Twaalf De hel kent geen vrede

Burris kreeg het slechte nieuws op de vijfde dag dat hij in ’t ziekenhuis was.

Hij was in de tuin, zoals gewoonlijk. Aoudad kwam naar hem toe.

‘Huidtransplantaties zijn niet mogelijk. De doktoren zeggen ‘t. Je lichaam zit vol met gekke antistoffen.’

‘Dat wist ik wel.’ Kalm.

‘Zelfs je eigen huid stoot je huid af.’

‘Ik kan hem dat nauwelijks kwalijk nemen,’ zei Burris.

Ze liepen de saguaro voorbij. ‘Je zou een soort masker kunnen dragen, het is wel een beetje ongemakkelijk, maar ze kunnen er tegenwoordig wat van. Het masker ademt praktisch. Poreus plastic, precies passend. Je went er in een week aan.’

‘Ik zal erover denken,’ beloofde Burris. Hij knielde naast een cactus. Convexe rijen stekels liepen in spiralen naar de top. Bloesemknoppen leken zich aan het ontwikkelen. Op het kleine lichtende plaatje in de aarde stond: Echinocactus grusonii. Burris las het hardop.

‘Die cacteeën fascineren je erg,’ zei Aoudad. ‘Waarom? Wat zie je aan ze?’

‘Schoonheid.’

Die? Het zijn allemaal stekels!’

‘Ik hou van cacteeën. Ik zou willen dat ik altijd in een cactustuin kon leven.’ Zijn vingertop raakte een doorn aan. ‘Weet je dat ze op Manipool bijna niets anders hebben dan stekelige succulenten? Ik zou ze geen cacteeën willen noemen, natuurlijk, maar het effect is hetzelfde, ’t Is een droge wereld. Pluviale gordels rond de polen en een toenemende droogte naarmate je de equator nadert. Eens in de miljard jaar valt er regen aan de equator en iets vaker in de gematigde zones.’

‘Heimwee?’

‘Nauwelijks. Maar ik leerde daar de schoonheid van stekels.’

‘Doornen? Ze prikken je.’

‘Dat vormt een deel van hun schoonheid.’

‘Nu lijk je Chalk wel,’ mopperde Aoudad. ‘Pijn is instructief, zegt hij. Pijn is fijn. En doornen zijn mooi. Geef mij maar een roos.’

‘Rozenstruiken vind je ook niet zonder doornen,’ merkte Burris rustig op.

Aoudad keek verongelijkt. ‘Tulpen dan. Tulpen!’

Burris zei: ‘De doorn is alleen maar een hoogontwikkelde vorm van het blad. Een aanpassing aan een harde omgeving. cacteeën kunnen zich niet veroorloven om te transpireren zoals bladplanten. Dus ze passen zich aan. Het spijt me dat je een dergelijke elegante aanpassing lelijk vindt.’

‘Ik geloof dat ik daar nooit veel over gedacht hebt. Kijk, Burris, Chalk zou graag willen dat je hier nog een week of twee blijft. Voor nog een paar proeven.’

‘Maar plastische chirurgie is onmogelijk —’

‘Ze willen je helemaal controleren. Met ’t oog op een eventuele lichaamstransplantatie.’

‘O ja.’ Burris knikte even. Hij keerde zich naar de zon en liet de zwakke winterse stralen zijn veranderde gezicht strelen. ‘Wat is ’t fijn om weer in de zon te staan! Ik ben je dankbaar, Bart, weet je dat? Je hebt me uit die kamer gesleept. Die duistere nacht van de ziel. Ik voel nu alles in me ontluiken, losbreken, bewegen. Verwar ik nu mijn beeldspraak? Je ziet hoe veel minder star ik al ben.’

‘Ben je flexibel genoeg om een bezoeker te onderhouden?’

‘Wie?’ Ogenblikkelijk wantrouwig.

‘De weduwe van Marco Prolisse.’

‘Elise? Ik dacht dat ze in Rome was!’

‘Rome is een uur van hier. Ze wil je ontzettend graag zien. Ze zegt dat de autoriteiten je van haar hebben weggehouden. Ik wil je niet dwingen, maar ik ben van mening dat je haar bij je moet laten komen. Je kunt het verband misschien weer omdoen.’

‘Nee. Geen verband, nooit meer. Wanneer is ze hier?’

‘Ze is hier al. Je hoeft ’t maar te zeggen en ik haal haar voor je.’

‘Breng haar dan maar. Ik zie haar hier wel in de tuin. Het lijkt hier zoveel op Manipool.’

Aoudad was vreemd stil. Tenslotte zei hij: ‘Ontvang haar op je kamer.’

Burris haalde zijn schouders op. ‘Zoals je wilt.’ Hij liefkoosde de stekels.

Verpleegsters, verplegers, doktoren, chirurgen, patiënten in rolstoelen, allemaal staarden ze hem aan toen hij het gebouw betrad. Zelfs twee werkrobots keken vreemd tegen hem aan en probeerden hem met hun geprogrammeerde kennis van menselijke lichaamsvormen in overeenstemming te brengen. Burris gaf er niets om. Zijn zelfbewustzijn werd snel weggevreten, bijna dagelijks. Het verband dat hij op zijn eerste dag hier had gedragen kwam hem nu voor als een absurde uitvinding. Het was alsof hij naakt door de menigte ging, dacht hij: in het begin leek het ondenkbaar, dan, na verloop van tijd werd het draaglijk, en tenslotte gewoon. Je moest er aan wennen.

Toch voelde hij zich niet op zijn gemak toen hij op Elise Prolisse wachtte.

Hij zat bij het raam te kijken naar de tuin van de binnenplaats, toen er geklopt werd. De een of andere impuls op het laatste ogenblik (tact of vrees?) deed hem zitten zoals hij zat, met zijn rug naar haar toegekeerd, toen ze binnenkwam. De deur ging zachtjes dicht. Hij had haar in vijf jaar niet gezien, maar hij herinnerde zich haar als wellustig, ietwat opgeblazen, een mooie vrouw. Zijn versterkte gehoor vertelde hem dat ze alleen was binnengekomen, zonder Aoudad. Haar adem ging hortend en stotend. Hij hoorde haar de deur op slot doen.

‘Minner?’ zei ze zacht. ‘Minner, draai je om en kijk me aan. Het is in orde. Ik kan ’t wel verdragen.’

Dit was iets anders dan zich laten zien aan naamloos ziekenhuispersoneel. Tot zijn verrassing voelde Burris de schijnbaar duurzame kalmte van de laatste paar dagen snel oplossen. Hij werd door paniek bevangen. Hij verlangde ernaar zich te verbergen. Maar uit zijn ontsteltenis ontwikkelde zich wreedheid, een ijzige bereidheid om iemand pijn te doen. Hij draaide zich op zijn hielen om en gooide zijn lichaam naar voren om zijn uiterlijk tegen de grote zwarte ogen van Elise Prolisse te slingeren.

Het moet gezegd worden: ze kon tegen een stootje.

‘O,’ fluisterde ze. ‘O Minner, het is —’ een soepele overschakeling — ‘niet zo afschuwelijk. Ik hoorde dat ’t veel erger was.’

‘Denk je dat ik knap ben?’

‘Je maakt me niet bang. Ik dacht dat ’t angstwekkend zou zijn.’ Ze kwam naar hem toe. Ze droeg een nauwsluitende zwarte tuniek die waarschijnlijk met een spuitbus aangebracht was. Hoge borsten waren weer in de mode, en zo droeg Elise ook de hare, zowat oprijzend vanaf haar sleutelbeen en met een diepe spleet ertussen. Plastische chirurgie was het geheim. De geprononceerde heuvels van vlees werden geheel verborgen door de tuniek, maar wat voor dekking kon een micron verf eigenlijk verschaffen? Haar heupen welfden zich; haar dijen waren pilaren. Maar ze had wat gewicht verloren. In de afgelopen maanden van spanning had slapeloosheid ongetwijfeld een paar centimeter afgeschaafd van die continentale billen van haar. Ze stond nu heel dichtbij hem. Het een of andere duizelingwekkende parfum prikkelde hem en zonder enige bewuste inspanning maakte Burris zich er ongevoelig voor.

Zijn handen glipten tussen de hare.

Zijn ogen ontmoetten de hare. Als ze huiverde duurde dat maar een uiterst kort ogenblik.

‘Stierf Marco dapper?’ vroeg ze.

‘Hij stierf als een man. Als de man die hij was.’

‘Heb je ’t zien gebeuren?’

‘Niet de laatste ogenblikken, nee. Ik zag dat ze hem wegdroegen. Terwijl we op onze beurt wachtten.’

‘Je dacht dat je ook ging sterven?’

‘Ik was er zeker van. Ik sprak de laatste woorden voor Malcondotto. Hij sprak ze voor mij. Maar ik ben teruggekomen.’

‘Minner, Minner, Minner, hoe verschrikkelijk moet het geweest zijn!’ Ze hield zijn hand nog steeds omklemd. Ze streelde zijn vingers… streelde zelfs die kleine grijpworm van vlees naast zijn pinken. Burris voelde een schok van verbazing toen ze dat weerzinwekkende ding aanraakte. Haar ogen stonden wijd open, plechtig, zonder tranen. Ze heeft twee kinderen, of was ’t drie? Maar nog steeds jong. Nog steeds vitaal. Hij wilde dat ze zijn hand losliet. Haar nabijheid was verwarrend. Hij voelde de warmte-uitstraling van haar dijen, laag genoeg op het elektromagnetische spectrum, maar toch aanwijsbaar. Hij zou op zijn lip gebeten hebben om de spanning in te slikken als zijn lippen nog tussen zijn tanden hadden kunnen komen.

‘Wanneer kreeg je het nieuws over ons?’ vroeg hij.

‘Toen het van het tussenstation op Ganymedes kwam. Ze hebben me goed voorbereid. Maar ik dacht verschrikkelijke dingen. Ik moet ze je bekennen. Ik wilde van God weten waarom Marco was gestorven en jij in leven was gebleven. Het spijt me, Minner.’

‘Dat hoeft je niet te spijten. Als ik de keus had gehad dan zou ik de dode geweest zijn en hij de levende. Marco en Malcondotto allebei. Geloof me, dat zijn niet alleen maar woorden, Elise. Ik zou geruild hebben.’

Hij voelde zich een huichelaar. Beter dood dan verminkt natuurlijk! Maar dat was niet de manier waarop ze zijn woorden zou begrijpen. Ze zou alleen maar het nobele daarin zien, de ongehuwde overlevende die zijn leven wou geven om de dode echtgenoten en vaders te sparen. Wat kon hij haar zeggen? Hij had het klagen afgezworen.

‘Vertel me hoe het was,’ zei ze terwijl ze nog steeds zijn hand vasthad en hem meetrok om met haar op de rand van het bed te gaan zitten. ‘Hoe ze jullie gevangen namen. Hoe ze jullie behandelden. Hoe het was. Ik moet ’t weten!’

‘Een normale landing,’ begon Burris te vertellen. ‘Standaardlanding en contactprocedures. Geen kwade wereld; droog; geef het de tijd en het ziet er zo uit als Mars. Nog een twee miljoen jaar. Nu is het Arizona, overgaande in Sonora, met een stevig brok Sahara. We ontmoetten hen. Zij ontmoetten ons.’

Zijn oogluikjes sloegen dicht. Hij voelde de verzengende hitte van de wind op Manipool. Hij zag de cactusachtige vormen, slangachtige vaalgrijze planten die zich zover ’t oog reikte over het zand slingerden. Hij zag de voertuigen van de bewoners weer voor zijn geest.

‘Ze waren beleefd tegen ons. Ze waren al eerder bezocht, kenden de hele contactroutine. Zelf geen ruimtevaart, maar alleen omdat ze daar niet in geïnteresseerd waren. Ze spraken enkele talen. Malcondotto kon met ze praten. Het talentalent; hij sprak een Siriaans dialekt, en zij konden hem volgen. Ze waren hartelijk, op een afstand… vreemd. Ze namen ons mee.’

Een dak over zijn hoofd met daarin groeiende wezens. Geen lagere wezens echter. Geen lichtgevende zwammen. Dit waren vertebraten die aan het gebogen dak ontsproten. Kuipjes gistende gelei met andere levende wezens groeiden in hen. Kleine roze gevorkte dingen met trappelende benen. Burris zei: ‘Vreemde plek. Maar niet vijandig. Ze plukten aan ons, gaven ons zo nu en dan een por. We praatten. We verrichtten waarnemingen. Na een poosje kregen we in de gaten dat we hun gevangenen waren.’

Elise’s ogen waren heel glanzend. Ze keken de woorden na die uit zijn mond rolden.

‘Een geavanceerde wetenschappelijke cultuur, zonder enige twijfel. Bijna postwetenschappelijk. Zeker postindustrieel. Malcondotto dacht dat ze fusie-energie gebruikten, maar daar hebben we geen zekerheid over gekregen. Na de derde of vierde dag hadden we geen gelegenheid meer om dat te controleren.’

Ze was helemaal niet geïnteresseerd, besefte hij ineens. Ze luisterde nauwelijks. Waarom was ze dan gekomen? Waarom had ze dan dingen gevraagd? Het verhaal dat de kern van zijn bestaan raakte zou haar moeten aangaan, en toch stond ze daar maar, met een rimpel op haar voorhoofd, hem met grote ogen aanstarend, niet luisterend. Hij keek haar woedend aan. De deur zat op slot. Ze had geen andere keus dan te luisteren. And thus spake on that ancient man, the bright-eyed Mariner.

‘Op de zesde dag kwamen ze Marcp ophalen.’

Een rimpeling van aandacht. Een scheurtje in die gladde spiegel van sensuele vriendelijkheid.

‘We zagen hem niet meer levend terug. Maar we voelden dat ze met hem iets ergs gingen doen. Marco voelde het ’t eerst. Hij was altijd al een beetje helderziende.’

‘Ja. Ja, dat is zo. Een beetje.’

‘Hij ging weg. Malcondotto en ik gaven ons over aan bespiegelingen. Er gingen een paar dagen voorbij en toen kwamen ze ook Malcondotto halen. Marco was niet teruggekomen. Malcondotto praatte met ze voordat ze hem meenamen. Hij kwam te weten dat ze een soort… experiment op Marco hadden uitgevoerd. Een mislukking. Ze begroeven hem zonder hem aan ons te laten zien. Toen gingen ze zich met Malcondotto bezighouden.’

Ze is me weer ontglipt, besefte hij. Ze geeft er gewoon niets om. Een sprankje belangstelling toen ik haar vertelde hoe Prolisse stierf. En daarna… nulla.

Ze heeft geen andere keus dan te luisteren.

‘Dagen. Ze kwamen mij halen. Ze lieten me Malcondotto zien, dood. Hij zag er zo uit… zo’n beetje zoals ik er nu uitzie. Anders. Erger. Ik begreep niet wat ze tegen me zeiden. Een drenzend gezoem, een snaterend en raspend geluid. Wat voor geluid zouden cacteeën maken als ze konden praten? Ze brachten me terug en lieten me nog even in mijn sop gaarkoken. Ik veronderstel dat ze hun eerste twee experimenten nog eens nagingen, dat ze probeerden te weten te komen waar ze fout waren gegaan, welke organen niet met zich lieten sollen. Ik wachtte een miljoen jaar tot ze weer kwamen. Ze kwamen. Ze legden me op de tafel, Elise. De rest zie je.’

‘Ik hou van je,’ zei ze.

‘?’

‘Ik verlang naar je, Minner. Ik brand.’

‘Het was een eenzame tocht terug. Ze zetten me in mijn schip. Ik kon het nog bedienen, zo goed en zo kwaad als ’t ging. Ze lieten me een soort revalidatie ondergaan. Ik ging op weg naar dit zonnestelsel. Het was een verschrikkelijke reis.’

‘Maar je bent weer op Aarde.’

Hoe komt het dan dat je uit de hel bent?

Hoezo, dit is de hel, en ik ben er niet uit.

Hij zei: ‘Ja, ik ben er gekomen. Ik zou je hebben opgezocht, Elise, nadat ik geland was, maar je moet begrijpen dat ik niet vrij was in mijn doen en laten. Eerst hadden ze me bij m’n keel. Toen lieten ze los en ik vluchtte. Je moet me vergeven.’

‘Ik vergeef je. Ik hou van je.’

‘Elise —’

Ze raakte iets aan bij haar keel. De gepolymeriseerde ketens van haar kleding gaven de geest. Zwarte flarden stof lagen aan haar voeten en ze stond naakt voor hem.

Zoveel vlees. Barstend van leven. De warmte die ze uitstraalde was overweldigend.

‘Elise —’

‘Raak me aan. Met dat vreemde lichaam van je. Met die handen. Ik wil dat kronkelende ding voelen dat je aan elke hand hebt. Ze voelen strelen.’

Haar schouders waren breed. Haar borsten zaten goed verankerd door die sterke pijlers en strakke kabels. De heupen van de Aardmoeder, de dijen van een courtisane. Ze stond heel dicht bij hem en ze huiverde van vurigheid, en vervolgens deed ze een stap achteruit om zich ten volle aan hem te tonen.

‘Dit is niet goed, Elise.’

‘Maar ik hou van je! Voel je de kracht niet?’

‘Ja. Ja.’

‘Je bent alles wat ik heb. Marco is dood. Jij zag hem ’t laatst. Jij bent mijn schakel tot hem. En jij bent zo —’

Je bent Helena, dacht hij.

‘— mooi.’

‘Mooi? Ben ik mooi?’

Chalk had dat gezegd, Duncan de corpulente. Ik durf te beweren dat een heleboel vrouwen zich aan je voeten zouden willen werpen… het groteske heeft zijn aantrekkingskracht.

‘Alsjeblieft, Elise, bedek je.’

Nu was er razernij in de zachte warme ogen. ‘Je bent niet ziek! Je bent sterk genoeg!’

‘Misschien.’

‘Maar je wilt me weigeren?’ Ze wees naar zijn middel. ‘Die monsters — die hebben je niet vernietigd. Je bent nog steeds een… man.’

‘Misschien.’

‘Dus —’

‘Ik heb zoveel meegemaakt, Elise.’

‘Ik dan niet?’

‘Jij hebt je man verloren. Dat is zo oud als de wereld. Wat er met mij gebeurd is, is brandnieuw. Ik wil niet —’

‘Ben je bang?’

‘Nee.’

‘Laat me dan je lichaam zien. Doe je kamerjas uit. Daar is ’t bed!’

Hij aarzelde. Ze kende beslist zijn schuldig geheim; hij had haar jarenlang begeerd. Maar je gaat geen geintjes uithalen met de vrouw van een vriend en zij was Marco’s vrouw. Nu was Marco dood. Elise keek hem woedend aan, aan de ene kant smachtend van verlangen en aan de andere kant half frigide van woede.

Helena. Ze is Helena.

Ze wierp zich tegen hem aan.

De mollige heuvels huiverden in het intieme contact, de stevige buik perste zich tegen hem aan, haar handen omklemden zijn schouders. Ze had een behoorlijke lengte. Hij zag de flits van haar tanden. Ze begon hem te kussen waarbij ze zijn mond bijna verslond ondanks de starre onbeweeglijkheid daarvan.

Haar lippen zuigen mijn ziel naar boven: zie waar bij vliegt!

Zijn handen lagen op de satijnen zachtheid van haar rug. Zijn nagels sneden in haar vlees. De kleine tentakels bewogen zich in kleine cirkels. Ze duwde hem naar achteren, naar het bed, het bidsprinkhaanwijfje dat haar man verslindt. Kom, Helena, kom, geef me mijn ziel terug.

Ze tuimelden op het bed. Haar zwarte haar plakte door het zweet tegen haar wangen. Haar borsten gingen wild op en neer; haar ogen hadden de glans van jade. Ze klauwde naar zijn kamerjas.

Er zijn vrouwen die gebochelden zoeken, vrouwen die geamputeerden zoeken, vrouwen die verlamden zoeken, de stervenden. Elise zocht hem. De hete vloed van sensualiteit spoelde over hem heen. Zijn jas ging uit en hij stond naakt voor haar.

Hij liet haar naar hem kijken zoals hij er nu uitzag.

Het was een test voor haar en hij bad dat ze hem niet zou doorstaan, maar ze doorstond hem wel, want zijn aanblik deed ’t vuur in haar nog hoger oplaaien. Hij zag de opengesperde neusvleugels, haar gloeiende huid. Hij was haar gevangene, haar slachtoffer.

Zij wint. Maar ik zal er ook iets bij winnen. Zich naar haar omdraaiend greep hij haar bij haar schouders, dwong haar op de matras en ging bovenop haar liggen. Dit was haar definitieve triomf, de triomf van een vrouw, te verliezen op het moment van de overwinning, zich over te geven op het laatste ogenblik. Haar dijen verzwolgen hem. Zijn te gladde vlees omhelsde haar zijden lichaam. Met een plotselinge uitbarsting van demonische energie overmeesterde hij haar en spleet haar tot het merg.

Загрузка...