6 Vriend en vijand

Wel doctor, hoeveel voorsprong krijgt u daarmee?”

Raeker antwoordde zonder zijn blik van het robotscherm af te wenden. “Ik denk de hele rest van de nacht, iets meer nog — zolang als die rivier na zonsopgang nodig heeft om op te drogen. Het is zo’n twintig uur voor zonsopgang.”

“Misschien groeien in die tijd de planten genoeg om het spoor van de robot te verbergen?”

“Daar heb ik helaas geen idee van.”

“Nadat u zestien jaar lang het leven op de planeet hebt bestudeerd? Echt, ik zou denken dat u daar nu wel iets van wist.”

“In al die zestien jaar ben ik er nooit toe gekomen om te zien wat voor plantengroei er precies is op de noordoever van deze rivier,” bitste Raeker nogal ongeduldig, “en over Snel weet ik alleen van Nick dat hij goed een spoor kan volgen. Hoe goed hebben we nog niet gemeten. Werkelijk, Raadsheer, ik weet dat de laatste drie weken een hel voor u waren, maar als u alleen afbrekende kritiek hebt moet ik zeggen dat u haar niet erg helpt. U lijkt Aminadabarlee wel.”

“Blij dat u daarover begint.” Rich klonk helemaal niet beledigd. “Ik weet, doctor, hoe moeilijk het voor u is de Drommische manieren te verdragen. Dat ras is nogal opvliegend, en als ze zeer beleefd zijn naar hun eigen normen, dan zijn die normen nog niet de onze. Aminadabarlee is een ongewoon beheerst vertegenwoordiger van zijn ras; daarom bekleedt hij ook deze post. Maar ik moet u op het hart drukken uw natuurlijke ingevingen te onderdrukken en niet scherp te antwoorden als hij weer eens beledigend wordt. Het heeft geen zin zijn vermogen tot verdraagzaamheid op de proef te stellen. Ik verzeker u met alle klem dat alles wat hij zei over de gevolgen voor de aarde letterlijk geschiedt, als hij zijn beheersing in voldoende mate verliest om een emotioneel verslag uit te brengen aan Dromm. Natuurlijk zou er geen oorlog om komen, maar de gevolgen van een daling van negentig procent — of zelfs vijftig procent — in onze interstellaire handel zou even rampzalig zijn als een oorlog.

Bedenk dat voor de meeste ons bekende rassen, de aardemens en de Drommiërs evenzeer Vreemdeling zijn. Beide zijn “wezens van de sterren’, en wat het ene ras van het andere zegt zou nogal wat gezag voor ze hebben. Misschien klinkt u dat nogal overdreven, maar dit gevalletje is in zijn mogelijkheden de neteligste politieke en diplomatieke zaak van mijn hele leven.”

Deze opmerking slaagde erin de ogen van Raeker even van het scherm te roepen. “Dat besefte ik niet,” zei hij. “Maar ik moet ook bekennen dat het geen verschil maakt voor mijn pogingen Easy en “Mina te redden. Ik deed al het uiterste.”

“Dat geloof ik ook, en ik ben er dankbaar voor. Maar ik moest dit zeggen. Als Aminadabarlee niet hier was, hoefde het niet. Maar nu u hem in alle fatsoen niet kunt ontwijken, is het absoluut nodig dat u hem begrijpt. Wat hij ook zegt, hoe onverdraagzaam, ongeduldig of gewoonweg onbeleefd hij ook is, u moet zich beheersen. Ik verzeker u dat hij uw kalmte niet als een teken van vrees zal uitleggen; zo redeneert zijn volk niet. Hij zal u des te meer respecteren — en ik ook.”

“Ik zal mijn best doen,” beloofde Raeker, “maar momenteel zou ik gewoon blij zijn als hij zich een paar uur niet laat zien. Ik ben druk bezig Nick over die rivier te goochelen, en als u Nick als mijn zoon wilt zien bent u er niet ver naast. Praten geeft me niets zolang alles goed gaat, maar verwonder u niet als ik midden in een zin ophoud. Hebt u de kinderen gesproken?”

“Ja. Ze houden het aardig vol. Een geluk dat die Drommiër erbij is. Ik vrees dat Easy totaal van haar stuk ging als ze zich niet verantwoordelijk voelde voor haar Mina. Hij lijkt te denken dat zij alle touwtjes in handen heeft, dus het moreel is nog geen probleem. Heb ik u al gezegd dat Sakiiro ontdekte dat sommige inspectieluikjes van de bathyscaaf nog open stonden, zodat de electrolysekabels ongetwijfeld door de buitenlucht zijn weggevreten? Hij heeft een plan om uw mensen beneden dat te laten repareren.”

“Ik weet het. Ik weet nog iets beters. Maar daarvoor moet ik eerst hen vinden en zij de scaaf. Het is een geruststelling dat de kinderen beneden voor haast onbepaalde tijd in leven kunnen blijven. De machine zal voor voedsel, water en lucht zorgen.”

“Dat is zo. Maar Easy kan het niet eeuwig uithouden in een 3-G zwaartekracht.”

Raeker rimpelde zijn voorhoofd. “Daar dacht ik niet aan. Hebt u een medische indicatie hoe lang ze het waarschijnlijk uithoudt?”

“Geen enkele. Voor zo’n jong kind heeft het zich nog nooit voorgedaan. Volwassenen hebben het er maanden in uitgehouden, dat is bekend.”

“Juist ja. Nou, dan hebt u wel een beter excuus om lelijk te doen dan Aminadabarlee, dacht ik. De zwaartekracht zal die jongen niet moeilijk vallen.”

“Nee, maar iets anders wel. De synthesors in de scaaf maken mensenvoedsel.”

“Nou en? Is die Drommische stofwisseling niet als bij ons? Ze ademen zuurstof en op de Vindemiatrix zag ik ze ons voedsel eten.”

“Ongeveer wel, ja, maar niet precies. Hun vitaminebehoefte is anders, al gebruiken ze net als wij vetten, koolhydraten en eiwitten. Mina zal vrijwel zeker gauw vitaminegebrek krijgen als hij daar lang genoeg blijft. En zijn vader heeft ook geen medische gegevens daarover.”

Raeker floot en zijn rimpels werden dieper. Even meende Rich dat een voorval op Tenebra hem zorgen baarde, maar de schermen vertoonden nog steeds alleen de rivier. De stroom was zeker twee kilometer breed, afgaande op de tijd die nodig was voor de oversteek. De diplomaat hield zich stil, en zag hoe de robot zich vooruit werkte en, tenslotte, de andere oever van de grote waterloop opkroop. Het regende natuurlijk nog en zonder Nicks fakkel moest de schijnwerper de neerdalende druppels opzoeken. Nick kwam weer bij na tien minuten in de gewone lucht. Toen hij weer geheel de oude was en een fakkel gevonden en aangestoken had, ging de reis weer als tevoren, nu zonder zorgen over de vraag waar Snel uithing.

Korte tijd later verscheen de aflossing. Raeker wilde de regelpost niet verlaten, want de situatie beneden was nog lastig, maar hij begreep dat er echt geen keus was. Er was geen sterveling die fatsoenlijk op zijn quivive kon blijven gedurende de hele nacht van Tenebra. Hij bracht de ander op de hoogte en ging de observatiekamer uit, niet zonder telkens om te zien.

“Ik zal wel niet meteen kunnen slapen,” zei hij tegen Rich.

“Laten we weer naar de verbindingen gaan om te zien hoe Easy ervoor staat.”

“Een paar uur geleden sliep ze nog,” antwoordde haar vader. “Daarom kwam ik bij u om te zien wat u van plan was. Maar we kunnen best even kijken.” Na een korte stilte voegde hij daaraan toe: “Ik wil erbij zijn als ze wakker wordt.” Raeker wist er niets op te zeggen.

Er was verder niets gebeurd, volgens de verbindingsofficier van dienst, maar de twee mannen gingen zitten binnen het bereik van het beeldscherm van de bathyscaaf. Niemand zei er veel.

Reaker was al meer dan half in slaap gevallen toen Easy’s stem uit het toestel klonk. “Pa! Ben je daar?” Rich was zeker net zo doezelig als Raeker, maar hij antwoordde meteen.

“Ja, kind. Wat is er?”

“We bewegen. Mina slaapt nog en ik wilde hem niet wakker maken, maar ik vond het beter het even te zeggen.”

“Vertel alles aan dr. Raeker; hij is hier en hij kent Tenebra als geen ander.”

“Prima. U weet nog die eerste nacht bij de landing? Ik dacht toen dat we op vaste grond lagen en dat het meer dieper werd.”

“Ja Easy. We namen aan dat de regen het zuur waarin jullie lagen verdunde, zodat de dichtheid ervan daalde en jullie niet zo hoog meer dreven.”

“Precies. Na een tijdje raakten de ruiten onder zodat we zelfs de regen niet meer zagen, en elke nacht is ook de bovenste bedenkt. Dan zitten we helemaal onder water.”

“Water is het woord niet, maar ik snap het. Maar dan kan je toch niets zien? Hoe weet je dat jullie vannacht bewogen?”

“Met de lichten aan kunnen we het zien. We zitten bij de bodem van het meer, of zee of wat dan ook, en het licht schijnt op rotsen en wat rare dingen die vast planten zijn. We drijven er langzaam voorbij, nogal met sprongen, en het schip schokt telkens een beetje. Telkens als we iets raken hoor ik schrapen en bommen.”

“Juist. Ik geloof niet dat je je er bijzonder bezorgd over hoeft te maken, maar ik zou willen weten waarom het anders gaat dan de vorige vijf nachten. Bij dageraad zal het extra water verdwijnen en dan zul je net als anders gaan drijven, aangenomen dat je nog in het meer of de zee bent. Als je, en dat lijkt nogal voor de hand, met een rivier meestroomt, kon je wel eens op het land komen te liggen als hij droogvalt. Als dat zo is kun je morgen tenminste een aardiger landschap bekijken.

“Blijft het probleem jullie plaats te bepalen. Als je voortaan elke nacht ronddrijft, wordt het moeilijk onze mensen op je af te sturen, om het voorzichtig te zeggen. Je moet ons zelfs het kleinste gegeven doorseinen over je omgeving, zodat we het aan Nick en zijn vrienden kunnen overdragen. Heel verstandig van je om ons nu op te roepen zodra je de beweging merkte.”

“Bedankt, doctor. We houden alles in de gaten. Ik wil uw vriend Nick wel eens ontmoeten.”

“We doen ons best om daarvoor te zorgen. Als je, zoals we hoopten, binnen de vijftig kilometer van de robot bent geland, is er een kans dat je naar dezelfde zee wordt gespoeld die hem een paar nachten terug parten speelde. We hebben een vermoeden dat zeeën op Tenebra zo groot niet worden, naar aardse maatstaven dan, dus het duurt misschien niet lang om jullie bijeen te brengen.”

“Ik kan misschien beter even wakker blijven om het u door te geven als er iets bijzonders gebeurt. Later kan Mina de wacht overnemen als ik slapen ga.”

“Dat klinkt prima. Hier zal er altijd iemand luisteren.” Raeker liet de schakelaar terugveren en wendde zich naar Rich. De diplomaat keek hem strak aan.

“Hoeveel daarvan was bedoeld voor Easy’s gemoedsrust en hoeveel voor de mijne?” vroeg hij.

“Ik liet het zo fraai mogelijk klinken,” gaf Raeker toe, “vooral voor het kind. Toch loog ik niet. Ik kan mijn ploeg binnenkort bij de scaaf krijgen, waarschijnlijk. Toegegeven, ik weet nog niet zo zeker wat ze daarna kunnen doen. We hebben er echt geen idee van hoe de buitenkant van de machine erbij staat, weet u. We moeten Nicks verslag afwachten voor we weten wat we hem opdragen.”

Even keek Rich de bioloog doordringend aan, toen ontspande hij een beetje. “Dat klinkt redelijk,” zei hij. Als hij meer had willen zeggen, kreeg hij daar de kans niet voor. “Voor mij klinkt dat niet zo redelijk!”

De schelle stem was direct herkenbaar. “Elk mens hier slaat allerlei onzin uit: dat ze een stelletje wilden zullen leren om de bedrading van een machine te herstellen die ze tweeduizend jaar vooruit is. En dan wagen ze niet alleen het leven van een mens, maar zelfs een Drommisch leven aan het resultaat. De meest klinkklare nonsens die ik ooit gehoord heb. Ik kan moeilijk geloven dat niet iedereen boven de drie jaren beseft, dat niets dan een tweede bathyscaaf een reddingskans inhoudt, maar daarover heb ik nog geen enkel woord gehoord. Ik neem aan dat mensen de kosten belangrijker vinden dan het leven, dat op het spel staat.”

“Ik heb ook niet gehoord dat zo’n voorstel naar Dromm is geseind,” snauwde Raeker. “Ik meen te weten dat het productievermogen er minstens gelijk is aan de aarde, en dat het geen parsec verder van Altair is. Ik denk dat Drommiërs niet de moeite nemen problemen op te lossen, als ze denken dat die de schuld zijn van anderen, of er nu een leven op het spel staat of niet.” Geen van de aanwezige mensen wist hoe Aminadabarlee dit opvatte; Rich gunde hem niet de tijd iets terug te zeggen.

“Dr. Raeker, u vergeet uzelf,” zei hij scherp. “Als Raadsheer Aminadabarlee mee wil gaan, zal ik met hem nagaan of er misschien punten van waarde in uw uitlating steken, naast de zeer waardevolle suggestie van hemzelf. Als u nog gepaste gedachten hebt, geeft u ze dan door. Wilt u me volgen, meneer?” De diplomaten schreden weg en de officier van dienst oogde Raeker onbehaaglijk aan.

“Zo praat je niet tegen Drommiërs,” waagde hij tenslotte.

“Weet ik,” bromde Raeker. “Rich zei het al, even geleden. Ik vond het niet prettig, maar het leek me dat Rich iets nodig had om zijn dochter uit zijn gedachten te zetten.”

“Nogal riskant. Die kerel kan zijn hele ras met gemak zo anti-aards maken, dat elke koopvaarder buiten ons zonnestelsel zijn zaakje wel kan sluiten.”

“Dat schijnt iedereen te denken,” antwoordde de bioloog een beetje ongerust. “Ik kon echt niet geloven dat de zaken zo kritiek stonden. Misschien was ik wat overhaast. Rich zal het tenminste even druk hebben, en de Drommiër ook. Laten we ons bepalen tot de redding van die kinderen. Voortaan zal ik mijn neus niet meer steken in de interraciale politiek.”

“Dat stelt me gerust, eerlijk. Wat vind je ervan — een nieuwe scaaf bouwen?”

“Ik ben geen technicus,” beet Raeker, “maar zelfs ik kan me indenken hoe lang dat duurt, zelfs met de ervaring van de eerste. Ik ben wél een bioloog en mijn mening als deskundige is dat beide kinderen dood zouden gaan voor er een tweede scaaf klaar was. Als Rich en de Drommiër het willen proberen, zal ik ze niet tegenwerken. Het nieuwe toestel zal nuttig zijn, en ik kan ongelijk hebben wat de tijd betreft. Toch geloof ik oprecht dat de redding volgens het vastgestelde plan moet verlopen.”

“En de Drommiër had dat plan goed geraden?”

“Bedoelt u, dat we Nicks mensen de apparatuur laten herstellen? Ja. Dat is niet zo lachwekkend als Aminadabarlee het doet voorkomen. Ik heb die wezens nu al haast zestien jaar in opleiding. Ze zijn even verstandig als mensen, als je afgaat op hun leertempo, en ze kunnen vast wel een paar draden trekken.”

De officier keek bedenkelijk. “Zolang ze de goede draden trekken,” mompelde hij. “Wat gebruiken ze als isolatie?”

“Ze maken lijm — na wat experimenten heb ik ze dat geleerd — uit dierenschubben. We moeten nagaan of het niet geleidt, maar ik ben daar niet erg bang voor.”

“Al denkt u dat er zwavelzuur in hun lichaamsvocht zit?”

“Niet erg bang,” zei ik,” gaf Raeker toe. “Het is vooral een probleem die ontmoeting tot stand te brengen. U weet zeker dat u de robot en de scaaf niet beter kunt peilen?”

“Vast en zeker. Ze zitten op verschillende golflengten, en ik weet geen methode om de spreidingsfactor in dat deel van het spectrum te bepalen, laat staan de nauwkeurige diepte van de dampkring zelf, noch een methode om de aan radiopeiling verbonden onzekerheid te beperken. Zoals ik zei, er is een vijftig procent kans dat ze binnen zestig kilometer van elkaar zijn, en een negentig procent dat ze niet meer dan honderdvijftig kilometer uiteen liggen. Nauwkeuriger gaat niet zonder een type signalen, waar geen van beide toestellen voor zijn uitgerust.”

“Al goed. Dan moet ik het maar met Easy’s gegevens doen, en die inpassen in Nicks kaarten. Onze leiding hoeft ze toch niet zo dicht bijeen te brengen. Nick kan de lampen van de scaaf mijlen ver zien.” De officier knikte, en beiden tuurden zwijgend naar het verlichte scherm. Er viel niets te zien; als Easy al wakker was, en dat had ze gezegd, dan was ze niet in de regelkamer. Af en toe hoorden de mannen zacht schrapen en bommen. Het schip werd zeker nog door de stroom meegevoerd, maar het meisje had geen vermeldenswaard terreinpunt opgemerkt.

Raeker sliep eindelijk in, zittend in zijn stoel. De officier bleef wakker, maar hij kreeg alleen bericht dat Easy ging slapen en dat Aminadorneldo de wacht overnam. Ook hij leek niets op te merken, de luidspreker zweeg nadat het meisje had afgebroken.

Urenlang bonkte de bathyscaaf vrolijk voort. Soms hield hij maar even stil, dan weer minuten achtereen. Steeds werd de tocht voortgezet, als grillige stromingen hem loswerkten van wat zijn weg versperde. Easy werd weer wakker en wijdde zich aan het ontbijt. Later bereidde ze een nogal onsmakelijk middagmaal — dat zei ze tenminste. Aminodorneldo reageerde beleefd door de schuld te geven aan de synthetors. Zoveel kun je niet doen met wat animozuren, vetten en dextrose, al heb je vitaminepoeder om het te kruiden. De lange nacht van Tenebra draaide voorbij. Raeker kwam nog eenmaal op in de robotregelkamer, en bracht Nick en Fagin tot een punt, naar hij geloofde nogal dicht bij de rest van de dorpsbewoners. Een nacht op een planeet die in bijna honderd uur wentelt kan aardig vervelend worden — maar niet altijd, dacht Raeker bitter, gezien de nacht dat Snel zijn overval deed.

Na zonsopgang kwam er tekening in de zaak — helaas, want Raeker werd weer slaperig. Nick herkende duidelijk het terrein waarover ze gingen, en verklaarde stellig dat ze na nog twee uur zijn vrienden zouden vinden; Raekers vervanger meldde zich en moest uiterst gedetailleerd worden ingelicht; en een bericht uit de verbindingskamer vertelde dat de bathyscaaf scheen stil te liggen.

“Wilt u luitenant Wellenbach even vragen of hij een visuele verbinding kan aanleggen tussen zijn bureau en deze kamer?” vroeg Raeker aan de boodschapper die hem hierover inlichtte. “Het gaat ernaar uitzien dat ik binnenkort tegelijk met de bathyscaaf en mijn leerlingen moet praten.”

“Zeker,” antwoordde de ordonnans. “Dat zal zeker niet bijzonder lastig zijn.”

“Mooi zo. ik ga er nu heen om Easy’s verslag te horen. Ik kom terug als de toestellen zijn aangesloten.”

“Zou u niet gaan slapen, doctor?” vroeg de vervanger.

“Jazeker, als ik er de tijd voor had. Blijf op uw post als ik terugkom en houd me tegen als ik echt dwaze dingen ga doen.”

“Goed, goed.” De co-assistent haalde de schouders op. Raeker wist wel dat hij onverstandig deed, maar hij kon er niet toe komen het strijdtoneel te verlaten. Hij glipte weg naar de verbindingskamer.

Daar waren Rich en Aminadabarlee. De menselijke diplomaat had zijn Drommische collega kennelijk gekalmeerd, tenminste voorlopig, want Raekers binnenkomst verwekte geen vuurwerk. Easy was net aan het woord, en Raeker zei niets tot ze klaar was.

“… minuten sinds we het laatst bewogen. Buiten is het niets lichter, maar we schudden niet zo erg meer. Ik denk dat de stroom zwakker is. De zon is op, als ik de tijd goed heb bijgehouden, dus ik denk dat het water wegdampt.” Ze wachtte even, en Raeker maakte zijn aanwezigheid kenbaar.

“Ik neem aan, Easy, dat jij noch Mina levende wezens in het water gezien hebben, terwijl jullie afdreven.”

“Alleen planten, of ik dacht dat het planten waren.”

“En nu dan?”

“Nog steeds niets.”

“Ik denk dat je de zee dan nog niet hebt bereikt. Daar waren wel dieren, volgens Nick — ze kunnen natuurlijk van je lichten zijn geschrokken. Zou je ze vijf minuten of zo uit durven doen en ze dan opeens weer aansteken om alles wat in de buurt is te verrassen?”

“Prima, zolang het licht bij het bedieningspaneel aan mag blijven. Daar zijn geen ramen, dus dat geeft niet. Ik ben te bang om dat uit te doen. In het donker zou ik de verkeerde knop kunnen raken als ik ze weer aan moest doen.”

“Gelijk heb je. Daar dacht ik niet aan.”

“De laatste drie weken hier beneden heb ik aan heel wat gedacht.”

Het luchthartige masker dat ze zich steeds had voorgehouden omwille van haar jonge metgezel, gleed een ogenblik weg en allen zagen een ellendige, doodsbange twaalfjarige die aan de grens van haar zelfbeheersing was. Rich beet op zijn lippen en klemde zijn handen tot vuisten; de andere mensen ontweken zijn blik. Aminadabarlee liet geen emotie blijken; Raeker vroeg zich af of hij wel iets voelde. Toen kwam het masker terug, en het vrolijke kind dat ze voor het ongeluk hadden gekend, wendde zich tot de jonge Drommiër.

“Mina, ga je even naar het raam in het grote lab? Roep me als je er bent, dan doe ik de buitenlichten uit.”

“Best, Easy.” Het lange lijf kruiste het veld van de camera. Zijn schrille stem klonk uit een andere kamer en de vingers van het meisje klikten de lichtschakelaars om.

“Is het nu donker buiten, Mina?”

“Ja Easy, ik kan niets zien.”

“Goedzo. Roep me als je iets ziet. We houden het even donker. Dr. Raeker, is Mina’s vader daar?”

“Jawel, juffrouw Rich.” Aminadabarlee antwoordde zelf.

“Misschien kunt u mij en dr. Raeker beter even zeggen hoelang het duurt voor uw ogen zich aan het donker aanpassen.” Alweer vroeg Raeker zich af welke samenloop van erfelijkheid en opvoeding Rich zulk een verbazingwekkend kind had gegeven. Hij kende tien jaar oudere studenten die haar verstand niet zouden kunnen bijhouden — ze dacht eerder aan de belangrijke punten dan Raeker zelf, en hij had niet eens haar zorgen…

Hij schrok op toen ze zijn naam riep. “Dr. Raeker, Mina kon niets zien. Misschien was vijf minuten ook niet genoeg voor de zeedieren om hun angst te overwinnen, natuurlijk.”

“Misschien,” gaf Raeker toe. “Misschien stellen ze ook geen belang in de scaaf. Maar voorlopig mogen we aannemen dat je de zee nog niet hebt bereikt, ik ben benieuwd of je in een meer ligt, of hoog en droog bent gestrand als de regen vanmorgen verdampt. In beide gevallen moet je ons een zo volledig mogelijke beschrijving van de omgeving geven.”

“Weet ik wel. We zullen ons best doen.”

“We prutsen wat in elkaar om je min of meer rechtstreeks met Nick te laten praten zodra je in staat bent om hem aanwijzingen te geven, dan ben je niet meer afhankelijk van mijn doorseinen. Dat moet al gauw klaar zijn.”

“Dat is prachtig. Ik wil al de hele tijd zelf met hem praten sinds ik u in de robotregelkamer zag. Dat lijkt me geweldig leuk. Maar kan ik niet buiten u om met hem praten als hij me vindt? Heeft dit schip van buiten geen microfoons en luidsprekers?”

“O ja. Meneer Sakiiro zal je zeggen hoe je ze aan kunt zetten. Ons toestel is bedoeld voor de tijd dat hij je nog niet heeft gevonden.”

“Goed dan. We roepen u op zodra het water weg is. Mina heeft honger, en ik ook.” Raeker leunde achterover en dommelde in. Opeens besefte hij dat hij ook honger had en hij besloot daar iets aan te doen. Zo langzamerhand wilde hij echt slapen, maar een bericht uit de omroepinstallatie liet hem weten dat de gevraagde verbindingslijn gereed was voor gebruik. Slaperig of niet, hij moest het wel proberen, dus ging hij weer naar de robotregelkamer. Het duurde nog uren voor hij er weer uitkwam.

Nick en Fagin hadden zich net bij hun vrienden op de nieuwe kampplaats gevoegd, en Nick stelde de anderen van al het nieuws op de hoogte. Natuurlijk moest Raeker scherp luisteren; er was altijd een kans dat Nick de zaken uit een andere hoek zag dan de menselijke toeschouwer. Dat was al eerder gebeurd: een mensenopvoeding gaf de Tenebrieten nog geen mensenbrein.

Deze keer vertoonde Nicks verslag geen tekenen van zo’n verschil, maar nu moest Raeker nog horen wat de rest had gedaan. Dit betrof, volgens Nicks plan, een groot gebied dat in kaart was gebracht en daardoor kostte het enkele uren om de diverse rapporten aan te horen. Het was gebruikelijk dat kaarten aan de robotogen werden getoond om ze in de Vindemiatrix te fotograferen; dan werden ze afzonderlijk puntsgewijs toegelicht door degene die ze getekend had, want niet alle gegevens konden op de papierachtige bladen gekrabbeld worden, of samengevat in de gewone kaarttekens. Deze gesproken commentaren werden direkt opgenomen en als regel onmiddellijk opgeëist door de geologische afdeling. Omdat het huidige gebied heel bijzonder was in zijn ligging bij de zee, elke nacht grotendeels onder water, kostte het heel wat tijd voor de kaarten en tabellen van de mensen waren bijgewerkt.

Te veel tijd, eigenlijk.

Misschien was Raekers vervanger onvoldoende doordrongen geweest van het gevaar dat ze nog van Snel liepen. Raeker zelf had er nog niet aan gedacht, na zijn terugkeer in de observatiekamer. Geen van beiden hadden ze Nick de raad gegeven iemand op de uitkijk te zetten voor enig gevaar, en het was louter toeval dat het gevaar op tijd werd ontdekt. Jane was aan het woord — iedereen luisterde en vergeleek haar kaart met de eigen gegevens — toen Betsey iets in het oog kreeg. Het was maar eventjes en een eindje was, het stak uit boven struiken op een heuveltop. Ze wist dat de Leraar het niet gezien kon hebben; het was haar duidelijk dat haar eigen gezichtsorganen een groter oplossend vermogen hadden dan de zijne, al wist ze dat niet in deze termen. Haar eerste ingeving was een waarschuwing te roepen, maar voor ze er aan toegaf zag ze het ding op de heuvel gelukkig nog iets beter. Dat was genoeg om het te herkennen. Het was een wezen als zijzelf, en omdat Fagins hele gemeenschap nu rond de leraar stond, betekende het dat een van Snels krijgers er was. Hoe hij daar zo gauw was gekomen na het droogvallen kon ze niet raden. Heel zacht, om Jane niet te onderbreken, trok ze de aandacht van Nick en John, die het dichtst bij stonden: “Laat hem met geen beweging merken dat je hem gezien hebt, maar een van de holbewoners beloert ons vanaf een heuvel, een kilometer west-noordwest. Wat doen we eraan?”

Nick dacht even diep na. “Ik zie er maar een. En jij?”

“Ook zo.”

“Jij kent hier de buurt en ik niet. Kun je langs de zuid- of de oostkant van deze heuvel gaan en langs een omweg achter hem komen, zonder dat hij je ziet?” John en Betsey dachten allebei even na, en gingen in gedachten het gebied af dat ze de afgelopen dagen in kaart hadden gebracht. Ze spraken haast tegelijk, en met dezelfde woorden.

“Ja, langs beide kanten.”

“Mooi zo, doe het dan. Loop onopvallend hier vandaan — je kunt beter samen gaan. De kudde graast ten zuiden van de heuvel en ik zou denken dat sommige van de dieren in zijn gezichtsveld lopen. Ga naar beneden en drijf ze in een boog buiten zijn gezicht, dan denkt hij hopelijk dat je gewoon de kudde gaat hoeden. Als jullie en het vee eenmaal uit zijn gezicht zijn, moet je achter hem omgaan en hem hierheen brengen, liefst levend. Ik wil wel eens weten hoe hij hier zo gauw kwam; Fagin ook, dacht ik zo.”

“Ga je het hem zeggen, of de anderen?”

“Nog niet. Als ze het niet weten zullen ze zich natuurlijker gedragen. Er moet trouwens nog verslag worden uitgebracht en Fagin houdt er niet van dat zoiets wordt verstoord, zoals je weet.”

“Ik weet dat hij dat anders wel vindt, maar dit lijkt me een nogal bijzonder geval.”

“Bijzonder of niet, laten we hem verrassen met jullie gevangene. Neem trouwens maar bijlen mee. Ze schijnen nogal wat indruk te maken op die lui en misschien geeft hij zich dan eerder over.”

“In orde.” John en Betsey trokken hun rustbenen op en wandelden onverschillig de heuvel af naar de kudde. Geen van de anderen scheen het te merken, en Nick deed zijn best hun onverschilligheid na te bootsen toen de twee verkenners uit het gebied verdwenen.

Загрузка...