‘Ik begrijp ’t niet,’ zei Lona. ‘Hoe kan ’t hier zomer zijn? Toen we vertrokken was ’t winter!’
‘Op ’t noordelijk halfrond, ja.’ Burris zuchtte. ‘Maar nu zitten we ten zuiden van de evenaar. Zover als maar mogelijk is. De seizoenen zijn hier andersom. Als wij zomer hebben, hebben zij winter. En nu is ’t hier zomer.’
‘Ja, maar waarom?’
‘Het heeft te maken met de manier waarop de Aarde om zijn as draait. Terwijl hij een baan om de zon beschrijft ligt een deel van de planeet in een gunstige positie om door het zonlicht verwarmd te worden, en het andere deel niet. Als ik hier een globe had zou ik ’t je kunnen laten zien.’
‘Als ’t hier zomer is, waarom ligt er dan nog zoveel ijs?’
De zachte, zeurende toon van haar vragen ergerde Burris nog meer dan de vragen zelf. Burris werd plotseling door een duizeling overvallen. Hij kreeg kramp in zijn middenrif terwijl mysterieuze organen hun secreties van woede in zijn bloed spoten.
‘Verdomme, Lona, heb je nooit op school gezeten?’ beet hij haar toe.
Ze deinsde terug van hem. ‘Schreeuw niet tegen me, Minner. Alsjeblieft, schreeuw niet tegen me.’
‘Hebben ze je nooit iets geleerd?’
‘Ik ben al vroeg van school afgegaan. Ik was geen goede leerling.’
‘En ben ik nu je leraar?’
‘Je hoeft niet,’ zei Lona zacht. Haar ogen stonden nu te helder. ‘Je hoeft helemaal niets voor me te zijn als je dat niet wilt.’
Hij ging plotseling in de verdediging. ‘Ik wilde niet tegen je schreeuwen.’
‘Maar je schreeuwde.’
‘Ik verloor mijn geduld. Al die vragen —’
‘Al die stomme vragen — wilde je dat eigenlijk niet zeggen?’
‘Laten we ophouden, Lona, meteen. Het spijt me dat ik tegen je uitviel. Ik heb vannacht niet goed geslapen en ik ben geprikkeld. Laten we een wandeling maken. Ik zal je de wisseling van de seizoenen proberen uit te leggen.’
‘Ik ben ook weer niet zó geïnteresseerd in de seizoenen, Minner.’
‘Vergeet de seizoenen dan. Maar laten we gaan wandelen. Laten we proberen om wat kalmer te worden.’
‘Denk je dat ik vannacht goed geslapen heb?’
Hij vond de tijd gekomen om te glimlachen. ‘Ik denk eigenlijk van niet, nee.’
‘Maar schreeuw ik en klaag ik soms?’
‘In feite wel. Dus laten we hier maar ophouden en een ontspannende wandeling gaan maken. Ja?’
‘Goed,’ zei ze stuurs. ‘Een zomers wandelingetje.’
‘Een zomers wandelingetje, ja.’
Ze deden lichtgewicht thermische kleding aan, kappen, wanten. De temperatuur was zacht voor dit deel van de wereld: enkele graden boven het vriespunt. Antarctica maakte een hittegolf mee. Chalks poolhotel lag slechts enkele tientallen kilometers van de Pool zelf af, ten ‘noorden’ van de Pool, zoals alle dingen trouwens, en lag in de richting van de Ross ijsplaat. Het was een geodetische koepel, stevig genoeg om de verstijvende poolnachten te kunnen doorstaan, luchtig genoeg om de sfeer van Antarctica door te laten dringen.
Een dubbele uitgangshal was hun poort naar het rijk van ijs buiten. De koepel werd omgeven door een gordel van bruine, kale aarde van drie meter breed, door de bouwers neergelegd als een isolerende zone, en daarachter begon de witte vlakte. Onmiddellijk nadat Burris en het meisje de koepel verlaten hadden, kwam er een grijnzende, steviggebouwde gids op hen afstevenen.
‘Motorsleeritje, mensen? Brengt je in een kwartiertje naar de Pool! Het kamp van Amundsen, herbouwd. Het Scott Museum. Of de andere kant op naar de gletschers. U zegt het maar en —’
‘Nee.’
‘Ik begrijp ‘t. Uw eerste ochtend hier en u wilt alleen maar een eindje lopen. En als u vindt dat u gereed bent om een langer uitstapje te maken —’
‘Alstublieft,’ zei Burris, ‘mogen we erlangs?’
De gids wierp hem een vreemde blik toe en liet ze langs.
Lona stak haar arm door die van Burris en ze liepen het ijs op. Toen hij omkeek zag Burris een gestalte uit de koepel komen die de gids terzijde nam. Aoudad. Ze voerden een ernstig gesprek.
‘Wat is ’t hier prachtig!’ riep Lona.
‘Op een steriele manier wel, ja. De laatste grens. Bijna onbetreden, op een paar musea na hier en daar.’
‘En hotels.’
‘Dit is ’t enige. Chalk heeft het monopolie.’
De zon stond hoog boven hun hoofd, helder, maar klein. Zo dicht bij de Pool leek een zomerdag nooit te eindigen; twee maanden van ononderbroken zonlicht lagen er nog voor de boeg tot de lange onderdompeling in duisternis begon. Het licht schitterde verblindend op het ijsplateau. Alles was hier vlak, een kilometerdik laken van witheid begroef bergen en valleien. Het ijs voelde stevig aan als je er op liep. In tien minuten hadden ze het hotel ver achter zich gelaten.
‘Welke kant op ligt de Zuidpool?’ vroeg Lona.
‘Die kant op. Recht vooruit. We gaan er nog wel een keer naar toe.’
‘En achter ons?’
‘De Queen Maud Bergen. Ze dalen af naar de Rossplaat. Het is een grote deken van ijs, tweehonderd meter dik en groter dan Californië. De eerste ontdekkingsreizigers sloegen daar hun kamp op. Over een paar dagen brengen we een bezoek aan Klein-Amerika.’
‘Wat is ’t hier vlak. De weerkaatsing van de zon is zo fel.’
Lona boog zich voorover, pakte een handvol sneeuw en gooide het vrolijk de lucht in. ‘Ik zou best een paar pinguins willen zien. Minner, vraag ik teveel? Klets ik?’
‘Moet ik eerlijk zijn of tactvol?’ ‘Kan me niet schelen. Laten we gewoon lopen.’
Ze liepen. Hij vond het gladde oppervlak van het ijs bijzonder aangenaam om op te lopen. Bij elke stap die hij deed gaf het even mee en voegde zich naar de veranderde beengewrichten. Betonnen plaveisels waren niet zo vriendelijk. Burris, die een nacht van spanning en pijn had doorgemaakt, verwelkomde de verandering.
Hij betreurde het dat hij zo tegen Lona had gesnauwd.
Maar hij had zijn geduld verloren. Ze was vreselijk onwetend, maar dat had hij van het begin af aan al geweten. Wat hij niet had geweten was hoe snel haar onwetendheid ophield charmant te zijn en irriterend begon te werken.
Om met pijn en wanhoop wakker te worden en je te moeten blootstellen aan die zeurderige stroom van puberale vragen…
Kijk naar de andere kant, zei hij tot zichzelf. Hij was midden in de nacht wakker geworden. Hij had over Manipool gedroomd en ontwaakte natuurlijk schreeuwend uit zijn slaap. Dat was wel eerder gebeurd, maar nog nooit had er een warm en zacht wezen naast hem gelegen dat hem troostte. Dat had Lona gedaan. Ze was niet boos op hem geweest dat hij haar gewekt had. Ze had hem gestreeld en hem gekalmeerd totdat de nachtmerrie weer uit de werkelijkheid was verdwenen. Hij was haar daar dankbaar voor. Ze was zo teder, zo liefdevol. En zo dom.
‘Heb je Antarctica wel eens vanuit de ruimte gezien?’ vroeg Lona.
‘Vaak.’
‘Hoe ziet het eruit?’
‘Net als op de kaart. Min of meer rond, met een uitstekende duim in de richting van Zuid-Amerika. En wit. Overal wit. Je zult het zien als we naar Titan gaan.’
Ze nestelde zich in de holte van zijn arm onder ’t lopen. De holte van zijn arm was verstelbaar: hij rekte hem en maakte een comfortabele haven voor haar. Dit lichaam had zijn voordelen.
Lona zei: ‘Op een dag wil ik hier weer terugkomen en alles zien — de Pool, de musea van de ontdekkingsreizigers, de gletschers. Maar dan wil ik met mijn kinderen komen.’
Er gleed een ijspegel door zijn keel.
‘Wat voor kinderen, Lona?’
‘Twee. Een jongen en een meisje. Over een jaar of acht, dan is ’t het goede moment om ze mee te nemen.’ Zijn oogleden gingen ongecontroleerd heen en weer binnen zijn thermische hoofdbedekking. Ze knarsten als de muren van de Symplegaden. Met zachte, tot het uiterste beheerste stem zei hij: ‘Je moet weten, Lona, dat ik je geen kinderen kan geven. De doktoren hebben geconstateerd dat dat uitgesloten is. De interne organen zijn gewoon —’
‘Ja, dat weet ik. Ik bedoelde ook niet de kinderen van ons tweeën, Minner.’
Hij voelde een ijzige greep om zijn ingewanden.
Ze ging vriendelijk verder: ‘Ik bedoel de baby’s die ik nu heb. Die uit mijn lichaam zijn gehaald. Ik krijg er twee terug — heb ik je dat niet verteld?’
Burris voelde zich merkwaardig opgelucht bij de wetenschap dat ze niet van plan was om hem te verlaten voor een biologisch volledige man. Tegelijkertijd was hij verrast door de diepte van zijn opluchting. Hoe vanzelfsprekend had hij aangenomen dat de kinderen die ze noemde kinderen zouden zijn die ze van hem hoopte te krijgen! Hoe verbijsterend was de gedachte dat ze kinderen van iemand anders kon hebben!
Maar ze had al een heel legioen kinderen. Hij was dat bijna vergeten.
Hij zei: ‘Nee, dat heb je me niet verteld. Je bedoelt dat ze goedvinden dat je een paar kinderen krijgt die je zelf mag grootbrengen?’
‘Min of meer.’
‘Wat houdt dat in?’
‘Ik geloof niet dat ’t al goedgevonden is. Maar Chalk zei dat hij ’t voor elkaar zou brengen. Hij heeft ’t me beloofd, hij heeft me zijn woord gegeven. En ik geloof dat hij belangrijk genoeg is om het te kunnen. Er zijn zoveel baby’s — ze kunnen er best een paar missen voor de echte moeder als die ze wil hebben. En dat wil ik. Dat wil ik. Chalk zei dat hij de kinderen voor me zou krijgen als ik — als ik —’
Ze zweeg. Haar mond stond een moment open en sloot zich toen krampachtig.
‘Als je wat, Lona?’
‘Niets.’
‘Je wou iets gaan zeggen.’
‘Ik zei dat hij de kinderen voor me zou krijgen als ik ze wilde.’
Hij keek haar aan. ‘Dat is niet wat je wilde zeggen. Wat heb je Chalk beloofd als tegenprestatie?’ Het spectrum van schuld verspreidde zich over haar gezicht.
‘Wat verberg je voor me?’ vroeg hij dringend. Ze schudde zwijgend het hoofd. Hij pakte haar hand beet, en zij trok hem terug. Hij stond over haar heen gebogen, haar nietig makend, en zoals altijd wanneer zijn emoties zich lieten gelden in zijn nieuwe lichaam klopte en trilde het vreemd in zijn binnenste.
‘Wat beloofde je hem?’ vroeg hij.
‘Minner, je ziet er zo vreemd uit. Je hebt allemaal vlekken op je gezicht. Rood en purper op je wangen…’
‘Wat was ‘t, Lona?’
‘Niets. Niets, ’t Enige wat ik tegen hem heb gezegd… ’t enige wat ik afgesproken heb was…’
‘Wat?’
‘Dat ik aardig voor je zou zijn.’ Met een dun stemmetje. ‘Ik beloofde hem dat ik je gelukkig zou maken. En hij zou een paar baby’s geven. Was dat verkeerd, Minner?’
Hij voelde lucht ontsnappen uit het gigantische lek in zijn borst. Chalk had dit geregeld? Chalk had haar gechanteerd om lief voor hem te zijn? Chalk? Chalk?
‘Minner, wat is er?’
Stormen bliezen door hem heen. De planeet kantelde om zijn as, kwam omhoog, verpletterde hem, de continenten braken los en gleden in een massieve waterval bovenop hem.
‘Kijk me niet zo aan,’ bedelde ze.
‘Als Chalk je die baby’s niet beloofd had, zou je me dan ooit hebben benaderd?’ vroeg hij gespannen. ‘Zou je me ooit hebben aangeraakt, Lona?’
Haar ogen waren nu gevuld met tranen. ‘Ik zag je in de tuin van het ziekenhuis. Ik voelde zo’n medelijden met je. Ik wist niet eens wie je was. Ik dacht dat je verbrand was of zoiets. Toen ontmoette ik je. Ik hou van je, Minner. Chalk kan me niet van je laten houden. Hij zou me alleen maar goed voor je kunnen laten zijn. Maar dat is geen liefde.’
Hij voelde zich dwaas, idioot, houterig, een hoop levenloze modder. Hij stond haar aan te gapen. Ze zag er uit alsof ze voor de gek gehouden was. Toen bukte ze zich, raapte een handvol sneeuw op, maakte er een bal van en gooide die lachend in zijn gezicht. ‘Hou ermee op om zo gek te kijken,’ zei ze. ‘Pak me, Minner. Pak me!’
Ze maakte zich uit de voeten. In een oogwenk was ze onverwacht ver weg van hem. Ze bleef staan, een donkere vlek op het wit, en pakte nog meer sneeuw. Hij keek hoe ze een sneeuwbal maakte. Ze gooide hem onhandig, vanuit haar elleboog zoals een meisje doet, maar desondanks was ’t een goede worp en de sneeuwbal kwam een tiental meters van zijn voeten op de grond neer.
Hij verbrak de verlamming waarin haar gedachteloos uitgesproken woorden hem hadden doen belanden. ‘Je kan me niet pakken!’ riep Lona schel en hij begon te rennen, voor de eerste keer te rennen sinds hij Manipool verlaten had, met lange glijdende passen over het sneeuwtapijt. Lona rende ook, met zwaaiende armen, met haar ellebogen de ijle vrieslucht doorklievend. Burris voelde de kracht door zijn ledematen vloeien. Zijn benen, die hem zo onmogelijk hadden geleken met hun veelvoudige gewrichten, bewogen zich nu in perfecte coördinatie en deden hem soepel en snel vooruitschieten. Zijn hart klopte nauwelijks. In een opwelling schoof hij zijn hoofdbedekking naar achteren en liet de lucht van bijna nul graden langs zijn wangen stromen.
Het kostte hem slechts een paar minuten hardlopen om haar te pakken. Lona, hijgend van ’t lachen en buiten adem, draaide zich om toen hij dichtbij was en wierp zich in zijn armen. Door zijn vaart kon hij niet dadelijk stoppen en vijf passen verder vielen ze neer. Ze rolden over elkaar heen, gehandschoende handen sloegen in de sneeuw, en hij schoof haar hoofdbedekking ook weg en schraapte een handvol ijs los en gooide het in haar gezicht. Het ijswater drupte naar omlaag, langs haar keel, in haar schoot, onder haar kleren, langs haar borsten, haar buik. Ze gilde van wild plezier en verontwaardiging.
‘Minner! Nee, Minner! Nee!’
Hij gooide nog meer sneeuw naar haar. En zij naar hem nu. Schuddend van het lachen wrong ze het onder zijn kraag. Het was zo koud dat het scheen te branden. Samen spartelden ze in de sneeuw. Toen lag ze in zijn armen, en hij hield haar stevig vast, nagelde haar op de vloer van het levenloze continent. Het duurde een hele tijd voordat ze opstonden.