dat, wat er na eliminatie van het onmogelijke overblijft, de waarheid is, hoe onwaarschijnlijk ook. De robot op de plaats van de misdaad was het moordwapen, een moordwapen dat u door uw opvoeding geen van allen kon herkennen.’
Iedereen begon tegelijk te praten; iedereen, op Gladia na, die alleen maar voor zich uit staarde.
Baley hief een arm op. ‘Stop. Rustig! Laat mij het uitleggen!’
En hij vertelde het verhaal van de aanslag op Gruers leven nog eens en de methode die daarbij gebruikt zou kunnen zijn. Deze keer voegde hij daar de aanslag op zijn eigen leven bij de kinderboerderij aan toe.
Ongeduldig zei Leebig: ‘Ik neem aan dat ze dat klaar speelden door de ene robot de pijl te laten vergiftigen zonder dat hij wist dat het vergif was en de andere robot de giftige pijl aan de jongen te laten geven en hem te laten zeggen dat je een Aardebewoner was, zonder te weten dat de pijl vergiftigd was.’
‘Zoiets. Beide robots moeten volledig geinstrueerd zijn geweest.’
‘Heel vergezocht,’ zei Leebig.
Quemot was bleek en zag eruit alsof hij ieder moment ziek zou kunnen worden. ‘Geen Solarier zou een robot kunnen gebruiken om een mens iets aan te doen.’
‘Misschien niet,’ zei Baley met een schouderophalen, ‘maar waar het om gaat is dat er met robots zo gemanipuleerd kan worden. Vraag het dr. Leebig. Hij is de roboticus.’ Leebig zei: ‘Het is niet van toepassing op de moord van dr. Delmarre. Dat heb ik u gisteren al verteld. Hoe kan iemand ooit een robot een mens de schedel in laten slaan?’
‘Moet ik dat nu uitleggen?’
‘Doe dat als u kunt.’
Baley zei: ‘Het was een nieuw soort robot die door dr. Delmarre werd getest. Dat dat iets te betekenen kon hebben was me tot gisteravond ontgaan; toen had ik de gelegenheid om tegen een robot, die ik mij een handje wilde laten helpen bij het opstaan uit een stoel, te zeggen: ‘Geef me je hand!’ De robot keek, in verwarring gebracht, naar zijn eigen hand alsof hij dacht dat er van hem verwacht werd dat hij die los zou maken en aan mij zou geven. Ik moest mijn order wat minder idiomatisch herhalen. Maar het deed me denken aan iets dat dr. Leebig mij eerder die dag had verteld. Er werd geexperimenteerd met robots met verwisselbare ledematen. Onderstel nu eens dat die robot die door dr. Delmarre getest werd er zo een was, in staat om een aantal verwisselbare ledematen van verschillende vorm voor verschillende soorten van gespecialiseerde taken te gebruiken. Stel nu dat de moordenaar dit wist en plotseling tegen de robot zei: ‘Geef me je arm.’ De robot zou zijn arm los maken en die aan hem geven. De losse arm zou een prachtig wapen vormen. Als dr. Delmarre dood was kon hij vlug weer aangezet worden.’
Verbijstering en afschuw deden afkeurende geluiden opstijgen terwijl hij praatte. Zijn laatste zin moest hij schreeuwen en nog werd hij bijna overstemd.
Attlebish, rood aangelopen, stond op en deed een stap naar voren.
‘Zelfs als het zo is als u zegt, dan nog is mevrouw Delmarre de moordenares. Zij was daar, zij maakte ruzie met hem, zij zou haar man met die robot hebben zien werken, en zou van die verwisselbare ledematen afweten — waar ik tussen twee haakjes niets van geloof. Wat u ook doet, Aardebewoner, alles wijst op haar.’ Gladia begon zacht te huilen.
Baley keek niet naar haar. Hij zei: ‘Integendeel, het is heel eenvoudig om aan te tonen dat, wie de moord ook gepleegd mag hebben, mevrouw Delmarre dat in elk geval niet heeft gedaan.’
Jothan Leebig vouwde plotseling zijn armen en er verscheen een trek van minachting op zijn gezicht. Baley zag dat en zei: ‘U zult me daarbij helpen, dr. Leebig. Als roboticus weet u dat het een enorme vaardigheid vereist om robots tot handelingen als indirecte moord aan te zetten. Gisteren probeerde ik iemand huisarrest op te leggen. Ik gaf drie robots gedetailleerde instructies om die persoon veilig in huis te houden. Het was iets eenvoudigs, maar ik ben niet handig met robots. Mijn instructie was niet helemaal sluitend en de gevangene ontsnapte.’
‘Wie was de gevangene?’ vroeg Attlebish. ‘Doet er niet toe,’ zei Baley ongeduldig. ‘Wat er wel toe doet is het feit dat amateurs niet goed met robots om kunnen gaan. En sommige Solariers zijn voor hun doen amateurs. Wat weet Gladia Delmarre bijvoorbeeld van robotiek?……Nou, dr. Leebig?’
‘Wat?’ De roboticus staarde hem aan.
‘U probeerde mevrouw Delmarre robotiek te leren. Wat was zij voor een leerling? Heeft zij iets geleerd?’ Leebig keek onbehaaglijk. ‘Zij heeft niet…’ en aarzelde toen. ‘Zij was immers een hopeloos geval? Of zou u daar liever geen antwoord op geven?’
Kortaf zei Leebig: ‘Misschien deed ze wel alsof zij er niets van begreep.’
‘Bent u als roboticus bereid om te beweren dat u denkt dat mevrouw Delmarre er genoeg van begreep om robots tot indirecte moord aan te kunnen zetten?’
‘Hoe kan ik dat nu zeggen?’
‘Laat ik het dan anders zeggen. Degene die mij probeerde te vermoorden bij de kinderboerderij heeft mij via interrobot-communicatie moeten opsporen. Tenslotte had ik aan niemand verteld waar ik heen ging en alleen de robots die mij van punt naar punt brachten wisten waar ik was. Mijn partner, Daneel Olivaw, speelde het later op de dag klaar om mij op te sporen, maar wel met aanzienlijke moeite. De moordenaar daarentegen moet dat makkelijk zijn gevallen, want behalve dat hij me op moest sporen moest hij een pijl laten vergiftigen en af laten schieten, en dat alles voor ik van de boerderij vertrok en verder ging. Zou mevrouw Delmarre dat hebben kunnen doen?’
Corwin Attlebish boog zich naar voren. ‘Wie zou dat volgens u dan wel hebben gekund, Aardebewoner?’
Baley zei: ‘Dr. Jothan Leebig is naar hij zelf heeft toegegeven de beste robotman op de planeet.’
‘Is dat een beschuldiging?’ riep Leebig. ‘Ja!’ schreeuwde Baley.
Langzaam zakte de woede uit Leebigs ogen weg. Er kwam geen kalmte voor in de plaats, dat niet precies, maar een soort onderdrukte spanning. Hij zei: ‘Ik heb de Delmarre-robot na de moord onderzocht. Hij had geen afneembare ledematen. Tenminste, ze waren alleen op de gewone manier afneembaar, met behulp van speciaal gereedschap en een deskundige behandeling. De robot was dus niet het wapen dat gebruikt werd om Delmarre te doden en u hebt geen bewijs.’
Baley zei: ‘Wie anders kan instaan voor de waarheid van uw bewering?’
‘Aan mijn woord hoeft niet getwijfeld te worden.’
‘Dat gebeurt hier wel. Ik beschuldig u, en uw door niets gesteunde bewering over de robot is waardeloos. Als iemand het zou kunnen bevestigen zou het anders liggen. Overigens hebt u zich snel van die robot ontdaan. Waarom?’
‘Er was geen reden om hem te houden. Hij was totaal gedesorganiseerd. Hij was nutteloos.’
‘Waarom?’
Leebig schudde zijn vinger naar Baley en zei heftig: ‘U hebt me dat al eens eerder gevraagd, Aardebewoner, en ik heb u gezegd waarom. Hij was getuige geweest van een moord die hij niet had kunnen verhinderen.’
‘En u zei me dat dat altijd een volledige instorting met zich mee bracht; dat dat een universele regel was. Maar toen Gruer vergiftigd werd was de robot die hem de vergiftigde drank had gegeven niet zwaarder beschadigd dan dat hij hinkte en lispelde. Hij was zelf het werktuig geweest van wat er op dat moment als een moord uitzag, en niet alleen maar een getuige, en toch was hij nog genoeg bij zijn positieven om ondervraagd te kunnen worden. Deze robot, de robot in de Delmarre-zaak, moet daarom nog veel nauwer bij de moord betrokken zijn geweest dan de Gruer-robot. Van die Delmarre-robot moet zijn eigen arm als moordwapen gebruikt zijn.’
‘Allemaal onzin,’ stootte Leebig eruit. ‘U weet niets van robotiek.’ Baley zei: ‘Dat zal best. Maar ik zal commissaris Attlebish voorstellen de administratie van uw robotfabriek en onderhoudswerkplaats in beslag te laten nemen. Misschien kunnen we zo ontdekken of u robots met afneembare ledematen gebouwd hebt en, als dat zo is, of u er een naar dr. Delmarre gestuurd hebt, en, als ook dat zo is, wanneer.’
‘Niemand heeft zich met mijn administratie te bemoeien,’ riep Leebig.
‘Waarom, als u niets te verbergen hebt? Waarom?’
‘Maar waarom zou ik, Solarie nog aan toe, Delmarre hebben willen vermoorden? Vertel me dat dan eens. Wat was mijn motief?’
‘Ik zou er zo twee weten,’ zei Baley. ‘U was bevriend met mevrouw Delmarre. Bijzonder bevriend. Solariers zijn tenslotte ook mensen, op hun manier. U ging nooit met vrouwen om, maar dat maakte u nog niet immuun voor, laten we zeggen, dierlijke driften. U hebt mevrouw Delmarre gezien — neemt u me niet kwalijk, u hebt haar bekeken — in tamelijke informele kledij en…’
‘Nee,’ riep Leebig gekweld. En Gladia fluisterde heftig: ‘Nee.’
‘Misschien herkende u zelf de aard van uw gevoelens niet,’ zei Baley, ‘of als u er een vage notie van had, minachtte u zich zelf om uw zwakheid, en haatte u mevrouw Delmarre die daar voedsel aan gaf. En toch zou u Delmarre ook kunnen haten, omdat hij haar had. U vroeg mevrouw Delmarre uw assistente te worden. In zoverre gooide u het al op een akkoordje met uw libido. Zij weigerde en u haatte haar er des te meer om. Door dr. Delmarre zo te vermoorden dat de verdenking op mevrouw Delmarre zou vallen, kon u zich tegelijk op hen allebei wreken.’
‘Wie zou die goedkope, melodramatische smeerpijperij moeten geloven?’ vroeg Leebig op een hese fluistertoon. ‘Een andere Aardebewoner, een ander dier, misschien. Een Solarier niet.’
‘Ik ben niet van dat motief afhankelijk,’ zei Baley. ‘Ik denk dat het onbewust aanwezig was, maar u had ook een gewoner motief. Dr. Rikaine Delmarre dwarsboomde u bij uw plannen en moest uit de weg worden geruimd.’
‘Welke plannen?’ vroeg Leebig.
‘Uw plannen om de Melkweg te veroveren, dr. Leebig,’ zei Baley.