6. De Reuzendrank

‘We hebben in het verleden ook wel teleurstellende kinderen gehad, waar we ons jarenlang aan vastklampten in de hoop dat ze het zouden redden en dan redden ze het toch niet. Het prettige van Ender is dat hij er kennelijk vastberaden op aanstuurt om binnen de eerste zes maanden koudgezet te worden.’

‘O ja?’

‘Je ziet toch wel wat er hier aan de hand is? Hij is bij het improvisatiespel in de Reuzendrank blijven steken. Heeft de jongen zelfmoordneigingen? Daar heb ik je nooit over gehoord.’

‘Iedereen loopt op een gegeven moment tegen de Reuzendrank op.’

‘Maar Ender kan er niet afblijven. Net als Pinual.’

‘Iedereen lijkt op het een of andere moment precies op Pinual. Maar hij is de enige die zich van kant heeft gemaakt. En volgens mij had dat niets met de Reuzendrank te maken.’

‘Het is mijn nek die je daarmee op het spel zet. En moet je eens zien wat hij met zijn lichting heeft uitgevreten.’

‘Dat was zijn schuld niet, weet je wel.’

‘Kan me niet schelen. Zijn schuld of niet, hij vergiftigt die groep. Ze horen een hechte groep te vormen en waar Ender staat zie ik een kilometersbrede kloof.’

‘Ik ben trouwens toch niet van plan om hem nog erg lang in die groep te laten.’

‘Dan maak je maar nieuwe plannen. Die lichting is doodziek en hij is de ziektehaard. Hij blijft tot die kwaal genezen is.’

‘Ik was de ziektehaard. Ik zorgde dat hij alleen kwam te staan, en het heeft prima gewerkt.’

‘Gun hem de tijd. Eens kijken wat hij ermee doet.’

‘We hebben de tijd niet.’

‘We hebben de tijd niet om een jongen die even veel kans heeft om een monster te worden als een militair genie, overhaast te bevorderen.’

‘Is dit een dienstbevel?’

‘Het opnameapparaat staat aan. Dat staat altijd aan, je bent volledig gedekt, lelijke hufter.’

‘Als het een dienstbevel is dan zal ik —’

‘Het is een dienstbevel. Hij blijft waar hij is tot we zien hoe hij de toestand in zijn lichting aanpakt. Graff, ik krijg een maagzweer van je.’

‘Als je de school aan mij zou overlaten en zelf voor de vloot zou zorgen, had je ook geen maagzweer.’

‘De vloot zoekt een opperbevelhebber. En zolang jij me die niet bezorgt, heb ik helemaal niets om voor te zorgen.’


* * *

Als kinderen die voor het eerst in een zwembad kwamen druppelden ze onhandig de strijdzaal binnen, zich stevig vastklemmend aan de handvaten langs de wanden. Nul g was griezelig, desoriënterend; ze merkten al gauw dat alles makkelijker ging als ze hun voeten helemaal niet gebruikten.

Vervelender was dat de pakken hun bewegingen nogal belemmerden. Het was moeilijker om precieze bewegingen te maken want de pakken plooiden net een beetje trager en werkten net een beetje meer tegen dan alle andere kleren die ze ooit eerder gedragen hadden.

Ender greep het handvat stevig beet en boog zijn knieën. Hij merkte dat het pak niet alleen een vertragend maar ook een versterkend effect had op beweging. Het was moeilijk om ze op gang te krijgen, maar de broekspijpen van het pak bleven doorbewegen met een behoorlijke kracht als zijn spieren al waren gestopt. Als ik zo hard afzet met mijn voeten, duwt het pak tweemaal zo hard. Ik zal wel een tijdje erg onhandig zijn. Kan maar beter beginnen te oefenen.

En dus gaf hij, met zijn handen nog om het handvat, een krachtige afzet met zijn voeten.

Onmiddellijk kiepte hij om, zijn voeten vlogen over zijn hoofd en hij klapte plat met zijn rug tegen de wand. De terugstoot leek nog wel sterker en zijn handen werden losgerukt van het handvat. Hij vloog hals over kop rondbuitelend dwars door de strijdzaal.

Een misselijk makend ogenblik lang probeerde hij zijn vorige bo-ven-onder oriëntatie vast te houden en zijn lijf probeerde zich op te richten en zocht naar de ontbrekende zwaartekracht. Toen dwong hij zichzelf om zijn gezichtspunt te veranderen. Hij vloog met grote snelheid op een wand af. Dat was omlaag. En meteen had hij zichzelf weer onder controle. Hij vloog niet, hij viel. Dit was een lange duik. Hij kon kiezen hoe hij het oppervlak zou raken.

Ik ga te hard om houvast te krijgen en te houden, maar ik kan de klap verzachten, ik kan onder een schuine hoek wegvliegen als ik op het moment dat ik de wand raak een draai maak en mijn voeten gebruik —

Het ging niet helemaal zoals zijn bedoeling was. Hij vloog inderdaad onder een schuine hoek weg, maar niet onder de hoek die hij had voorspeld. En hij kreeg ook de tijd niet om er over na te denken. Hij bonkte weer tegen een wand aan, dit keer zo snel dat hij zich er niet op had kunnen voorbereiden. Maar wel ontdekte hij louter bij toeval een manier om met zijn voeten de terugkaatshoek te kunnen bepalen. Nu zoefde hij weer door de zaal in de richting van de andere jongens die zich nog aan de wand vastklemden. Dit keer was zijn vaart voldoende afgenomen om een handvat te kunnen grijpen. Hij hing in een krankzinnige hoek ten opzichte van de andere jongens, maar zijn oriëntatie was al weer veranderd en voor zover hij het kon bekijken lagen ze allemaal op de vloer en hingen ze niet aan een wand en hing hij net zo min op zijn kop als zij.

‘Is dit een poging tot zelfmoord, of zo?’vroeg Shen.

‘Probeer het maar eens,’zei Ender. ‘Het pak zorgt ervoor dat jfc je niet bezeert en je kan met je benen de richting bepalen waarin je terugveert, ongeveer zo.’Hij deed de beweging na die hij net had gemaakt.

Shen schudde zijn hoofd — hij was niet van plan om zo’n idioot kunstje te proberen. Maar een andere jongen duwde zich wel af, niet zo snel als Ender de eerste keer, omdat hij niet met een salto begon, maar toch behoorlijk snel. Ender hoefde zijn gezicht niet eens te zien om te weten dat het Bernard was. En vlak na hem vertrok Bernards beste vriend, Alai.

Ender keek hen na toen ze door de reusachtige zaal zeilden; Bernard die worstelde om zich te oriënteren naar de richting die hij als de vloer beschouwde en Alai die zich helemaal aan de beweging overgaf en zich opmaakte om van de wand terug te kaatsen. Geen wonder dat Bernard in de pendel zijn arm brak, dacht Ender. Hij verkrampt helemaal als hij door de lucht zeilt. Hij raakt in paniek. Ender grifte die informatie in zijn geheugen om hem later te kunnen gebruiken.

Met nog een ander stukje informatie. Alai deed geen afzet in dezelfde richting als Bernard. Hij mikte op een hoek van de zaal. Hun banen weken steeds meer uiteen naarmate ze verder vlogen en waar Bernard met een onhandige smak tegen zijn wand botste, wipte Alai met een lichTVoetige driesprong die hem bijna al zijn snelheid deed behouden en hem onder een verrassende hoek deed wegzoeven over de drie oppervlakken die in de hoek bijeenkwamen. Alai joelde uitgelaten en de jongens die naar hem keken joelden mee. Sommigen van hen vergaten dat ze gewichtloos waren en lieten de wand los om in hun handen te klappen. Nu dobberden ze traag alle kanten op, zwaaiend met hun armen en zwembewegingen makend.

Dat is inderdaad een probleem, bedacht Ender. Stel dat je merkt dat je stuurloos ronddobbert. Je kan je nergens tegen afzetten.

Even kwam de gedachte bij hem op om zich te laten dobberen zodat hij al proberend naar een oplossing kon zoeken. Maar hij zag de vruchteloze pogingen van de anderen om hun bewegingsrichting on der controle te krijgen en hij kon niets bedenken dat hij nog kon doen dat zij niet al deden.

Terwijl hij zich met een hand aan de vloer vasthield veugelde hij gedachteloos aan het speelgoedwapen dat vlak onder zijn schouder in de voorkant van zijn pak gestoken was. Toen herinnerde hij zich de handraketjes die de mariniers soms gebruikten als ze een vijandige post enterden. Hij trok het wapen uit zijn pak en bekeek het. In de slaapzaal had hij al alle knoppen ingedrukt maar daar deed het wapen helemaal niets. Misschien zou het hier in de strijdzaal wel werken. Er stond geen gebruiksaanwijzing op. De bedieningsknoppen hadden geen opschriften. Waar de trekker zat, was wel duidelijk — net als alle kinderen had hij bijkans al vanaf zijn zuigelingentijd speelgoedwapens gehad. Er zaten twee knoppen op waar hij met zijn duim makkelijk bij kon en nog een paar andere aan de onderkant van de loop, die zonder twee handen te gebruiken bijna onbereikbaar waren. Kennelijk waren de twee knoppen bij zijn duim bedoeld voor razendsnel gebruik.

Hij richtte het wapen op de vloer en haalde de trekker over. Hij voelde het wapen onmiddellijk warm worden; toen hij de trekker losliet koelde het meteen weer af. Er verscheen ook een klein licht-cirkeltje op de vloer op de plaats waarop hij had gericht.

Hij drukte de rode knop boven op het wapen in en haalde nog een keer de trekker over. Zelfde liedje.

Toen drukte hij de witte knop in. Dat veroorzaakte een heldere lichtflits die een groot gebied verlichtte, maar lang niet zo fel. Het wapen bleef volkomen koel als de witte knop werd ingedrukt.

De rode knop maakte er een laser van — maar Dap had gezegd dat het geen echte laser was — terwijl de witte knop er een lamp van maakte. Allebei niet erg bruikbaar om je mee te verplaatsen.

Dan hangt dus alles af van de manier waarop je je afzet, de koers die je kiest als je van start gaat. Dat betekent dat we het afzetten en terugkaatsen ontzettend goed onder de knie zullen moeten krijgen anders komen we op den duur allemaal hulpeloos midden in de ruimte te dobberen. Ender keek de zaal rond. Een paar van de jongens dreven inmiddels in de nabijheid van een wand en probeerden, door hevig met hun armen te zwaaien een houvast te krijgen. De meesten lachten omdat ze hulpeloos tegen elkaar op botsten en sommigen hielden elkaar bij de hand en draaiden in kringetjes rond. Er waren er maar een paar die zich net als Ender aan een van de wanden vasthielden en rustig toekeken.

Een daarvan, zag hij, was Alai. Hij was niet zo erg ver bij Ender vandaan bij een andere wand beland. In een plotselinge opwelling gaf Ender een afzet en zoefde snel op Alai af. Eenmaal los van de wand vroeg hij zich af wat hij moest zeggen. Alai was Bernards vriend. Wat had Ender hem nou te vertellen?

Maar ja, hij kon nu niet meer van koers veranderen. En dus keek hij recht voor zich uit en maakte ondertussen kleine bewegingen met handen en benen waarmee hij kon bepalen naar welke kant zijn gezicht gekeerd was onder het zweven. Te laat besefte hij dat hij iets te goed had gemikt. Hij zou niet naast Alai landen — hij zou bovenop hem landen.

‘Hier, grijp mijn hand!’riep Alai.

Ender stak zijn hand uit. Alai ving de schok van de botsing op en hielp Ender om een redelijk zachte landing tegen de wand te maken.

‘Prima zeg,’zei Ender. ‘Zulke dingen zouden we moeten oefenen.’

‘Dat dacht ik ook, maar ze liggen allemaal slap van het lachen,’zei Alai. ‘Wat gebeurt er als we daar samen terechtkomen? Dan zouden we elkaar in tegengestelde richting moeten kunnen wegduwen.’

‘Ja.’

‘Goed?’

Het was een erkenning van het feit dat het tussen hen misschien niet allemaal koek en ei was. Is het goed als we iets samen doen? Als antwoord greep Ender Alai bij zijn pols en zette zich schrap om af te zetten.

‘Klaar?’zei Alai. ‘Af!’

Aangezien ze zich niet met dezelfde kracht afzetten, begonnen ze om elkaar heen te draaien. Ender maakte een paar kleine bewegingen met zijn handen en veranderde de stand van zijn been. Ze begonnen langzamer te draaien. Hij deed het nog eens. Nu draaiden ze helemaal niet meer om elkaar heen, maar zweefden ze gelijkmatig voort.

‘Koppie koppie, Ender,’zei Alai. Dat was de hoogst mogelijke lof. ‘Zullen we ons nu maar afduwen, anders knallen we tegen dat zootje aan.’

‘Dan zien we mekaar weer in die hoek.’Ender wilde deze brug naar het vijandelijke kamp wel graag heel houden.

‘De laatste verzamelt scheten in een melkfles,’zei Alai.

Vervolgens begonnen ze langzaam maar gestadig net zo lang te manoeuvreren tot ze wijdbeens met het gezicht naar elkaar toe zaten en de handen en knieën van de één die van de ander raakten.

‘En nou gewoon douwen?’vroeg Alai.

‘Ik heb het ook nog nooit gedaan,’zei Ender.

Ze duwden zich af. Dat gaf hun meer vaart dan ze verwacht hadden. Ender botste tegen een groepje jongens aan en belandde op een heel andere wand dan hij had verwacht. Het duurde even voor hij zijn oriëntatie terug had en de hoek in het oog kreeg waar Alai en hij elkaar zouden treffen. Alai was er al naar onderweg. Ender pikte een koers uit met twee afzetten erin om de grootste kluiten jongens te vermijden.

Toen Ender in de hoek arriveerde, had Alai zijn armen door twee handvaten gestoken en deed hij net of hij sliep.

‘Jij hebt gewonnen.’

‘Ik wil je schetenverzameling zien,’zei Alai.

‘Die bewaar ik in jouw kastje. Heb je dat niet gemerkt?’

‘Ik dacht dat dat mijn sokken waren.’

‘We dragen geen sokken meer.’

‘O ja.’Dat deed hen eraan denken dat ze allebei ver van huis waren. Daardoor ging de lol van de zojuist verworven stuurmanskunst er een beetje af.

Ender haalde zijn wapen te voorschijn en liet zien wat hij over de twee duimknoppen had ontdekt.

‘Wat doet het als je het op een persoon richt?’vroeg Alai.

‘Weet ik niet.’

‘Kunnen we toch uitproberen.’

Ender schudde zijn hoofd. ‘Stel je voor dat we iemand verwonden.’

‘Ik bedoelde natuurlijk dat we elkaar in onze voet zouden schieten of zo. Ik ben Bernard niet, ik heb nooit voor de lol katten gemarteld.’

‘Oh.’

‘Kan vast niet erg gevaarlijk zijn, anders zouden ze deze wapens niet aan kinderen geven.’

‘We zijn nu soldaten.’

‘Schiet mij maar in m’n voet.’

‘Nee, schiet jij mij maar in de mijne.’

‘Dan schieten we gewoon in elkaars voet.’

Dat deden ze. Onmiddellijk voelde Ender de pijp van het pak verstijven en bij de knie- en enkelgewrichten onbeweeglijk worden.

‘Ben jij ook bevroren?’vroeg Alai.

‘Zo stijf als een plank.’

‘Kom op, dan gaan we een paar anderen bevriezen,’zei Alai. ‘Onze eerste oorlog. Wij tegen de anderen.’

Ze grinnikten. Toen zei Ender: ‘We kunnen beter Bernard erbij vragen.’

Alai trok verbaasd een wenkbrauw op. ‘Oh?’

‘En Shen.’

‘Die kleine spleetoog die zo met zijn reet wiebelt?’

Ender besliste dat Alai een geintje maakte. ‘Hoor es, we kunnen niet allemaal nikkers zijn.’

Alai grijnsde. ‘Als je dat tegen mijn grantata had gezegd had hij je vermoord.’

‘Voor het zover kwam had mijn betovergrootvader hem allang verkocht.’

‘Kom op, dan halen we Bernard en Shen en dan gaan we die kruiperdvrienden eens bevriezen.’

Twintig minuten later was iedereen in de zaal stijf bevroren op Ender, Bernard, Shen en Alai na. Het viertal zat luidkeels te joelen en te lachen tot Dap binnenkwam.

‘Ik zie dat jullie al uitgevist hebben hoe je je uitrusting moet gebruiken,’zei hij. Toen deed hij iets met een regelaartje dat hij in zijn hand droeg. Iedereen zweefde traag in de richting van de wand waarop hij stond. Hij liep tussen de bevroren jongens door en tikte hen aan waardoor hun pakken weer soepel werden. Er volgde een lawine van klachten dat het niet eerlijk was dat Bernard en Alai hen allemaal hadden aangeschoten toen ze nog helemaal niet klaar waren.

‘Waarom waren jullie niet klaar?’vroeg Dap. ‘Jullie hadden je pak net zo lang aan als zij. Jullie hadden precies evenveel tijd om rond te fladderen als dronken eenden. Hou op met dat gejank, dan gaan we beginnen.’

Ender merkte op dat iedereen aannam dat Bernard en Alai in het gevecht de aanvoerders waren geweest. Dat was prima. Bernard wist dat Ender en Alai samen hadden uitgeprobeerd hoe de wapens gebruikt moesten worden. En Ender en Alai waren bevriend. Bernard dacht misschien wel dat Ender zich bij zijn groep had aangesloten, maar dat was niet zo. Ender had zich bij een nieuwe groep aangesloten. Bij de groep van Alai. En Bernard hoorde daar ook bij.

Dat was niet meteen iedereen duidelijk; Bernard speelde nog steeds de baas en liet zijn handlangers allerlei karweitjes opknappen. Maar Alai bewoog zich nu vrijelijk door de hele slaapzaal en als Bernard uit zijn bol ging kon Alai hem met een geintje meestal wel weer kalmeren. Toen het moment aanbrak waarop ze hun kameroudste moesten kiezen, werd Alai met vrijwel algemene stemmen gekozen. Bernard mokte nog een paar dagen maar daarna knapte hij flink op en iedereen schikte zich in het nieuwe patroon. De lichting was niet langer verdeeld in Bernards intieme vriendenkring en Enders uitgestotenen. Alai vormde de brug.

Ender zat op zijn bed met zijn lessenaar op zijn knieën. Ze hadden vrij spel en Ender deed het Improvisatiespel. Dat was een steeds veranderend, krankjorum spel waarin de schoolcomputer telkens met nieuwe dingen op de proppen kwam zodat er een doolhof ontstond waarin je kon ronddwalen. Dingen die je leuk vond werden een tijdje bewaard zodat je er naar kon terugkeren; als je dat te lang niet deed, verdwenen ze en kwam er iets anders voor in de plaats.

Soms waren het grappige dingen. Soms waren ze spannend en moest hij razendsnel zijn om in leven te blijven. Hij was al een heleboel keer dood geweest, maar dat was prima, dat hoorde zo bij spelletjes; tot je doorkreeg hoe het moest, ging je een heleboel keren dood.

Zijn figuurtje op het scherm was begonnen als een kleine jongen. Daarna was hij nog een tijdje een beer geweest en nu was hij een grote muis met grote handen en lange, dunne vingers. Hij liet zijn figuurtje onder een heleboel enorme meubelstukken doorrennen. Hij had ook vaak met de kat gespeeld, maar het begon erg saai te worden — het werd te makkelijk om alles te ontwijken, hij kende alle meubelstukken.

Niet door het muizegaatje dit keer, nam hij zich voor. Ik ben doodziek van die Reus. Dat stomme spel is toch niet te winnen. Alles wat ik kies is fout.

Maar hij ging toch weer door het muizegaatje en over het bruggetje de tuin in. Hij ontweek de eenden en de bommenwerpende muskieten — hij had geprobeerd om daarmee te spelen maar dat was veel te makkelijk, en als hij te lang met de eenden speelde veranderde hij in een vis en dat stond hem helemaal niet aan. Vis-zijn leek veel te veel op bevriezen in de strijdzaal en met een verstijfd lijf te moeten wachten tot de tijd om was en Dap hem kwam ontdooien. En zoals gewoonlijk belandde hij dus weer op de glooiende hellingen van de heuvels.

Daar begonnen de aardverschuivingen. Aanvankelijk was hij er telkens weer in terechtgekomen en verpletterd tot een overdreven plas bloed die onder een hoop stenen vandaan sijpelde. Maar inmiddels had hij er slag van om door op een bepaalde manier schuin tegen de helling op te lopen en steeds maar hogere grond op te zoeken te voorkomen dat hij verpletterd werd.

En net als altijd bestonden de aardverschuivingen op een gegeven moment helemaal niet meer uit aarde en stenen. Het oppervlak van de helling barstte open en in plaats van leisteen zat er witbrood onder, luchtig en omhoog komend als rijzend deeg naarmate de korst verder openbarstte en afbrokkelde. Het was zacht en sponzig. Zijn figuurtje verplaatste zich nu trager. En toen hij van het brood af sprong, stond hij op een tafel. Reusachtig brood achter zijn rug; reusachtig blok boter naast hem. En de Reus zelf die hem met zijn kin op zijn handen zat aan te staren. Enders figuurtje was ongeveer even groot als het reuzenhoofd van kin tot kruin.

‘Ik denk dat ik je hoofd er maar eens ga afbijten,’zei de Reus, zoals gewoonlijk.

Dit keer bleef Ender niet staan en hij holde ook niet weg, maar hij liet zijn figuurtje naar het gezicht van de Reus toelopen en gaf hem een schop tegen zijn kin.

De Reus stak zijn tong uit en Ender viel achterover.

‘Heb je zin in een raadselspelletje?’vroeg de Reus. Het maakte dus niets uit — de Reus speelde altijd alleen maar het raadselspelletje. Stomme computer. Hij had wel miljoenen mogelijke draaiboeken in zijn geheugen en de Reus kende maar één stom spelletje.

Zoals altijd zette de Reus twee enorme borrelglazen die tot Enders knieën reikten voor hem op tafel. Zoals altijd waren die met twee verschillende dranken gevuld. De computer was wel zo goed dat het nooit dezelfde dranken waren, tenminste niet voor zover hij zich herinnerde. Dit keer bevatte het ene glas een dikke, romig aandoende vloeistof. Het andere siste en schuimde.

‘De ene drank is giftig, de andere niet,’zei de Reus. ‘Als je goed raadt, neem ik je mee naar Sprookjesland.’

Raden betekende dat hij zijn hoofd in een van de glazen moest steken en van de drank drinken. Hij raadde nooit goed. Soms loste zijn hele hoofd op. Soms vloog hij in brand. Soms viel hij in het glas en verdronk. Soms viel hij er weer uit, werd helemaal groen en rotte weg. Het was altijd afschuwelijk en de Reus zat altijd keihard te lachen.

Ender wist dat hij zou sterven, wat hij ook koos. Het spel was doorgestoken kaart. Als hij de eerste keer dood ging zou zijn figuurtje weer op de tafel van de Reus verschijnen om nog een keer het raadselspel te spelen. Na zijn tweede dood kwam hij terug bij de aardverschuivingen. Daarna bij het bruggetje naar de tuin. Daarna bij het muizegaatje. En als hij dan toch weer naar de Reus bleef terugkeren en weer het raadselspel speelde en weer stierf, werd zijn lessenaar zwart en zou de tekst ‘Einde vrij spel’langs de rand van het scherm marcheren. Dan liet Ender zich op zijn rug op zijn bed vallen waar hij lag te trillen tot hij eindelijk in slaap kon komen. Het spel was doorgestoken kaart maar de Reus bleef maar beloven om hem naar Sprookjesland te brengen, een of ander stom kinderachtig Sprookjesland voor kleuters waar vast een of andere stomme Donald Duck of Pac-Man of Sneeuwwitje zou rondlopen, de moeite niet waard om er heen te gaan, maar hij moest en zou een manier vinden om de Reus te verslaan en er te komen.

Hij dronk van de romige vloeistof. Onmiddellijk begon hij op te zwellen en op te stijgen als een ballon. De Reus schaterde het uit. Hij was weer dood.

Hij raadde nog een keer en dit keer werd de vloeistof hard, zoals beton, en hield zijn hoofd gevangen terwijl de Reus hem langs zijn ruggegraat opensneed, hem als een vis ontgraatte en hem begon op te peuzelen terwijl zijn armen en benen nog bewogen.

Hij dook weer op bij de aardverschuivingen en besloot om niet verder te spelen. Hij liet zich zelfs een keer door de aardverschuivingen bedelven. Maar al stond het koude zweet hem op de rug, met zijn volgende leven trok hij opnieuw de heuvels in tot ze in brood veranderden en hij was weer present op de reuzentafel toen hem de borrelglazen werden voorgezet.

Hij staarde naar de twee dranken. Een ervan schuimde en de ander vertoonde golven als de zee. Hij probeerde te raden wat voor soort dood welke drank zou veroorzaken. Misschien komt er wel een vis uit de oceaan die me opvreet. En dat schuim zal me wel verstikken. Wat een rotspel. Wat een stom kolerespel.

En in plaats van zijn gezicht in een van de glazen te steken schopte hij er een om en toen het tweede ook. Vervolgens glipte hij tussen de enorme handen van de Reus door die ‘Jij speelt vals! Jij speelt vals!’begon te schreeuwen. Hij belandde met een grote sprong op het gezicht van de Reus, klauterde langs zijn bovenlip en zijn neus omhoog en begon in het oog van de Reus te graven. Het leek wel kwark, zo makkelijk liet het spul zich eruit scheppen en terwijl de Reus maar schreeuwde, groef Enders figuurtje een tunnel door het oog, kroop erin en groef zich steeds dieper in.

De Reus viel achterover op de grond. Het tafereel veranderde onder het vallen en toen de Reus op de grond belandde, stonden er overal ingewikkelde, kantachtige bomen. Er vloog een vleermuis op die op de neus van de dode Reus landde. Ender liet zijn figuurtje uit het oog van de Reus opduiken.

‘Hoe ben je hier gekomen?’vroeg de vleermuis. ‘Er komt hier nooit iemand.’

Ender kon natuurlijk geen antwoord geven. En dus bukte hij zich, greep een handvol van het spul uit het oog van de Reus en hield dat de vleermuis voor.

De vleermuis nam het aan en vloog weg onder het roepen van: ‘Welkom in Sprookjesland.’

Het was hem gelukt. Nu zou hij op onderzoek uit moeten gaan. Hij zou van het reuzenhoofd omlaag moeten klimmen om te zien wat hij ten langen leste had bereikt.

In plaats daarvan schakelde hij zijn lessenaar uit, borg hem op in zijn kastje, trok zijn kleren uit en trok zijn dekens over zich heen. Hij had de Reus helemaal niet willen doden. Dit was nota bene een spelletje! Helemaal geen kwestie van kiezen tussen zijn eigen gruwelijke dood en een nog erger moord. Ik ben een moordenaar, zelfs in mijn spel. Peter zou trots op me zijn.

Загрузка...