Tom Nikolaides liep de kamer binnen. Het meisje lag wakker en keek door het raam naar buiten naar de tuin. Hij had een kleine cactus in een bloempot in zijn handen, een lelijke, meer grijs dan groen en gewapend met gemene naalden.
‘Voel je je al iets beter?’
‘Ja,’ zei Lona. ‘Veel beter. Moet ik naar huis?’
‘Nog niet. Weet je wie ik ben?’
‘Eigenlijk niet.’
‘Tom Nikolaides. Noem me Nick. Ik zit in de public relations.’
Ze nam de inlichting gelijkmoedig op. Hij zette de cactus op het tafeltje naast haar bed.
‘Ik weet alles van je, Lona. Ik had een klein beetje te maken met het baby-experiment van verleden jaar. Misschien ben je ’t vergeten, maar ik heb je geïnterviewd. Ik werk voor Duncan Chalk. Weet je wie dat is?’
‘Moet dat?’
‘Een van de rijkste mannen ter wereld. Een van de machtigste. Hij bezit nieuwstapes… vidstations… Hij is eigenaar van de Arcade. Hij heeft veel belangstelling voor je.’
‘Waarom heb je die plant voor me meegenomen?’
‘Later. Ik —’
‘Ik vind hem heel lelijk.’
Nikolaides glimlachte. ‘Lona, hoe zou je ’t vinden om een paar baby’s te krijgen die uit jouw zaad geboren zijn?’
‘Ik vind dat niet zo’n verschrikkelijk leuk grapje.’
Nikolaides keek hoe haar wangen geleidelijk kleur kregen en een gloed van verlangen in haar ogen verscheen. Hij voelde zich een ongelooflijke klootzak.
Hij zei: ‘Chalk kan dat voor je regelen. Je bent tenslotte hun moeder, nietwaar? Hij kan je een jongetje en een meisje geven.’
‘Ik geloof je niet.’
Vooroverleunend bracht Nikolaides de uitdrukking van intense oprechtheid op zijn gezicht. ‘Je moet me geloven, Lona. Je bent een ongelukkig meisje, dat weet ik. En ik weet ook waarom je je ongelukkig voelt. Die baby’s. Honderd kinderen die uit je lichaam zijn getrokken, die je afgenomen zijn. En daarna zetten ze je aan de kant, vergaten je. Alsof je niet meer was dan een ding, een robotbabymaker.’
Ze was nu geïnteresseerd. Maar nog steeds sceptisch.
Hij pakte de kleine cactus weer op en friemelde aan de glimmende pot en deed zijn vinger in en uit het afwateringsgaatje. ‘We kunnen twee baby’s voor je verzorgen,’ zei hij tegen haar open mond, ‘maar niet gemakkelijk. Chalk moet dan aan heel wat touwtjes trekken. Hij wil dat wel doen, maar wil van jou dat je iets voor hem terugdoet.’
‘Als hij zo rijk is, wat kan ik dan voor hem doen?’
‘Je zou een ander ongelukkig menselijk wezen kunnen helpen. Als een persoonlijke dienst aan meneer Chalk. En dan zal hij jou ook helpen.’
Haar gezicht was weer uitdrukkingsloos.
Nikolaides leunde naar haar over. ‘Er is hier een man in het ziekenhuis. Misschien heb je hem wel gezien. Misschien heb je wel iets over hem gehoord. Hij is ruimteman. Hij ging naar een vreemde planeet en werd gevangen genomen door monsters en die hebben hem toegetakeld. Ze hebben hem uit elkaar gehaald en op de verkeerde manier weer in elkaar gezet.’
‘Dat hebben ze met mij ook gedaan, en ze hebben me niet eens eerst uit elkaar gehaald.’
‘Goed. Hij wandelt in de tuin. Een grote man. Van een afstand kan je misschien niet zo goed zien dat er iets is aan hem, tot je zijn gezicht ziet. Hij heeft ogen die zo opengaan. Zijwaarts. En een mond — ik kan je niet laten zien wat zijn mond doet, maar ’t is niet menselijk. Van dichtbij is hij behoorlijk angstaanjagend. Maar van binnen is hij nog steeds menselijk en hij is een heel fijn iemand, alleen is hij heel kwaad over wat ze hem hebben gedaan natuurlijk. Chalk wil hem helpen. De manier waarop hij hem wil helpen is dat hij wil dat iemand aardig voor hem is. Jij. Jij weet wat ’t is om te lijden, Lona. Ontmoet die man. Wees goed voor hem. Laat hem zien dat hij nog steeds tot de mensen behoort, dat er nog steeds iemand van hem kan houden. En als je dat doet, zal Chalk er voor zorgen dat je je baby’s krijgt.’
‘Willen ze dat ik met hem naar bed ga?’
‘Ze willen dat je lief voor hem bent. Ik hoef je niet te vertellen wat dat betekent. Doe alles wat je kunt om hem gelukkig te maken. Wat, dat beoordeel je zelf. Neem alleen maar je eigen gevoelens, draai ze om, keer ze om. Je weet enigszins wat hij doormaakt.’
‘Omdat ze hem een buitenstaander hebben gemaakt. En van mij is er ook een buitenstaander gemaakt.’
Nikolaides kon geen tactische wijze bedenken om die uitspraak te beantwoorden.
Hij zei: ‘De naam van die man is Minner Burris. Zijn kamer ligt precies aan de andere kant van de hal tegenover de jouwe. Hij is toevallig erg geïnteresseerd in cacteeën, God weet waarom. Ik dacht dat je hem deze cactus zou kunnen sturen als presentje. Het is een aardig gebaar. Het zou tot grotere dingen kunnen leiden. Ja?’
‘Wat was de naam?’
‘Nikolaides.’
‘Niet de jouwe. De zijne.’
‘Minner Burris. En o, je zou er een briefje bij kunnen doen. Typ hem niet, schrijf hem zelf. Ik zal hem dicteren en dan kan jij erin veranderen wat je wilt.’ Zijn mond was droog. ‘Hier. Hier is de pen…’