10 Drijven en zinken

Voor de honderdste maal keek Nick naar de zee en hij kookte van woede. Natuurlijk kon hij hem niet zien. Om ’s nachts buiten bereik te zijn moest het kamp overdag ruim uit het gezicht liggen, maar hij wist waar hij lag. Toch wilde hij hem zien; niet alleen zien, hij wilde erop. Om hem te verkennen, in kaart te brengen. De laatste gedachte schiep een probleem dat hem geruime tijd in beslag nam voor hij het weer liet vallen. Fagin zou het antwoord wel weten; intussen moest er een boot gebouwd worden, daar zat hem de kneep. Feitelijk viel er niets aan te doen voor de zoekers terugkwamen. Al nam het niet bepaald alle tijd van hem en Betsey om de kudde te bewaken of hout te zoeken, geen van beide hadden ze veel succes in de jacht met dat werk in het vooruitzicht; en de boot had vast en zeker heel wat huiden nodig.

Nick wist niet zeker hoeveel, en verbazend genoeg had Fagin er niet eens naar willen raden. Eigenlijk was dat nogal logisch, want Raeker was geen natuurkundige, en onbekend met de nauwkeurige dichtheidsgraad van de leren zakken die voor de boot gebruikt moesten worden; hij kende zelfs het gewicht van zijn leerlingen niet. Hij zei dat Nick dit maar zelf moest uitzoeken, een opmerking die hij al heel wat keren gemaakt had tijdens de opvoeding van de agenten.

Ook dit vereiste nog wat jagen, want het leek onhandig om een dier van de kudde aan de proef op te offeren. Betsey stroopte nu de naburige dalen af, in de hoop iets te vinden dat groot genoeg was — de zwevers hieromtrent hadden al geleerd om kudde en herders met rust te laten, en wat er onderweg was gedood of neergehaald, was allang door aaseters opgeruimd. Hun huid was trouwens veel te dun voor goed leer.

Natuurlijk viel er niet aan te twijfelen of Betsey een huid zou vinden, maar Nick wilde dat ze het vlugger deed. Geduld was niet zijn sterkste kant, zoals ook Easy al had gemerkt.

Toen ze kwam klaarde zijn humeur wat op; ze had niet alleen de buit meegebracht, maar de huid was al gestroopt en ontschubd — een karweitje waar Nick niet tegenop zag, maar het scheelde tenminste weer zoveel tijd voor ze de proef konden nemen. Betsey had rekening gehouden met het doel en ze had de huid met zomin mogelijk snijden gestroopt; maar dan was het nog geen luchtdicht kussen. Tijd was nodig om lijm te maken, minder tijd om die te laten drogen — strikt genomen droogde het spul niet, maar werkte als een hechte kleefkit tussen lagen huiden of bladeren. Tenslotte waren ze tevreden met het resultaat, en droegen het geval naar de poel waar enkele uren eerder de emmer had gedreven.

Nick gooide het erin en zag zonder verbazing dat het ook dreef; dat was ook niet de zin van het experiment. Daarvoor waadde hijzelf het water in en probeerde op de halfgezonken zak te klimmen.

De gevolgen kwamen Nick noch Betsey bepaald grappig voor, maar toen Raeker later het verhaal hoorde, speet het hem dat hij de proef niet had gezien. Nick had vanzelf een behoorlijk evenwichtsgevoel, levend onder een hoge zwaartekracht op een door aardschokken geplaagde wereld. Maar zijn reflexen schoten jammerlijk te kort in het gevecht met de dobberende luchtzak.

Het ding vertikte het onder hem te blijven, op wat voor ingenieuze manier hij het ook in bedwang probeerde te houden met zijn acht ledematen. Iedere keer plonsde hij hulpeloos in de poel, die gelukkig maar tot zijn middel kwam. Een kind dat op een drijvende strandbal wilde klimmen, zou dezelfde toeren hebben uitgehaald.

Het duurde nogal voor de proef iets positiefs opleverde, want iedere keer dat Nick in de poel viel raakte hij meer geërgerd en vastbesloten in zijn evenwichtsoefening te slagen. Pas na vele pogingen staakte hij de strijd om eens echt over het probleem na te denken. Nu was hij niet bepaald dom, en had hij een zeker inzicht in de betrokken krachten — Raeker vond dat hij als leraar niet helemaal mislukt was — dus zag hij eindelijk een oplossing. Op zijn aanwijzingen waadde Betsey naar de andere kant van de zak en greep met haar handen er overheen naar de zijne. Voorzichtig en tegelijk, trokken ze zich op. Het lukte ze dicht genoeg bij elkaar te blijven om hun onderbenen even van de bodem te lichten, maar helaas bewees dit nogal duidelijk dat de zak ze niet allebei kon dragen.

Hun kuiven doken weer op en ze waadden naar de wal, terwijl Nick de zak meesleepte. “Ik weet nog steeds niet hoeveel we er nodig hebben, maar vast een heleboel,” vond hij. “Ik denk dat er zes van ons meegaan en twee hier blijven, net als de Leraar het nu indeelde. We kunnen beter op jacht gaan naar meer huiden, dacht ik, tot de anderen terug zijn.”

“Er is nog iets,” voegde Betsey eraan toe. “Fagin wil ons iets laten doen, wat dan ook, terwijl we op die zakken staan, en dat zal niet meevallen. Ze moeten niet alleen drijven, maar ook stevig liggen.”

“Gelijk heb je,” zei Nick. “Na deze proef wil de Leraar ons misschien wat meer inlichtingen geven. Zoniet, dan is er die ander waarvan hij ons de stem geeft — degene die in het schip is dat we moeten zoeken — Trouwens, Bets, ik krijg een idee. Kijk eens, hij heeft ons daarnet verteld over stemmen die van de ene naar de andere plaats worden gestuurd door machines. Misschien is Fagin helemaal niet bij ons; misschien is dat gewoon een machine die ons zijn stem brengt. Wat vind je daarvan?”

“Da’s interessant. Het kan best, geloof ik — maar wat maakt dat uit?”

“Het is informatie. En Fagin zegt zelf altijd dat hoe meer je weet, hoe beter je eraan toe bent. We weten dit niet echt, geloof ik, maar we moeten het onthouden tot er bewijzen zijn.”

“Nu je het bedacht hebt, zal hij het misschien zeggen als we het vragen,” opperde Betsey. “Gewoonlijk beantwoordt hij alle vragen, behalve als hij het beter vindt voor onze opvoeding dat we het antwoord zelf vinden; en hoe kunnen we dit proefondervindelijk vaststellen — behalve dan door de Leraar uit elkaar te nemen?”

“Daar zit wat in. Maar op het moment gaat het erom deze boot te ontwerpen en te bouwen. We moeten het voorlopig daarop houden: die andere vraag gooien we ertussen als er minder kans is op een berisping over “afdwalende gedachten’.”

“Goed dan.” Het gesprek bracht hen tot de top van de heuvel waar de robot stond tussen het huisraad uit het dorp. Hier rapporteerden ze gedetailleerd de resultaten van de proef. Fagin hoorde het zwijgend aan.

“Mooi werk,” zei hij aan het eind. “Je hebt iets, zo niet alles, geleerd. Dat van die stabiliteit is een goede vraag. Je moest maar een houten geraamte bouwen — oh, de grootte en de bouw van een wand voor een hut, maar plat op de grond. De zakken gaan dan aan de hoeken vast: telkens als een hoek lager komt dan de andere, zal de opwaartse druk toenemen, dus het geraamte moet redelijk stabiel worden.” “Maar hout zinkt. Hoe kan je daar nu een boot van maken?”

“Reken het maar als een deel van het gewicht dat de zakken — laten we ze drijvers noemen — moeten dragen. Je hebt dan meer drijvers nodig, maar daar moet je je niet druk over maken. Je kunt beter meteen beginnen. Je krijgt het misschien zelf af, want er is genoeg hout. Daarna kun je er drijvers aan vastmaken zodra je er een hebt. Elke dag is er wel een kadaver bij de verdediging van de kudde, dus er komt vanzelf schot in.

“Terwijl je dat doet, kun je het volgende probleem overdenken. De bathyscaaf blijft niet in zee, maar drijft naar de wal.”

“Maar dat is geen probleem, het is een oplossing. Nu hoeven we alleen zuid langs het strand te gaan tot we hem vinden. Je zei dat je wist dat hij ten zuiden van ons lag.”

“Zo is het. Het probleem zit in het feit dat Snel, met de mensen van zijn stam op de kust schijnt te staan wachten. Strikt genomen heeft Easy Snel niet herkend, ten dele omdat ze jullie nog niet uit elkaar kan houden, en verder omdat ze te ver zijn, maar ik kan me moeilijk indenken wie het anders moest zijn. Dit werpt de vraag op of Snel ons aanbod aanvaardt, of dat hij de bathyscaaf en die erin zitten wil houden voor zijn eigen plannetjes. Het is nog wat te vroeg voor een antwoord van hem, geloof ik. Maar als we dat vandaag niet krijgen, moeten we maar aannemen dat we alleen staan, en daarnaar handelen.”

“Hoe dan?”

“Aan dat probleem moet je maar meteen beginnen. Welke oplossing je ook vindt, ik vermoed dat de boot er altijd wel in zal voorkomen. Maak die dus zover af als je kunt.”

De Leraar zweeg en zijn leerlingen togen aan het werk. Zoals Fagin zei, er lag hout genoeg in de buurt, want het kamp lag hier nog niet lang. Veel hout was natuurlijk ongeschikt als constructiehout, met de brosheid van veel planten op Tenebra. Maar sommige soorten hadden takken of stengels die zowel lang als redelijk taai waren, en het tweetal wist er in een uur zoveel van te vinden, als ze hoopten dat genoeg was. Het eigenlijke afsnijden met hun stenen messen duurde wat langer, en het samenbinden tot een geraamte, waarvan de stevigheid alle betrokkenen bevredigde, duurde het langst. Kant en klaar was het een rechthoek van vier en een half bij zes meter, bestaande uit zowat veertig houten staken die een mens zou beschrijven als juffers, loodrecht op elkaar samengebonden tot een behoorlijk solide rooster. Nick noch Betsey vonden het een prettige vloer; de tussenruimten waren groot genoeg om hun voeten door te laten, en daarmee konden ze nog minder grijpen dan een mens met de zijne. Ze besloten echter dat dit eerder een ongemak was dan een ernstig gebrek, en wijdden zich aan het probleem van de huidenjacht.

De Leraar keurde alles goed toen ze hem verslag uitbrachten. Hij was wat afweziger dan het tweetal besefte, want Raeker had zijn aandacht elders nodig. De bathyscaaf was tot binnen vijftig meter van het strand gedreven en daar vastgelopen, volgens Easy. Over de oorzaak van het afdrijven had ze niets kunnen opmerken, en geen van de geleerden die zoveel spoelen vol gegevens over de planeet hadden vergaard wist er iets beters van te maken. Easy zelf scheen zich er niet druk om te maken; ze oefende zich nu in de taal, over de smalle vloeistofstrook die de bathyscaaf buiten bereik van Snel hield. Zelfs de schrale troost van het gesprek te horen was Raeker niet gegund. De microfoons van de buitenste luidsprekers waren — nogal logisch — naast de vensters geplaatst, zodat het meisje een positie had gekozen waar ze moest roepen om op de Vindemiatrix te worden gehoord. Ze nam niet de moeite om te roepen. Meestal dacht ze niet aan Raeker of, om pijnlijk eerlijk te zijn, aan haar vader. Ze had geen belangstelling voor de biologie, geologie, of de feitelijk nog ongeschreven klimatologie van Tenebra. Ze had persoonlijk belang bij de reddingsactie, maar nu was die in een stadium, waarin ze alleen steeds dezelfde gegevens kon verwachten. Hier echter waren levende wezens, mensen waarmee ze kon praten — min of meer tenminste. En praten deed ze dan ook, en zelden kon iemand daarboven lang genoeg haar aandacht trekken om iets te weten te komen.

Ze hoorde inderdaad dat Snel onder de aanwezigen op het strand was en Raeker stuurde het bericht plichtmatig door naar Nick. Maar op vragen zoals of Snel het voorstel wilde volgen dat hij nu wel van Nicks gevangene had gehoord, of hoe hij de scaaf zo gauw had kunnen vinden, kwam geen bevredigend antwoord. Raeker kon niet uitmaken of dat lag aan Easy’s onvolledig beheersen van de taal, haar gebrek aan belangstelling voor de vragen zelf, of een opzettelijk ontwijken ervan door Snel. De hele toestand was ergerlijk, voor iemand die de laatste jaren de zaken op Tenebra redelijk onder controle had gehouden. Nu was hij afgesneden van de meeste van zijn agenten, wat je de krachten van de rebellie zou kunnen noemen hadden vrij spel, en de enige mens op de planeet verwaarloosde haar werk door te roddelen. Natuurlijk, zijn gezichtspunt was misschien wat bekrompen. Er kwam verbetering tegen het midden van de Tenebraanse namiddag. Jim en Jane keerden terug, veel eerder dan verwacht, als een versterking van de scheepsbouwers. Hun verslag meldde een gemakkelijke tocht op hoge snelheid, zodat ze het ene gebied al op de eerste dag bereikten en onderzochten, en het andere gebied afwerkten in zowat de helft van de verwachte tijd, terugkeer inbegrepen. In hun eigen gebied hadden ze niets gevonden. In het zuiden hadden ze licht gezien, maar ze namen aan dat John en Nancy dat zouden doen, en ze besloten zich aan hun eigen reisplan te houden en het begeerde verslag te maken. Natuurlijk was het hun totaal onmogelijk een bepaalde uitdrukking bij de robot te lezen, en Raeker wist zijn gevoel buiten zijn stem te houden, zodat ze er geen idee van hadden in hoeverre hun verslag onbevredigend was. Even speelde Raeker met de gedachte hen weer uit te sturen om dat licht te onderzoeken. Maar hij bedacht dat ten eerste John en Nancy dat wel zouden doen, zoals Jim zei, en dat ten tweede de plaats van de scaaf nu zo goed als bepaald was, dus hij besloot dat het stel zich nuttiger kon maken met de leerbereiding. Hun gebleken gebrek aan initiatief leek zijn besluit te onderschrijven. Hij zei iets in die geest, en beide namen dadelijk hun speren en gingen op jacht.

“Misschien is je iets opgevallen, Nick,” zei Raeker toen ze weg waren.

“Wat dan, Leraar?”

“Ze zagen het licht ten zuiden van hun gebied. Dat geeft sterk de indruk dat het strand naar het westen buigt als je het zuidwaarts volgt. En omdat de holen van Snel in dezelfde richting liggen, is het redelijk waarschijnlijk dat ze dichter bij de kust liggen dan we dachten. Dat verklaart misschien hoe Snel het schip zo gauw vond.”

“Misschien,” gaf Nick toe. “Je aarzelt. Waar zit het gat in mijn redenering?”

“Nou, ik ben nogal wat dagen met de mensen van Snel op jacht geweest, en zodoende heb ik heel wat terrein bestreken in de buurt van de holen zonder zelf de zee te zien of er door iemand over te horen spreken. Ik kan moeilijk aannemen dat het licht van je schip over een honderd kilometer zichtbaar is, en zoiets is nodig om beide feiten te verenigen.”

“Hmm. Daar had ik aan moeten denken. Misschien moet dat licht toch maar onderzocht worden. Wel, we weten meer als John en Nancy terugkomen.”

“Als het goed is wel,” stemde Nick in. “Of we dan werkelijk meer weten staat te bezien. Ik ga maar weer deze gelijmde drijvers aan het geraamte binden. Daarvan verwacht ik meer positiefs.” Hij voegde de daad bij het woord en Raeker bepaalde zich verder tot luisteren. Nadenken leek hem momenteel nogal onvruchtbaar.

Met de twee jagers erbij schoot het vlot vlugger op dan iemand had verwacht. De streek rond het nieuwe kamp was natuurlijk niet zo afgejaagd als de buurt van het dorp, en de huiden stroomden even snel binnen als ze konden worden verwerkt. Drijver na drijver werd op zijn plaats gebonden, waarbij de hoeken om beurten werden voorzien om het evenwicht te waarborgen — Nick en Betsey letten daar wel op. Laat in de middag zaten er zoveel vast dat het niet zozeer de vraag was welke hoek aan de beurt kwam, als wel een vrij plekje te vinden — het geraamte was er gewoon mee overdekt. Niemand waagde zich aan een berekening van de stabiliteit. Als er al iemand aan dat probleem dacht, stelde hij dat zonder twijfel uit, als iets dat beter met een proef kon worden bepaald.

Het werk verliep natuurlijk niet zonder onderbrekingen. Er moest gegeten worden, er moest hout worden gezocht voor de nacht, er was een kudde te bewaken. Dat laatste was vaak een steun voor de “Scheepswerf’, doordat het leer opleverde zonder jacht, maar soms leverde het gevecht minder winst op. Verscheidene keren waren het zwevers die de kudde aanvielen, tot ieders verrassing.

Deze wezens waren niet helemaal verstoken van verstand, ze leerden tenminste gewoonlijk vlug om gevaarlijke situaties te vermijden. Ook vlogen ze nogal traag — hun manier van voortbewegen leek zoals Easy zei, op die van de medusakwallen thuis — zodat na een kort verblijf op een en dezelfde plek, als er een redelijk aantal van hen gedood was, de overlevenden de kudde met rust leerden laten. Nick en zijn vrienden meenden dit in het huidige kamp al bereikt te hebben. Maar in de namiddag moesten de herders het tegen niet minder dan vier van die wezens opnemen in nog geen uur. Deze omstandigheid was zowel ongewoon als pijnlijk: hoewel een ervaren jager zo’n beest met gemak kon neerhalen, ging dat haast nooit zonder te lijden te hebben van zijn tentakels, waarvan lengte en giftigheid ruim opwogen tegen de trage vlucht.

Vanzelf werd de aandacht van alle vier getrokken door deze vreemde toestand en het werk aan het vlot werd zelfs gestaakt voor een bespreking van het probleem. Het lag voor de hand dat er nu en dan een zwever zou aandrijven van elders, maar vier in een uur was meer dan toeval. Hun kuiven tastten de heuvel af in een poging een verklaring te vinden, maar de ijle luchtstroom naar het zuidwesten was nog te zwak op deze afstand van de vulkaan om gevoeld te worden, laat staan gezien. Overdag is de lucht van Tenebra veel te eentonig grauw om zoiets vaags te doen opmerken als een algemene richting in het traag overdrijven van de zwevers. De beweging van de beesten afzonderlijk hielp niets. Daardoor werd de wind niet opgemerkt voor de regen viel.

Tegen die tijd leek het vlot klaar, het was tenminste moeilijk te zien waar nog een drijver kon worden vastgezet. Natuurlijk wist niemand hoeveel mensen het kon dragen. Ze vatten het plan op om het naar zee te dragen als de anderen terugkwamen, en namen de proef of dat ging.

Toen de avondvuren echter werden aangestoken, zagen ze al gauw dat de regen niet recht naar beneden kwam. Het was hetzelfde verschijnsel dat John en Nancy de vorige nacht hadden waargenomen, nu vertroebeld door het gemis aan een zichtbare oorzaak. Na een bespreking besloot Nick drie extra vuren aan te steken aan de noordoostkant van de gewone verdedigingslijn, en compenseerde het brandstofverbruik door een gelijk aantal aan de andere kant te laten uitdoven. Even later liet hij er aan de zuidwestkant nog meer uitgaan, want uit deze richting kwamen helemaal geen druppels meer, zelfs toen de convectiestromen van het kamp goed op gang kwamen. Hij rapporteerde het aan Fagin. “Ik weet het,” antwoordde de Leraar. “Volgens Easy gebeurt hetzelfde waar het schip ligt. De druppels gaan duidelijk schuin naar de landzijde. Ik wilde dat ze de richting ergens mee kon bepalen. Dan wisten we of de kust daar echt naar het oosten buigt, of dat de regen eigenlijk in een iets andere richting beweegt. Als we die feiten kenden, zou het nuttig zijn.”

“Ze kan de wind zeker niet voelen?” vroeg Nick.

“Niet in het schip. En Jij?”

“Een beetje, nu de beweging van de druppels het bestaan ervan aantoont. Ik voelde meer bij de vuren die ik aanstak op onze vlucht, maar dat is de enige keer. Ik geloof dat hij sterker wordt.”

“Zeg het als je daar zeker van bent,” zei Raeker. “We houden je op de hoogte van alles aan de andere kant wat hierop betrekking heeft.” Terecht zei Raeker “wij’; de twee kamers liepen vol met geologen, technici en andere specialisten. Het nieuws dat Tenebra voor het eerst in zestien jaar een echt geheimzinnig drama opvoerde, had zich snel door het schip verspreid en talloze veronderstellingen deden de ronde.

Easy gaf een boeiende, en geboeide, beschrijving van wat er rond de scaaf gebeurde. Want al hadden zij en haar metgezel nu wel regen genoeg gezien, het was voor het eerst dat ze echt de gevolgen ervan zagen op de zeespiegel. Het strand lag in zicht en de manier waarop de zee ervandaan opbolde, wanneer er water bij het oleum kwam, was iets wat de kinderen nog nooit hadden gezien. Omlaag kijken naar het nabijgelegen strand was nogal verwarrend. En het ging verder, want met het rijzen van de scaaf werd hij met gemak op het opbollend zeevlak landinwaarts gedragen. Zo ging het door tot de dichtheid van de zee te laag werd om het schip te doen drijven. Zelfs daarna verried een enkele bons dat de beweging nog niet was opgehouden.

“Ik kan niets meer zien, pa,” riep Easy tenslotte. “We kunnen wel ophouden met ons verslag. Ik word toch al slaperig. Als het nodig is maak je ons maar wakker.”

“Goed, Easy.” Rich antwoordde voor Raeker en de andere toehoorders. “In Nicks kamp is niet veel gaande, behalve dan de wind, en die is eerder vreemd dan gevaarlijk.” Het meisje verscheen even op het scherm, lachte een welterusten en verdween. Aminadorneldo’s smalle gezicht volgde haar, en dat station sloot voor de nacht.

De aandacht verplaatste zich naar de observatiekamer waar de oppervlakte van Tenebra echt te zien was. Maar er gebeurde niet veel. De robot stond als gewoon midden in de nu ongelijke vuurkring, met de vier inheemsen eromheen — ook ongelijk verdeeld vannacht. Drie van hen stonden nogal dicht bijeen aan de noordoostkant en de vierde liep wacht in de resterende driekwart cirkel. De reden werd in enkele minuten duidelijk: voor elk vuur dat doofde bij de eenling, gingen er zeker twaalf uit in het noordoosten. Voortdurend moest er iemand vooruit springen om een, twee van de buitenvuren aan die kant met een fakkel aan te steken. Nu en dan werd zelfs een binnenvuur verstikt, als er een tweede druppel al te snel overwaaide door de ruimte die het gevolg was van de eerste. Toch scheen er geen echt gevaar te dreigen. Geen van de inboorlingen zelf werd getroffen en hun gedrag verried geen bijzondere opwinding.

Terwijl Raeker at, liet zijn assistent een van de leerlingen een afstand afpassen die hij met de lengte van de robot vergeleek. Door het passeren van een druppel daarlangs af te klokken bepaalde hij de windsnelheid op haast drie kilometer per uur, zover ze wisten een record. Dit gegeven ging onder de geleerden rond, maar geen van hen kon het verklaren of waagde zich aan een voorspelling van de gevolgen. Het was een gewoon bemanningslid, zijn dienst zat er al op en hij rustte wat uit bij de deur, die hierover een vraag stelde.

“Hoever ligt dat kamp van de zee?” informeerde hij.

“Zowat drie kilometer van het strand, overdag.”

“En ’s nachts?”

“De zee komt tot het dal, net onder de heuvel.”

“Is dat genoeg marge?”

“Zeker wel. De regenval varieert niet van het ene jaar op het andere. De grond kan natuurlijk bewegen, maar niet zonder waarschuwing.”

“Alles toegegeven, maar wat doet deze wind met de kustlijn? Laat in de nacht is de zee niet veel dichter dan de lucht, dus ik dacht dat zelfs deze miezerige orkaan van drie kilometer al flink verschil maakt.” Even keek Raeker verbaasd, toen gleed zijn blik langs de anderen. Hun uitdrukking bewees dat ze geen van allen hieraan hadden gedacht, maar dat de meesten — degenen, merkte hij, met de meeste deskundigheid — vonden dat er iets inzat. Dat vond Raeker zelf ook, en hoe meer hij erover dacht hoe meer hij zich zorgen maakte. Rich zag het dadelijk, want een maand vol zorgen hadden hem niet minder scherpzinnig gemaakt.

“Dacht u, dat u ze beter kunt laten verhuizen nu er nog tijd is, doctor?” vroeg hij.

“Ik weet het niet zo. Met zijn vieren kunnen ze het hele kamp niet verplaatsen, en ik wil niets van hun spullen laten wegspoelen. Bovendien zitten ze op die heuvel vijftien meter hoger dan de zee gisteren kwam.”

“Is dat veel, voor deze zee?”

“Dat weet ik niet. Ik kom er niet uit.” De uitdrukking van Raeker was moeilijk te lezen; zijn leven lang had hij een beroep uitgeoefend waar men besluiten nam zodra die nodig waren, voorzover nodig met aanvaarding van de consequenties.

“Ik dacht toch dat u iets moest doen,” zei hij. “U verliest alles als de zee ze daar te pakken krijgt.”

“Ja, maar —”

“Niets te maren! Kijk daar!” Het was dezelfde die de vraag had opgeworpen over de wind, die het gesprek nu onderbrak. Zijn ogen staarden naar het zeewaartse scherm en Rich en Raeker wisten beiden wat hij zag voor ze zelf keken.

Uren voor hun gewone tijd, kropen daar de vettige tongen van de zee in het gezicht, rond de voet van de heuvels in het oosten. Heel even zei iemand een woord. Toen vernietigde Raeker in een klap het beeld dat de diplomaat zich van hem vormde — dat van een traagdenkende, nogal onhandige, besluiteloze “typische geleerde’. Met de veiligheid van project en leerlingen in onmiddellijk gevaar, dacht en sprak hij snel genoeg.

“Nick! Allemaal! Kijk snel naar het oosten, dan meteen naar het westen. Zorg ervoor dat alle papieren, vooral kaarten, goed opgerold zijn en vastgebonden worden op het vlot. Stevig vastmaken, maar laat genoeg touw over om jezelf ook te binden. Jullie zelf en de kaarten hebben alle voorrang, vergeet dat niet. Als dat veilig is, probeer dan nog je wapens aan jezelf of het vlot te binden. Vooruit!”

Er dreef nog een vraag over van Nick. Door de zendpauze was het niet zeker of hij al de tijd genomen had om te kijken.


“Wat moeten we met het vee? Zonder — “ Raeker brak hem af zonder de rest af te wachten.

“Laat het vee maar! Er is een groot verschil tussen prettig en mogelijk! Denk aan niets anders tot je voor jezelf, de kaarten en de wapens hebt gezorgd!”

De drie anderen waren al begonnen. De dringende toon van de Leraar dwong Nick zwijgend hun voorbeeld te volgen en in de observatiekamer wachtte men in spanning. Ademloos zagen de mannen daarboven naar de wedloop tussen het werk en de zee — een wedloop met een hogere inzet dan ze op aarde ooit hadden gezien.

Raeker merkte dat de oleumstromen in het midden veel hoger waren dan aan de rand, net als sterk vergrote waterslierten op vettig papier, zelfs al vertoonden ze nog een duidelijk afgebakend oppervlak. Kennelijk was de zee al sterk door de regen verdund. Het betekende dat het geen zin had te hopen dat het vlot zou drijven. De luchtzakken waren bijna half zo dicht als het zuivere zuur. Met dit verdunde spul zou hun drijfkracht te verwaarlozen zijn. Hij had bijna ongelijk, bleek het. De zee spoelde rond de heuvel omhoog en doofde de vuren haast in een klap. Een ogenblik vertroebelde het beeld dat werd uitgezonden door de robotogen, toen de zee het kamp overdekte. Het scherm klaarde weer op en toonde de verslapte gedaanten van de vier inboorlingen op een bouwsel dat rakelings schraapte over wat nu de bodem van de zee was. Het bewoog, centimeter voor centimeter, en somber stuurde Raeker de robot erachteraan.

Загрузка...