7 Gegrepen en begrepen

Raeker noch zijn assistent besteedden enige aandacht aan het vertrek van John en zijn metgezel. Ze hadden het om te beginnen al veel te druk met de camera’s en opnameapparatuur. Easy en haar vriend konden de groep op het oppervlak nu indirect zien, maar geen van beiden was genoeg thuis in het gedrag van Fagins leerlingen om iets bijzonders op te merken. Ze gaven trouwens al hun aandacht aan het aardrijkskundig verslag, in de nogal twijfelachtige hoop een deel van het beschreven terrein te herkennen.

Want de scaaf lag nu hoog en droog. De rivier waardoor hij was voortgespoeld verdween bij het begin van de dag en het schip was nogal onplezierig — maar gelukkig erg langzaam — naar de voet van een heuveltje gerold, dat Easy meteen de Berg Ararat had gedoopt. De kinderen hadden het een beetje moeilijk, want niet alleen hadden ze voor het eerst visueel contact met inboorlingen via de observatiekamer op de Vindemiatrix, maar ook zagen ze nu de vaste bodem van Tenebra — uitgezonderd dan de bodem van een meer en een rivier. Ze bestudeerden beide tonelen zo goed als dat ging, een bij het raam en de ander bij het scherm, maar elk probeerde de ander mondeling op de hoogte te houden van zijn eigen deel, met verwarrende gevolgen. Hun uitgeschreeuwde woorden drongen door tot Raeker en de anderen in de observatiekamer, en droegen daar hun steentje bij tot de verwarring. Raeker durfde ze niet uit te schakelen, deels om hun eigen moreel en deels omdat degene aan het raam altijd iets belangrijks kon melden. Hij hoopte maar dat de opnamen van het inheemse verslag begrijpelijk zouden zijn voor de geologen.

Jane sloot haar rapport af en na een paar vragen van Raeker over punten, die hem nog niet duidelijk waren, stapte ze achteruit om Oliver zijn kaart te laten zien. Raekers assistent fotografeerde hem, Raeker zelf ging na of de opnameband nog goed spoelde, en beiden ontspanden zich weer — zoveel, tenminste, als de verwarring dat momenteel toeliet. Raeker besloot al haast dat hij niet hoefde te blijven en eindelijk wat slaap kon inhalen.

Maar hij had er nog niet over gerept toen de holbewoner John in de gaten kreeg. Binnen drie tellen daarna, verloor de bioloog alle zin in weggaan.

De verkenner reageerde vrijwel onmiddellijk. Hij zat zo diep tussen de planten gehurkt als zijn lichaamsbouw het toeliet; nu sprong hij op zijn achterbenen en zette het op een lopen. John zat zuidwest van hem, Fagin en de rest zuidoost; hij ging noord. Meteen dook in die richting Betsey op, en in verwarring hield hij even stil. Nick had zijn kuif steeds in het oog gehouden nadat Betsey hem er eenmaal op gewezen had, en hij begreep de oorzaak al kon hij John en Betsey niet zien. Hij sprong op zijn loopbenen, onderbrak Oliver zonder plichtplegingen en begon bevelen uit te delen. De anderen werden erdoor verrast, maar ze reageerden met betrekkelijk weinig verwarring. In een oogwenk stormde de hele groep de glooiing af naar de plek waar de holbewoner was verdwenen; ze lieten de mensen van de observatie rustig hun vruchteloze vragen schreeuwen via hun robot. Omdat woorden geen zin hadden, bewoog Raeker de robot in dezelfde richting als zijn leerlingen, en gebruikte daarbij een taal die Easy haar wenkbrauwen deed optrekken, want het toestel raakte meer en meer achterop. Nick en zijn vrienden verdwenen over de top waarachter de verkenner zich verscholen had, en hun geschreeuw werd overstemd door Raekers gebrul in de regelkamer.

Easy slaagde erin zijn woorden een opbouwende wending te geven, niet zozeer omdat ze geschokt was, als wel uit nieuwsgierigheid.

“Dr. Raeker! Hoorde ik een van hen zeggen dat er een holbewoner te vangen viel? Hoe kwam die hier zo gauw? Ik dacht dat u zei dat ze achter die rivier waren gebleven?”

Dat was nu net de vraag waarmee Raeker zichzelf al pijnigde, dus hij zat even met de mond vol tanden. Maar nu zweeg hij tenminste, en was wel zo goed om te blozen.

“Dat meende ik ook te verstaan, Easy. Ik begrijp de manier waarop ze ons vonden evenmin als jij. Ik dacht altijd dat dit ver verwijderd was van hun thuisgebied, dus ik snap niet hoe ze een kortere weg om de rivier zouden weten — trouwens, ik snap niet dat die er is: die rivier was zeker twee kilometer breed. We moeten wachten tot Nick terugkomt met de rest, misschien hebben ze een gevangene die we kunnen ondervragen. Ik geloof dat hij dat wil: ik hoorde hem ‘vragen’ zeggen, niet “doden’.”

“Precies. Dat zei hij. Wel, in een paar minuten zien we hem, als de robot op de heuvel is, tenzij ze er intussen nog een zijn overgetrokken.”

Dat hadden ze gelukkig niet. De mensen kregen een fraai uitzicht op de klopjacht, al viel er niet veel te zien. Het dal waarin de verkenner was gevlucht, werd bijna geheel omringd met de lage, ronde heuvels die zo kenmerkend zijn voor een groot deel van Tenebra. Het was John en Betsey gelukt de top van twee heuvels te bereiken voor ze werden gezien, zodat ze behoorlijk in het voordeel waren tegenover de holbewoner, als het op rennen aankwam. Een paar maal had hij geprobeerd te ontvluchten via de brede ruimten tussen Betsey en John, en tussen hen en de hoofdgroep, maar bij elke uitval zag hij al gauw hoe hij werd afgesneden. Toen de robot in zicht kwam stond hij midden in het dal en Fagins mensen trokken de kring om hem heen langzaam dicht. Het was zonneklaar dat hij zich gereed maakte voor een laatste sprint door elke opening die zich mocht voordoen, als zijn belagers dicht genoeg genaderd waren om hun voordelige hoge posities te hebben opgeofferd. Misschien voorzag hij een gevecht: hij was een halve meter langer dan Nick en zijn vrienden en droeg twee speren die er doeltreffend uitzagen.

Maar het leek of Nick een zweem van militaire tactiek had opgedaan, om niet te zeggen diplomatiek. Hij bracht zijn mensen tot stilstand op een goede vijftig meter van de grote holbewoner en stelde ze op in een gelijkmatig verdeelde kring. Toen dit tot zijn tevredenheid was uitgevoerd, ging hij over op de taal van Snel.

“Denk je dat je hieruit kunt komen?”

“Dat weet ik niet, wel weet ik dat sommigen er spijt van zullen hebben dat je me wilde tegenhouden,” was het antwoord.

“Wat schiet je daarmee op, als je doodgaat?” Hierop leek de verkenner geen antwoord te weten; de vraag scheen hem op zichzelf al van zijn stuk te brengen. De zaak leek altijd zo vanzelfsprekend dat hij hem nooit onder woorden had hoeven te brengen. Hij worstelde er nog steeds mee toen Nick verder ging: “Je weet dat Fagin toezegde Snel alles te leren wat hij maar weten wilde. Hij wil niet vechten. Als je je speren neerlegt en met hem gaat praten, zullen we je niets doen.”

“Als je leraar zo graag wil helpen, waarom vluchtte hij dan?” beet de ander hem toe. Nick had al een antwoord klaar.

“Omdat je hem bij ons had weggehaald, en wij willen dat hij ons ook leert. Toen ik bij de holen kwam om hem te halen, ging hij met mij mee om me te helpen ontkomen. Hij droeg me door een rivier, waar ik niet alleen door kon. Al toen jullie het dorp overvielen, wilde hij dat wij met jullie spraken in plaats van vochten. Maar jullie gaven ons de kans niet.”

Hij zweeg, in de mening dat zijn tegenstander tijd nodig had om na te denken. Er kwam echter direct antwoord.

“Doe jij dan alles wat je Leraar zegt?”

“Ja.” Nick zei niets over de keren, dat hij geaarzeld had Fagins bevelen te gehoorzamen. Eerlijk gezegd dacht hij daar nu niet aan.

“Laat me hem dan horen zeggen dat je me niets mag doen. Hij komt eraan. Ik wacht hier, maar ik houd mijn wapens tot ik zeker weet dat ik ze niet nodig heb.”

“Maar je kent zijn taal niet, je zult niet verstaan wat hij ons zegt.”

“Hij leerde een paar woorden toen hij bij ons was, al kon hij ze niet erg goed zeggen. Ik kan hem, denk ik, wel vragen of hij me iets wil doen, dan weet ik of hij nee of ja zegt.” De verkenner wachtte zwijgend op de robot en hield zijn speren stevig vast, elk in twee handen. Hij stond klaar om te steken, niet om te gooien.

Zelfs Raeker zag zijn paraatheid toen de robot binnen de kring gleed, en hij voelde zich ongerust. Zijn reactie zou twee tellen te laat zijn als er iets gebeurde. Weer wenste hij dat de Vindemiatrix in een baan juist buiten Tenebra’s dampkring zat, met drie of vier relaisstations om het horizonprobleem op te lossen.

“Wat is er gebeurd, Nick? Wil hij vechten?”

“Als we hem er niet van overtuigen dat dat zinloos is,” antwoordde Nick. Vervolgens gaf hij de laatste verklaringen van de verkenner woordelijk weer. “Ik weet eigenlijk zelf niet wat met hem te doen, nu we hem hebben,” besloot hij.

“Ik zou maar niet zeggen dat je hem al hebt,” waarschuwde Raeker droog, “maar ik zie de moeilijkheid. Als we hem laten gaan, valt Snel ons binnen een paar uur op het dak, hoogstens na een dag. Doen we dat niet, dan moeten we hem voortdurend bewaken; dat is vervelend en hij zou desondanks kunnen ontsnappen. Doden zou natuurlijk onvergeeflijk zijn.”

“Zelfs na wat er met Alice en Tom is gebeurd?”

“Zelfs daarna, Nick. Ik denk dat we gebruik van deze kerel moeten maken en maar op de koop toenemen, dat Snel dan weet waar we zijn. Laat me even nadenken.” De robot zweeg, maar de mannen die hem bestuurden niet; plannen werden in hoog tempo voorgesteld, besproken en verworpen. Easy was nog steeds verbonden, maar ze kon geen raad verschaffen. Zelfs de diplomaten, die alles hoorden in de verbindingskamer waar ze nog steeds rondwaarden, hielden zich ditmaal stil.

De holbewoner had het gesprek tussen Nick en de leraar natuurlijk niet kunnen volgen, en na de eerste minuut ongeveer vroeg hij om een vertaling. Het lukte hem zowaar die vraag zo te stellen dat Nick eerder het gevoel had een verzuim te herstellen, dan een gunst te verlenen, toen hij de gevraagde inlichtingen verstrekte.

“Fagin overweegt wat we het best kunnen doen. Hij zegt dat we je niet moeten doden.”

“Laat hem dat zelf zeggen. Ik zal hem verstaan.”

“Je stoort de leraar nooit als hij denkt,” wees Nick hem terecht. De holbewoner leek onder de indruk. Hij zei tenminste niets meer tot de robot weer in de lucht was.

“Nick,” galmde Raekers stem in de dichte atmosfeer. “Je moet wat ik deze kerel te vertellen heb allernauwkeurigst vertalen. Doe het woord voor woord, zover het taalverschil dat toelaat. En denk er zelf over na, want er zullen gegevens bij zijn die ik je nog niet heb kunnen zeggen.”

“In orde, Leraar.” Iedereen in de buurt richtte zijn aandacht nu op de robot. Maar als de verkenner in het midden dat al besefte, dan maakte hij er toch geen gebruik van. Ook hij luisterde, met een spanning alsof hij zowel de mensentaal als Nicks vertaling wilde doorgronden. Raeker begon langzaam, met genoeg pauzes om Nick zijn werk te laten doen.

“Je weet,” begon hij, “dat Snel me daar wilde hebben, opdat ik hem en zijn mensen kon leren vuur te maken, vee te houden, en al het andere wat ik mijn eigen volk al heb geleerd. Ik wilde dat wel doen, maar Snel dacht door iets in Nicks woorden, dat mijn mensen zich daartegen zouden verzetten, dus hij begon een nodeloos gevecht.

“Nu is dat niet echt van belang, behalve dat het iets heeft opgehouden dat zowel voor Snel als voor ons van belang is. Tot nu toe heb ik alleen kennis kunnen geven. Ik was de enige hier van mijn volk, en ik kan nooit terug naar waar ik vandaan kom, dus kon ik ook niets halen om te geven.

“Nu zijn er anderen van mijn volk gekomen. Ze varen in een groot ding dat ze gebouwd hebben, jullie hebben er geen woorden voor, want die heb ik Nicks mensen nooit gegeven en ik geloof niet dat Snel zoiets heeft. We hebben iets gemaakt, zoals jullie een emmer of speer maken, dat ons van de ene plek naar de andere draagt. Want de plaats waar ik vandaan kom is zo ver weg dat niemand die afstand ooit kan lopen, en zo hoog in de lucht dat zelfs een zwever alleen maar in de goede richting gaat. De nieuwe mensen konden met dat toestel komen en gaan, zodat ze jullie allemaal betere dingen, zoals werktuigen, konden brengen, en misschien dingen die jullie wilden geven in ruil ontvangen. Helaas werkte de machine niet helemaal goed, net als een speer met een gebarsten punt. Hij kwam neer tot waar jullie wonen, maar we merkten dat hij niet meer kon opstijgen. Erbuiten kunnen mijn mensen niet leven, dus ze kunnen hem niet maken. We hebben de hulp nodig van Nicks mensen en van jullie ook, als je wilt helpen. Als je de machine, waarin mijn vrienden zijn opgesloten, kunt vinden en van mij leert hoe je hem moet maken, kunnen ze weer omhooggaan om dingen te halen voor jullie allemaal. Als je dat niet kunt of wilt, zullen die mensen hier sterven. Dan zal er zelfs geen kennis meer zijn — want eens ga ik ook dood, weet je.

“Ik wil dat je de boodschap aan Snel overbrengt om dan, als hij dat goed vindt, terug te komen met zijn antwoord. Ik zie graag dat hij en al zijn mensen helpen bij de jacht op de machine. Als hij is gevonden kunnen de mensen van Snel en Nick helpen bij het herstellen. Vechten is niet meer nodig. Wil je dat doen?”

Nick had dit verhaal letterlijk doorgegeven voorzover hij dat kon met zijn kennis van de andere taal. Tenslotte hield de verkenner zich een halve minuut stil. Hij hield zijn speren nog stevig vast, maar Raeker vond zijn houding een beetje minder aggressief. Misschien was de wens inderdaad de vader van de gedachte: mensen zijn evenzeer geneigd geloof te hechten aan wat ze graag willen als de Drommiërs aan hun eerste ingevingen toegeven.

Toen begon de verkenner met vragen, en Raekers waardering om zijn verstand steeg nogal wat. Tevoren had hij de neiging de kerel als een typische wildeman af te doen.

“Als je weet wat er mankeert aan je vrienden en hun machine, moet je op een of andere manier met ze kunnen praten.”

“Ja, wij — ik kan met ze praten.”

“Waarom moet je ze dan zoeken? Waarom kunnen ze niet vertellen waar ze zijn?”

“Ze weten het niet. Ze kwamen terecht op een plaats die ze nog nooit gezien hadden en dreven vijf dagen op een meer. Vannacht dreven ze met een rivier mee. Ze gingen langs de bodem en zagen niet waar ze langsgingen. Ze kenden het terrein trouwens niet — ze hadden het nog nooit gezien, zoals ik zei. De rivier is nu weg en ze kunnen rondkijken, maar dat helpt niet.”

“Als je ze kunt horen praten, waarom ga je er dan niet heen? Ik kan alles zien wat ik hoor.”

“Wij praten met machines, net zoals we bewegen. De machine maakt een soort geluid, dat alleen gehoord kan worden door een andere machine, maar dat veel verder reikt dan een stem. Hun machine kan praten met de plaats waar ik vandaan kom, en die praat weer met mij. Maar hij is zo ver weg dat ik niet precies kan zeggen waar hij is. We kunnen ze alleen laten zeggen wat voor terrein ze kunnen zien. Dan kan ik dat tegen jullie zeggen, en jullie kunnen gaan zoeken.”

“Dan weet je niet eens hoe ver ze zijn.”

“Niet precies. We weten vrij zeker dat het niet erg ver is — niet meer dan twee, drie dagen lopen, waarschijnlijk minder. Als je ze gaat zoeken kunnen we de helderste lampen laten aansteken, net als deze” — de schijnwerpers van de robot flitsten even aan — “dan kun je ze van verre al zien. Feitelijk hebben ze toch al lichten aan.”

De holbewoner dacht hier een tijdje over na, maar verlegde toen zijn speren in de “draaggreep’. “Ik zal het aan Snel doorgeven, en als hij jou iets te zeggen heeft zal het worden overgebracht. Blijf je hier?”

De vraag verontrustte Raeker nogal, maar hij kon niets anders antwoorden dan “ja’. Toen bedacht hij nog iets.

“Als we hier niet blijven, wordt het dan moeilijk voor je om ons te vinden?” vroeg hij. “We merken dat je veel eerder aan deze kant en in zicht van de groep kwam, dan we hadden verwacht. Had je een manier om de rivier over te steken voor het dag werd?”


“Nee,” antwoordde de ander, nogal verrassend eerlijk. “Niet ver landinwaarts van de plek waar jij erdoor ging buigt de rivier naar het noorden over een flink aantal kilometers. Sommigen van ons werden daarlangs gestuurd, met de opdracht om op verschillende punten over te steken zo gauw als hij droogviel, en naar de zee te gaan om je spoor te vinden.”

“Dan hebben anderen ons spoor ook wel gekruist — al degenen die verder zuidelijk overstaken — en onze bestemming ontdekt.”

“Vast wel. Misschien kijken ze nu, of ze hebben jullie mij misschien zien overvallen en zijn het aan Snel gaan vertellen.”

“Je kende de bocht in de rivier. Kennen jullie het terrein zover van je holen?”

“We hebben hier nog nooit gejaagd. Natuurlijk kan iedereen zien naar welke kant een rivier gaat stromen en waar heuvels en dalen moeten liggen.”

“Wat wij een oog voor het landschap noemen. Ik snap het. Bedankt, je kunt nu beter de boodschap naar Snel gaan brengen voor hij weer met een massa speren de aanval op een van zijn mannen komt wreken.”

“Goed dan. Wil je eerst nog een vraag beantwoorden? Soms zeg je ‘ik’ en soms ‘wij’, zelfs als je blijkbaar niet deze mensen hier bedoelt. Waarom doe je dat? Zit je met meer dan een in dat ding?”

Nick vertaalde de vraag niet, hij antwoordde zelf: “De Leraar praat altijd al zo. We hebben het ons ook al eens afgevraagd, maar als we het hem vroegen, legde hij het niet uit — hij zei gewoon dat het nog niet belangrijk was. Misschien kan Snel het verklaren.” Nick zag geen gevaar in wat hij psychologie zou noemen, als hij dat woord kende.

“Misschien.” Zonder verder iets te zeggen vertrok de verkenner naar het zuiden. De rest van de groep, die allang de kring had verbroken en om de leraar stond, keek hem na.

“Dat klinkt goed, dr. Raeker. Moeten we de schijnwerpers aanhouden, voor het geval?” De stem van Easy Rich verbrak de stilte.

“Dat zou ik nog niet doen,” zei Raeker bedachtzaam. “Was ik er maar zeker van of ik wilde dat Snel jullie vond, en niet alleen dat hij ons niet aanvalt.”

“Wat?” De stem van Aminadabarlee was nog scheller en luider dan anders.

“Geeft u daar toe dat u mijn zoon gebruikt als lokaas om die wilden weg te houden van uw eigen speelgoedproject daar beneden? Dat u die belachelijk gevormde inboorlingen belangrijker vindt dan een beschaafd wezen, louter omdat u ze een paar jaar hebt opgevoed? Ik hoorde al eerder dat mensen ijskoud waren, en de wetenschappelijke mens nog meer dan doorsnee, maar zelfs dit zou ik van mensen niet zomaar hebben geloofd. Dit is wel het einde. Raadsheer Rich, ik verzoek u zo vriendelijk te zijn mij uw sportschip te lenen. Ik ga naar Dromm om onze eigen redding te organiseren. Ik heb jullie mensen te lang vertrouwd. Daar ben ik nu overheen — en de rest van de melkweg ook!”

“Pardon, meneer.” Raeker was langzamerhand wat meer doordrongen van het probleem dat de Drommiër vertegenwoordigde. “Misschien wilt u, als u mij niet vertrouwt, tenminste iuisteren naar Raadsheer Rich, die een dochter in dezelfde toestand heeft als uw zoon. Hij kan u er op wijzen dat de “belachelijke inboorlingen’, waarvan de veiligheid mij aangaat, de enigen zijn in het heelal die in staat zijn, of bijna in staat, om die kinderen te redden. En hij heeft wellicht bemerkt dat ik de wilde zelfs niet het weinige vertelde, dat ik hoorde van Easy en Mina’s beschrijving van het terrein om hen heen. Zeker zullen we de hulp van uw planeet waarderen, maar gelooft u werkelijk dat die op tijd komt? Voordat het meisje blijvend verminkt is door de hoge zwaartekracht en uw zoon de tijdslimiet overschrijdt die uw ras heeft voor vitamine- en zuurstofgebrek? Ik stel deze vragen niet om u te kwetsen, maar in een poging de beste hulp te krijgen die u kunt geven. Als u nog iets meer kan doen dan het ophouden van Mina’s moed, door te blijven waar hij u kan zien en horen, laat het ons dan alstublieft weten.”

Het gezicht van Rich was zichtbaar op het geïmproviseerde scherm, achter de Drommiër, en Raeker zag hoe de diplomaat hem een hoofdknik en een meteen weer onderdrukte glimlach van goedkeuring gaf. Hij wist niets aan zijn toespraak toe te voegen en was zo verstandig verder te zwijgen. Voordat Aminadabarlee zich echter kon uiten, kwam Easy met een eigen pleidooi.

“Weest u alstublieft niet boos op dr. Raeker, Mina en ik weten wat hij doet en wij mogen Nick ook graag.” Raeker vroeg zich af wat daarvan waar was. Zelf was hij ook niet zo zeker als hij wel wenste, over wat hij deed en de kinderen hadden nog niet rechtstreeks met Nick gesproken, al hadden ze nu een paar uur naar hem en zijn mensen geluisterd. Natuurlijk was Easy de dochter van een diplomaat. Raeker wist inmiddels dat haar moeder was gestorven toen ze een jaar oud was, en dat ze sedertdien altijd met haar vader had meegereisd. Ze scheen op haar beurt uit te groeien tot een bekwaam diplomaat. “Het geeft eigenlijk niet of Snel ons vindt,” ging ze verder. “Wat kan hij ons doen — waarom zou hij dat ook willen?”

“Hij dreigde de robot met vuur als hij niet meeging naar het holendorp,” snauwde de Drommiër, “en als hij dat gebruikt tegen het schip wanneer je hem niet vertelt wat hij weten wil, zit je in het nauw.”

“Maar hij wist dat Fagin zijn taal niet sprak en met veel geduld leerde hij hem die in de drie weken dat hij in zijn macht was. Waarom zou hij minder geduld met ons hebben? We willen hen best alles leren wat we weten en we kunnen met hem praten zonder al de moeite die dr. Raeker had — op zijn minst zonder die vertraging.”

Er volgde een schrille uitbarsting van Aminadorneldo die kennelijk Easy’s argumenten bijviel. Aminadabarlee koelde zichtbaar af. Raeker vroeg zich af hoelang dit zou duren. Politiek stonden de zaken er tenminste weer even gunstig voor; hij richtte zijn aandacht weer op Tenebra en Nick.

Dat heerschap had zijn ploeg weer naar de oorspronkelijke ontmoetingsplaats geleid. Twee gingen vooruit — de kudde was lang genoeg onbeschermd gebleven. Nick zelf stond naast de robot en wachtte kennelijk op commentaar of nieuwe opdrachten. Maar Raeker wist er geen en bedekte zijn radeloosheid met een eigen vraag.

“Wat vind je ervan, Nick? Komt hij terug? Of eigenlijk, zal Snel ons bijstaan?”

“Dat weet je net zo goed als ik.”

“Dat weet ik niet! Jij bent al een hele tijd bij Snel en zijn mensen geweest. Als iemand hem kent ben jij het. Deed ik er goed aan zijn begeerte te prikkelen naar de dingen die wij kunnen brengen? Ik besef dat hij van alles over vuur en zo wilde weten, maar dat was meer om de dingen die je er, zoals hij zag, mee kunt doen; geloof je ook niet?”

“Dat ligt voor de hand,” gaf Nick toe, “maar ik zie niet in hoe je ooit zeker kunt zijn van wat iemand denkt of wat hij doen gaat.”

“Ik ook niet, al zijn er onder mijn mensen die het steeds proberen.” Beiden gingen de rest achterna, zonder acht te slaan op de geringe aardschok die een paar van de brosse planten naast hen deed afknappen. Onderweg sprokkelde Nick haast werktuiglijk brandhout bijeen, een gewoonte van jaren die zich in het oude dorp had ontwikkeld nadat de toegankelijke voorraden bij de heuvel waren uitgeput. Hij hield een flinke stapel in zijn vier armen tegen de tijd dat ze de rest inhaalden; die ging bij de voorraad. De kudde werd opgevangen en verdwaalde dieren werden teruggedreven.

Toen riep Fagin een vergadering bijeen.

“Je hoorde wat ik die man heb gezegd, over de machine die hier ergens gestrand is met een paar van mijn mensen erin. Als die niet binnenkort gevonden en hersteld wordt gaan die mensen dood. Je weet ook wel dat het redden van mensen in nood belangrijker is dan haast al het andere. Daarom moeten we al onze bezigheden opschorten, behalve die strikt nodig zijn voor levensonderhoud, om naar het schip te zoeken.

“Ik zal je zo goed mogelijk een beschrijving geven van de plaats waar ze zijn. We zullen al onze kaarten op gelijkenis nagaan — daar kan ik je bij helpen, ik kan dat sneller — en dan gaan jullie er in paren op uit om de mogelijkheden te controleren. Als we ze niet vinden, moeten er snel meer kaarten worden gemaakt, voor enig ander onderzoek.

“De rest van de dag zorgen Betsey en Nick voor kamp en kudde. Op onderzoek gaan Oliver met Dorothy, John met Nancy en Jim met Jane. Ik zal elk van de ploegen een gebied wijzen zo gauw de kaarten zijn vergeleken. Ondertussen kun je allemaal brandhout zoeken voor vannacht.” De groep verspreidde zich gehoorzaam.

Al enige tijd hadden de geologen in de Vindemiatrix Easy’s nogal onvolledige beschrijving van de omgeving vergeleken, tenminste geprobeerd te vergelijken met het kaartenmateriaal. Ze hadden nu vier of vijf mogelijke plaatsen voorgesteld, maar ze waren er niet erg gelukkig mee. Toen men eindelijk besloot tot een zesde mogelijkheid, riep Raeker de verkenningsploegen terug bij de robot en wees elke ploeg twee van die gebieden. Allemaal lagen ze zowat in de richting van het oude dorp, natuurlijk, want in de twee, drie jaar van het cartografisch projekt was alles van daaruit in kaart gebracht. Ze lagen alle echter aan deze zijde van die streek, want de geologen werden beïnvloed door het besef dat de scaaf naar zee was gedreven op de nacht dat hij bewoog. Daarom lag het voor de hand dat een dag reizen, een dag onderzoek, en een dag voor de terugkeer toereikend was voor dit doel van het plan. Intussen kon Snel terug zijn met zijn volk, en dan konden ze het zoeken versnellen. Dat was de reden waarom Nick in het kamp achterbleef, hij zou tolk moeten zijn.

Instructies werden uitgedeeld, de kaarten van de dorpsbewoners zelf werden gecontroleerd, wapens werden onderzocht en de ploegen rukten uit. Staande naast de robot keken Nick en Betsey hen na. Ver weg verliet Raeker eindelijk de regelkamer om te gaan slapen. De diplomaten bleven wakker om met hun kinderen te praten. Deze beschreven de dieren die van tijd tot tijd in zicht kwamen. Op deze nogal saaie wijze verliep de rest van de scheepsdag, een nacht, en een deel van nog een dag, terwijl de onderzoekers volhardden in hun tocht naar de aangewezen gebieden.

Dit was de zevenentwintigste scheepsdag sedert het ongeluk met de bathyscaaf, de middag van de zevende dag wat Nick en zijn mensen betrof. De kinderen werden natuurlijk ongeduldig. Beide vaders moesten telkens weer uitleggen hoe klein hun kans was om direct bij het begin van de zoekpartij gevonden te worden. Op deze dag tenminste waren mens en Drommiër het opmerkelijk eens. Ondanks deze vereende inspanning echter gingen de kinderen naarmate de dag verstreek meer en meer tijd aan de ramen doorbrengen, en nu en dan opperde zelfs Easy de schijnwerpers te gebruiken om de naderende zoekers te leiden. Haar vader moest er haar steeds aan herinneren dat Raeker het had afgeraden; maar tenslotte trok Raeker zijn bezwaren in.

“De kinderen zullen zich dan meer een deel voelen van de actie,” zei hij terzijde tegen Rich, “en ik geloof niet dat er nu nog veel kans is dat Snel ze eerder in het oog krijgt dan onze eigen mensen. Laat haar maar met de lichten spelen.”

Easy maakte gretig gebruik van de toestemming en de bathyscaaf schitterde veel feller dan het daglicht — want het daglicht was voor mensenogen totale duisternis — over Tenebra’s oppervlak. Rich was niet zo gelukkig met de toestemming; hij vond dat het zijn kind aanmoedigde in haar onredelijke hoop op een vroege redding en hij vreesde de gevolgen van een teleurstelling.

“Hoor ze eens,” gromde hij. “Schreeuwen tegen elkaar telkens als er iets beweegt binnen een kilometer. Als ze nog verder konden zien zou het nog erger zijn — goddank gebruiken ze hun ogen en niet de fotocellen van de robot. Dat houden ze vol tot ze slaperig worden; dan beginnen ze weer als ze wakker…”

“Dan zitten ze wel weer onder water,” verbeterde Raeker vriendelijk.

“En weer op drift, vermoed ik. Dan zijn de rapen gaar, hebben we een stel gillende kinderen die natuurlijk links en rechts op de knoppen gaan drukken, in de hoop dat een wonder ze naar huis zal brengen.”

“Met de Drommiër weet ik het niet zo, maar ik vind dat u uw dochter ernstig onrecht doet,” antwoordde Raeker. “Van kinderen heb ik nooit zoveel geweten, maar ze komt me voor als een aardig opmerkelijk persoontje voor haar leeftijd. Zelfs als je haar niet vertrouwt, laat het haar in ieder geval niet te weten komen.”

“Dat besef ik wel, en niemand vertrouwt haar meer dan ik,” was het matte antwoord. “Toch is ze maar een kind, en heel wat volwassenen waren al eerder bezweken. Ik kan er een noemen die op het randje is. Hoor ze eens, daar beneden.”

De doordringende tonen van Aminadorneldo galmden uit de luidspreker.

“Er is iets aan de hand, Easy! Moet je dit eens zien!”

“Goed, Mina. Ik kom zo.” Even zagen ze de kleine gestalte van Easy op hun scherm, toen ze via de regelkamer van de ene kant van het schip naar de andere ging. Onderweg riep ze: “Het zal wel weer zo’n plantenetend ding zijn, ongeveer zo groot als Nick. Denk erom, die wij moeten hebben staan rechtop.”

“Deze staat rechtop! Kijk!”

“Waar?” Aminadorneldo wees kennelijk: het was even stil. Dan de stem van het meisje: “Ik zie nog niets, alleen een boel struiken.”

“Het zag er net zo uit als Nick. Het stond even naast die struik en keek naar ons, toen ging het weg. Ik zag het.” “Nou, als je gelijk hebt, komt het terug. We wachten er hier maar op.”

Rick keek Raeker aan en schudde terneergeslagen zijn hoofd.

“Dat moet…” begon hij, maar verder kwam hij niet. Zijn zin werd onderbroken door een plotselinge gil uit het toestel, zo schril dat ze een ogenblik geen van beiden wisten wie hem geuit had.

Загрузка...