‘Ik heb door zijn ogen gekeken, ik heb door zijn oren geluisterd en ik zeg je dat hij het is. Althans de beste benadering die we kunnen krijgen.’
‘Dat zei je ook over de broer.’
‘De broer bleek onmogelijk. Om andere redenen. Had niets met zijn bekwaamheid te maken.’
‘Net als de zuster. En over hem bestaan ook twijfels. Hij is te plooibaar. Veel te bereidwillig om zich door de wil van een ander te laten overdonderen.’
‘Niet als die ander de vijand is.’
‘Wat moeten we dan? Hem voortdurend met vijanden omringen?’
‘Als het moet wél, ja.’
‘Ik dacht dat je zei dat je dit joch wel mocht.’
‘Als de kruiperds hem te pakken krijgen, ben ik daarbij vergeleken zijn lievelingsoom.’
‘Goed dan. Ten slotte zijn we de wereld aan het redden. Neem hem maar.’
De monitormevrouw lachte heel aardig, maakte zijn haar in de war en zei: ‘Andrew, je zal er zo langzamerhand wel doodziek van zijn om al maar met die akelige monitor te moeten rondlopen. Nou, ik heb goed nieuws voor je. Vandaag gaan we de monitor eruit halen. We halen hem er gewoon hoepla uit en het doet helemaal niet zeer.’
Ender knikte. Dat was natuurlijk een leugen, dat het niet zeer zou doen. Maar aangezien volwassenen dat altijd zeiden als het juist wél zeer zou doen, kon hij die opmerking als een nauwkeurige voorspelling van de toekomst aannemen. Soms waren leugens betrouwbaarder dan de waarheid.
‘Als je nu even hier op de onderzoektafel gaat zitten, Andrew, dan komt de dokter zo bij je.’
De monitor weg. Ender probeerde zich voor te stellen hoe het zou zijn om het apparaatje niet meer onder aan zijn nek te hebben. Als ik me in bed op mijn rug draai voel ik geen druk meer op die plek. Als ik aan het douchen ben voel ik het niet meer zinderen en de warmte opnemen.
En Peter zal geen hekel meer aan me hebben. Als ik thuis kom laat ik hem zien dat de monitor eruit is en dan ziet hij dat ik het ook niet heb gered. Dat ik vanaf nu ook maar een gewone jongen ben, net als hij. Dan is dat niet meer zo erg. Dan vergeeft hij me wel dat ik mijn monitor een heel jaar langer heb gehad dan hij de zijne. Misschien worden we wel.
Waarschijnlijk toch geen vrienden. Nee, Peter was te gevaarlijk. Peter werd zo verschrikkelijk kwaad. Maar broers wel. Geen vijanden, geen vrienden, maar broers — die normaal met elkaar in één huis konden wonen. Hij zal geen hekel meer aan me hebben, hij zal me gewoon met rust laten. En als hij kruiperds en ruimtevaarders wil spelen dan hoef ik misschien wel niet mee te doen, dan kan ik misschien wel gewoon gaan zitten lezen.
Maar zelfs terwijl hij dat dacht wist Ender donders goed dat Peter hem niet met rust zou laten. Peter keek altijd op een bepaalde manier als hij een van zijn gemene buien had en als Ender die blik, die glans zag, dan wist hij dat hem met rust laten nou net het enige was wat Peter niet zou doen. Ik ben mijn piano-oefeningen aan het doen, Ender. Kom jij even de bladen voor me omslaan. O, heeft het monitorventje het te druk om zijn broer te helpen? Is hij daar te slim voor? Moet je eerst een paar kruiperds uit de weg ruimen, ruimtevaarder? Nee, nee, je mag me helemaal niet meer helpen. Ik kan het zelf wel, misbakseltje, smerig Drietje.
‘Dit is zo gebeurd hoor, Andrew,’zei de dokter.
Ender knikte.
‘Het is ontworpen om makkelijk verwijderd te kunnen worden. Zonder infecties en zonder wond. Maar het gaat wel een beetje jeuken en sommige mensen zeggen dat ze het gevoel hebben of ze iets missen. Je blijft maar rondneuzen naar iets, iets waarnaar je op zoek was, maar je kan het niet vinden en je kan je ook niet meer herinneren wat het was. Ik zal het je dus alvast maar vertellen. Dan zoek je je monitor, en die is er niet meer. Na een paar dagen gaat dat gevoel vanzelf over.’
De dokter verdraaide iets aan de onderkant van Enders achterhoofd. Plotseling vlijmde er een snijdende pijn door hem heen alsof hij van zijn nek tot zijn kruis doorboord werd met een lange naald. Ender voelde zijn spieren verkrampen en zijn hele rug trok hol zodat hij achterover viel; zijn hoofd bonkte met een klap tegen de onderzoektafel. Hij voelde zijn benen spartelen en hij wrong zo heftig met zijn in elkaar geslagen handen dat het zeer deed.
‘Didil’schreeuwde de dokter. ‘Kom vlug helpen!’De verpleegster kwam aanrennen en hijgde van schrik. ‘Moet die spieren zien te ontspannen. Schiet op, haal wat! Waar wacht je op!’
Er werd iets doorgegeven; Ender kon het niet zien. Hij rolde opzij en viel van de onderzoektafel. ‘Vang hem!’riep de verpleegster.
‘Hou hem nou gewoon maar stil —’
‘Houd u hem maar vast dokter, hij is te sterk voor mij —’
‘Niet die hele spuit! Wil je hem een hartstilstand bezorgen Ender voelde vlak boven de kraag van zijn bloes een naald in zijn rug prikken. Het brandde, maar overal waar het vuur zich door zijn lijf verspreidde, begonnen zijn spieren zich geleidelijk te ontspannen. Nu kon hij huilen van angst en pijn.
‘Alles goed met je, Andrew?’vroeg de zuster. Andrew wist niet meer hoe hij moest praten. Ze tilden hem op de tafel. Ze controleerden zijn polsslag en deden allerlei andere dingen; hij begreep het niet allemaal.
De dokter stond te trillen; zijn stem beefde. ‘Ze laten die kinderen drie jaar met die dingen rondlopen, wat kunnen ze nou anders verwachten? We hadden hem kunnen uitschakelen, besef je dat wel? We hadden voorgoed de stekker uit zijn hersens kunnen trekken.’’Wanneer is de injectie uitgewerkt?’vroeg de verpleegster. ‘Hou hem minstens nog een uur hier. Hou hem goed in de gaten. Als hij niet binnen een kwartier begint te praten, waarschuw me dan. Had hem wel voorgoed kunnen uitschakelen. Ik heb de hersens van een kruiperd niet.’
Pas een kwartier voor de laatste bel kwam hij weer terug in de klas bij juffrouw Pumphrey. Hij stond nog niet helemaal vast op zijn benen.
‘Alles in orde, Andrew?’vroeg juffrouw Pumphrey.
Hij knikte.
‘Was je niet lekker?’
Hij schudde zijn hoofd.
‘Je ziet er niet goed uit.’
‘Ik mankeer niks.’
‘Ga maar gauw zitten, Andrew.’
Hij ging op weg naar zijn plaats, maar bleef ineens staan. Wat zocht ik nou ook weer? Ik weet niet meer wat ik zocht. ‘Je plaats is daar,’zei juffrouw Pumphrey.
Hij ging zitten maar het was iets anders dat hij miste, iets dat hij kwijt was. Ik vind het straks wel.
‘Je monitor,’fluisterde het meisje achter hem. Andrew haalde zijn schouders op. ‘Zijn monitor,’fluisterde ze tegen de anderen. Andrew voelde aan zijn nek. Daar zat een pleister. Het ding was verdwenen. Hij was nu net als de anderen.
‘Afgevallen, Andy?’vroeg een jongen die schuin achter hem aan de andere kant van het looppad zat. Wist niet meer hoe hij heette. Peter. Nee, dat was iemand anders.
‘Stilson hou je mond,’zei juffrouw Pumphrey. Stilson grijnsde.
Juffrouw Pumphrey vertelde verder over vermenigvuldigen. Ender zat afwezig op zijn lessenaar te krabbelen. Hij tekende reliëfkaarten van bergachtige eilanden en gaf dan zijn lessenaar opdracht om ze vanuit alle aanzichthoeken in drie dimensies op het beeldscherm te laten verschijnen. De onderwijzeres wist uiteraard dat hij niet oplette, maar ze zou hem rustig laten zitten. Hij wist altijd het antwoord, ook als ze dacht dat hij niet oplette.
In een hoek van zijn lessenaar verscheen een woord dat langs de rand van zijn lessenaar begon te wandelen. Aanvankelijk stond het ondersteboven en achterstevoren, maar lang voordat het de onderrand van zijn lessenaar bereikte en goedom kwam te staan, wist Ender al wat er stond.
DRIETJE
Ender grijnsde. Hij was het die had uitgeplust hoe je boodschappen kon sturen en hoe je ze kon laten wandelen — en al was de boodschap van zijn anonieme vijand dan een scheldwoord, de manier waarop hij werd bezorgd was een compliment. Het was niet zijn schuld dat hij een Drietje was. Dat had de regering bedacht, zij hadden er opdracht voor gegeven — anders had Ender als Drietje toch nooit hier op school kunnen komen. En nu was de monitor verwijderd. Het experiment-Andrew Wiggin was dus niet geslaagd. Hij was ervan overtuigd dat ze als het mogelijk was maar wat graag de uitzonderingsregels nietig zouden verklaren die het mogelijk hadden gemaakt dat hij geboren werd. Experiment niet geslaagd, dus uitwissen de hele boel.
De bel rinkelde. Iedereen begon aan de afsluitprocedure voor zijn lessenaar, of tikte nog vlug een herinneringsboodschap voor zichzelf in. Weer anderen kopieerden lessen of gegevensbestanden naar hun computer thuis. Een paar kinderen stelden zich op bij de printers omdat er nog iets werd uitgeprint dat ze wilden laten zien. Ender spreidde zijn handen over het kinderformaat-toetsenbord aan de rand van zijn lessenaar en vroeg zich af hoe het zou voelen om net zulke grote handen te hebben als grote mensen. Wat zou dat grof en onhandig voelen, met van die dikke, stompe vingers en die vlezige handpalmen. Ze hadden natuurlijk wel grotere toetsenborden — maar hoe konden hun dikke vingers in hemelsnaam een dun lijntje trekken zoals Ender dat kon; een dun lijntje zo nauwkeurig dat hij het vanuit het midden naar de rand van zijn lessenaar zevenennegentig spiraalwindingen kon laten maken zonder dat de lijnen elkaar raakten of overlapten. Dan had hij tenminste wat te doen terwijl de juf doorzeurde over rekenen. Rekenen! Valentine had hem rekenen geleerd toen hij drie was.
‘Gaat het wel, Andrew?’
‘Ja juf.’
‘Je mist de bus hoor.’
Ender knikte en stond op. De andere kinderen waren al weg. Maar ze zouden gerust wel op hem staan wachten, de rotkinderen. Zijn monitor die hoorde wat hij hoorde en zag wat hij zag, reed niet meer mee op zijn nek. Ze konden zeggen wat ze wilden. Ze zouden hem nu misschien wel slaan — nu kon niemand hen meer zien en dus zou niemand Ender te hulp komen. De monitor had zo zijn voordelen, en die zou hij missen.
Het was Stilson natuurlijk. Hij was niet echt groter dan de meeste andere kinderen, maar hij was wel groter dan Ender. En hij had een paar anderen meegenomen. Dat deed hij altijd.
‘Hé Drietje.’
Niet antwoorden. Niks zeggen.
‘Hé Drie, we hebben het tegen jou, Drie, hé kruiperdvriend, we hebben het tegen jou.’
Weet niks terug te zeggen. Alles wat ik zeg maakt het alleen maar erger. Gewoon m’n mond houden dus.
Hé, Drietje, hé drol, je bent mooi gezakt, hè? Dacht dat je heel wat beter was dan wij hè, maar nou ben je je klikspaan kwijt, Droldrie, je hebt een pleister in je nek.’
‘Mag ik er nu door?’vroeg Ender.
‘Mag hij er nu door? Zullen we hem er door laten?’Ze begonnen allemaal te lachen. ‘Natuurlijk mag je er door. We laten eerst je arm door en dan laten we je reet door en dan misschien een stukje van je knie.’
Nu begonnen de anderen ook mee te jouwen. ‘Droldrie heeft z’n klikspaan nie. Droldrie heeft z’n klikspaan nie.’
Stilson gaf hem met één hand telkens een zet; en iemand die achter hem stond duwde hem dan weer terug in de richting van Stilson.
‘Wiegje gaat van wik-wak,’zei iemand.
‘Tennis!’
‘Ping-pong!’
Dit zou niet prettig aflopen. En dus besloot Ender dat hij liever niet degene wilde zijn die er uiteindelijk het beroerdst af kwam. De eersTVolgende keer dat Stilsons arm naar voren kwam om hem een zet te geven, graaide Ender naar de arm. Hij miste.
‘O, wil je vechten? Wil je vechten, Droldrie?’
De lui achter Enders rug grepen hem van alle kanten beet en hielden hem vast.
Ender had helemaal geen zin om te lachen, maar hij lachte toch. ‘Tjee, moeten jullie met zo veel zijn om één Drietje aan te kunnen?’
‘Wij zijn mensen, geen Drietjes, drollekop. Jij bent zo sterk als een muizescheet!’
Maar ze lieten hem wel los. En zodra ze dat deden gaf Ender een hoge, harde trap die Stilson vierkant op zijn borstbeen raakte. Hij viel als een blok op de grond. Ender stond stomverbaasd — hij was helemaal niet van plan geweest om Stilson met één schop omver te maaien. Het kwam helemaal niet bij hem op dat Stilson zo’n vechtpartijtje als dit niet serieus nam, dat hij helemaal niet rekende op een echte wanhoopsknal.
De anderen deinsden in eerste instantie achteruit en Stilson bleef doodstil liggen. Ze vroegen zich allemaal af of hij dood was. Maar Ender probeerde een manier te bedenken om wraakacties te voorkomen. Om ervoor te zorgen dat ze hem niet morgen met de hele troep tegelijk zouden grijpen. Ik moet deze knokpartij nu definitief winnen, anders kan ik in het vervolg iedere dag knokken en wordt het alleen maar steeds erger.
Ook al was hij nog maar zes jaar oud, Ender kende de stilzwijgende regels van de manhaftige ongewapende strijd. Het was verboden om een tegenstander te raken die hulpeloos op de grond lag; dat zou alleen een beest doen.
En dus liep Ender op Stilsons liggende gestalte af en gaf hem nog een schop, een gemene trap tegen zijn ribben. Stilson kreunde en rolde bij hem vandaan. Ender liep om hem heen en schopte hem nog een keer, in zijn kruis. Stilson kon geen geluid meer uitbrengen; hij vouwde zich geluidloos dubbel terwijl de tranen uit zijn ogen stroomden.
Toen keek Ender de anderen onverschillig aan. ‘Misschien waren jullie van plan om me met zijn allen te grijpen. Jullie zouden me vast wel behoorlijk in elkaar kunnen slaan. Maar onthou goed wat ik met mensen doe die mij kwaad proberen te doen. Vanaf dat moment zouden jullie je al maar afvragen wanneer ik je te grazen zou nemen, en hoe erg het zou zijn.’Hij gaf Stilson een schop in zijn gezicht. Bloed uit zijn neus gulpte spetterend op de grond. ‘Het zou niet zo erg zijn als dit,’zei Ender, ‘erger nog.’
Hij draaide zich om en liep weg. Er kwam niemand achter hem aan. Hij sloeg de hoek om en liep de gang naar de bushalte in. Hij kon de jongens achter zijn rug horen zeggen: ‘Tjee, moet je hem eens zien. Helemaal in de vernieling.’Ender liet zijn hoofd tegen de muur van de gang zakken en huilde tot de bus kwam. Ik ben net als Peter. Als ze mijn monitor weghalen, ben ik net als Peter.