Het meer was bladstil; er stond geen zuchtje wind. De twee mannen zaten naast elkaar in stoelen op de drijvende steiger. Een klein houten vlot lag aan de steiger afgemeerd; Graff haakte zijn voet onder het touw en trok het vlot naar zich toe, liet het vervolgens weer wegdrijven en trok het weer naar zich toe.
‘Je bent magerder geworden.’
‘Van de ene soort spanning word ik dik en van de andere word ik weer mager. Ik ben een rasecht chemisch schepsel.’
‘Het zal wel zwaar geweest zijn.’
Graff haalde zijn schouders op. ‘Niet echt. Ik wist dat ik zou worden vrijgesproken.’
‘Sommigen van ons waren daar niet zo zeker van. De mensen waren echt een tijdje volslagen krankzinnig, hoor. Kindermishandeling, doodslag door nalatigheid — die videobanden van het overlijden van Bonzo en Stilson waren behoorlijk gruwelijk. Als je het ene kind dat het andere kind ziet aandoen.’
‘Ik denk juist dat de videobanden min of meer mijn redding waren. De aanklager had erin geknipt, maar wij lieten de hele toestand zien. Het was duidelijk dat Ender niet bepaald de aanstichter was. Daarna was het gewoon een spelletje van bewijs-maar-dat-het-anders-had-gekund. Ik zei dat ik had gedaan wat naar mijn mening noodzakelijk was voor het behoud van de mensheid en dat het had gewerkt; de rechters waren het met ons eens dat de aanklager onomstotelijk moest bewijzen dat Ender de oorlog ook gewonnen zou hebben zonder de opleiding die wij hem gaven. Daarna was het een fluitje van een cent. De noodzaken van een oorlog.’
‘Het was voor ons in ieder geval een hele opluchting, Graff. Ik weet dat we regelmatig ruzie hadden en ik weet dat de aanklager banden van onze gesprekken als belastend materiaal gebruikte. Maar inmiddels wist ik dat je gelijk had en ik heb aangeboden om voor je te getuigen.’
‘Ik weet het, Anderson. Mijn advocaten hebben het me verteld.’
‘Wat ga je nu doen?’
‘Ik weet het nog niet. Ik luier eerst nog wat. Ik heb een paar jaar aan verlofdagen opgespaard. Genoeg om tot m’n pensionering met vakantie te gaan en ik heb nog hopies ongebruikt salaris op allerlei banken staan. Ik zou van de rente kunnen leven. Misschien ga ik wel helemaal niks doen.’
‘Dat klinkt prettig. Maar ik zou er niet tegen kunnen. Ik heb drie verschillende aanbiedingen gekregen om hoofd van een universiteit te worden, allemaal in de veronderstelling dat ik een onderwijsdeskundige ben. Ze geloven me niet als ik zeg dat het enige waar ik me op de Krijgsschool voor interesseerde, het spel was. Ik denk dat ik maar op het andere aanbod inga.’
‘Bestuurslid van de Sportbond?’
‘Nu de oorlogen achter de rug zijn is het tijd om weer echte wedstrijden te spelen. Het zal trouwens meer op vakantie lijken dan op werk. Er spelen maar achtentwintig ploegen in de bond. Na alle jaren dat ik die kinderen heb zien rondvliegen zal football er alleen wel een beetje uitzien als een stel slakken dat op elkaar knalt.’
Ze moesten lachen. Graff zuchtte en duwde met zijn voet het vlot weg.
‘Dat vlot. Dat kan jou toch niet dragen.’
Graff schudde zijn hoofd. ‘Ender heeft het gebouwd.’
‘Dat is ook zo. Dit is de plek waar je hem mee naar toe hebt genomen.’
‘Het hele zaakje is zelfs op zijn naam gezet. Ik heb ervoor gezorgd dat hij ruimschoots beloond werd. Hij krijgt al het geld dat hij ooit nodig zal hebben.’
‘Als ze hem ooit zullen laten terugkeren om het te gebruiken.’
‘Dat doen ze nooit.’
‘Ook niet nu Demosthenes ervoor ijvert om hem naar huis te laten terugkeren?’
‘Demosthenes is van de netwerken verdwenen.’
Anderson trok een wenkbrauw op. ‘Wat betekent dat nu weer?’
‘Demosthenes is met pensioen. Voorgoed.’
‘Jij weet iets, ouwe strontmiegel. Jij weet wie Demosthenes is.’
‘Was.’
‘Nou, vertel op!’
‘Nee.’
‘Bah Graff, je bent helemaal niet leuk meer.’
‘Nooit geweest.’
‘Je kunt me in elk geval toch minstens vertellen waarom. Een heleboel van ons dachten dat Demosthenes ooit nog wel eens Hegemoon zou worden.’
‘Daar is nooit een schijn van kans op geweest. Nee, zelfs de politieke onbenullen van Demosthenes zouden de Hegemoon niet kunnen overhalen om Ender naar de Aarde te laten terugkeren. Ender is veel te gevaarlijk.’
‘Hij is nog maar elf. Twaalf inmiddels.’
‘Des te gevaarlijker omdat hij zo makkelijk te beïnvloeden zou zijn. Enders naam is in de hele wereld een soort toverspreuk. De kind-god, de wonderdoener die over leven en dood moest beslissen. Elk toekomstig tirannetje zou die jongen graag voor zijn leger willen zetten om vervolgens de wereld te zien toestromen om zich bij hem aan te sluiten of uit angst in een hoekje te zien wegkruipen. Als Ender naar de Aarde zou komen zou hij hierheen willen gaan, om uit te rusten, om nog te redden wat er te redden valt van zijn jeugd. Maar ze zouden hem nooit met rust laten.’
‘Ik begrijp het. Heeft iemand dat soms aan Demosthenes uitgelegd?’
Graff lachte. ‘Demosthenes heeft het uitgelegd aan iemand anders. Iemand die Ender had kunnen gebruiken als geen ander; om de wereldheerschappij te veroveren terwijl de wereld het nog heerlijk zou vinden ook.’
‘Wie?’
‘Locke.’
‘Maar het was juist Locke die aanvoerde dat Ender op Eros moest blijven.’
‘Schijn bedriegt wel eens.’
‘Het gaat mij boven de pet, Graff. Geef mij maar football. Keurige, fatsoenlijke regels. Scheidsrechters. Een begin en een eind. Winnaars en verliezers en naderhand gaat iedereen gewoon naar huis naar zijn vrouw.’
‘Stuur mij af en toe eens een kaartje voor een wedstrijd, wil je.’
‘Je gaat toch niet echt hier zitten niksen, hè?’
‘Nee.’
‘Je gaat zeker deel uitmaken van de Hegemonie?’
‘Ik ben de nieuwe minister van Kolonisatie.’
‘Dus ze gaan het echt doen.’
‘Zodra we de rapporten binnen hebben over de door de kruiperds gekoloniseerde werelden. Ik bedoel, ze liggen kant en klaar op ons te wachten, vruchtbaar en wel, met behuizing en industrie allemaal al voorhanden en alle kruiperds dood. Gunstiger kan het niet. We trekken de Wet Bevolkingsaanwas in —’
‘Die door iedereen gehaat wordt —’
‘En al die drietjes en viertjes en vijfjes stappen in een sterschip en trekken weg naar bekende en onbekende werelden.’
‘Zullen de mensen echt gaan?’
‘Mensen gaan altijd. Altijd. Ze denken altijd dat ze een beter leven kunnen opbouwen dan in de oude wereld.’
‘Ach verdomme, misschien kunnen ze dat ook wel.’
Aanvankelijk geloofde Ender nog dat ze hem naar de Aarde zouden terugbrengen zodra de hele boel een beetje was bedaard. Maar de boel was nu bedaard; het was al een jaar lang rustig, en het was hem inmiddels duidelijk dat ze hem helemaal niet zouden terugbrengen, dat hij veel bruikbaarder was als naam en als verhaal dan hij ooit zou zijn als lastig persoon van vlees en bloed.
En dan had je nog die kwestie van de krijgsraad die de misdaden van kolonel Graff moest berechten. Admiraal Chamrajnagar probeerde Ender ervan te weerhouden om te kijken, maar slaagde daar niet in; Ender was ook tot admiraal bevorderd en dit was een van de weinige keren dat hij de voorrechten van zijn rang uitbuitte. En dus zag hij de videobanden van zijn vechtpartijen met Stilson en Bonzo, zag hoe de foto’s van de lijken getoond werden en hoorde de psychologen en advocaten ruziemaken over of er een moord was gepleegd of dat er slechts sprake was van doodslag uit zelfverdediging. Ender had er zo zijn eigen opvatting over, maar niemand vroeg hem daarnaar. Tijdens het proces was het eigenlijk Ender zelf die werd aangevallen. De aanklager was te slim om hem rechtstreeks te beschuldigen, maar er werd hard geprobeerd om hem walgelijk, pervers en misdadig krankzinnig te doen lijken.
‘Niks van aantrekken,’zei Mazer Rackham. ‘De politici zijn bang van je, maar ze kunnen je goede naam nog niet vernietigen. Dat zal pas over een jaar of dertig gebeuren als de historici hun tanden in je zetten.’
Ender gaf niets om zijn goede naam. Hij keek onaangedaan naar de videobanden, maar vond het in feite eigenlijk een beetje amusant. In de strijd heb ik tien miljard kruiperds gedood, die even levend en verstandig waren als een willekeurig mens, die niet eens een derde aanval tegen ons op touw hadden gezet, en het komt bij niemand op om dat een misdaad te noemen.
Al zijn misdaden bezwaarden hem, de dood van Stilson en die van Bonzo niet zwaarder en niet lichter dan de rest.
En met die last op zijn schouders wachtte hij dus al die maanden werkeloos af tot de wereld die hij had gered zou besluiten dat hij naar huis mocht terugkeren.
Een voor een kwamen zijn vrienden met tegenzin afscheid van hem nemen, naar huis geroepen door hun families om als helden verwelkomd te worden in hun woonplaats. Ender keek naar de videobanden van hun thuiskomst en vond het ontroerend dat ze zo’n groot deel van hun tijd besteedden aan het ophemelen van Ender Wiggin van wie ze beweerden dat hij hun alles had geleerd; hij had hun alles geleerd en hen naar de overwinning geleid. Maar als ze een oproep deden om hem naar huis te laten terugkeren, dan werden de woorden eruit geknipt zodat niemand het pleidooi hoorde.
Gedurende enige tijd was er op Eros niets anders te doen dan opruimen na de bloedige Bondsoorlog en rapporten binnenkrijgen van de sterschepen, de voormalige oorlogsschepen die nu de koloniewerelden van de kruiperds verkenden.
Maar nu was het op Eros drukker dan ooit, en ook voller dan het tijdens de oorlog ooit was geweest omdat de kolonisten hierheen gehaald werden om zich voor te bereiden op hun reis naar de lege kruiperdwerelden. Ender nam zoveel hem werd toegestaan deel aan het werk, maar het kwam niet bij hen op dat deze twaalfjarige jongen misschien wel even begaafd was voor vrede als voor oorlog. Maar hij had veel geduld met hun neiging om hem over het hoofd te zien en hij leerde om zijn voorstellen en plannen onder de aandacht te brengen door ze door de weinige volwassenen die naar hem wilden luisteren als zelfbedacht te laten presenteren. Erkenning liet hem koud, het ging hem er alleen om dat het karwei geklaard werd.
Het enige dat hij niet kon verdragen was de verering van de kolonisten. Hij leerde de tunnels te mijden waarin zij woonden omdat ze hem altijd herkenden — de hele wereld wist hoe zijn gezicht eruitzag — en dan begonnen ze te schreeuwen en te juichen en hem te omhelzen en hem te feliciteren en hem de kinderen te laten zien die ze naar hem vernoemd hadden en hem te vertellen hoe zielig ze het vonden dat hij nog maar zo jong was en dat zij hem die moorden niet verweten omdat het zijn schuld niet was en hij nog maar een kind was —
Hij hield zich zo goed mogelijk voor hen schuil.
Maar er was één kolonist die hij niet kon ontlopen.
Die dag was hij niet op Eros. Hij was met de pendel naar de nieuwe ISL vertrokken waar hij de buitenkant van sterschepen leerde onderhouden; het was ongepast voor een officier om handwerk te verrichten, had Chamrajnagar hem voorgehouden, waarop Ender had geantwoord dat het hoog tijd werd dat hij een nieuw vak leerde nu er niet meer zoveel vraag was naar het vak waarin hij was opgeleid.
Ze riepen hem op door zijn helmradio en vertelden hem dat er iemand op hem zat te wachten die hem zo gauw mogelijk wilde spreken. Ender kon niemand bedenken die hij zou willen zien en hij maakte dus helemaal geen haast. Hij werkte rustig door tot hij het scherm voor de scheepsweerwort had geïnstalleerd en verplaatste zich toen met zijn haak langs de huid van het schip en hees zich omhoog naar de luchtsluis.
Voor de deur van de kleedkamer stond ze hem op te wachten. Even werd hij witheet dat ze hem hier lastig lieten vallen door een kolonist terwijl hij hier juist kwam om alleen te zijn; toen keek hij nog eens goed en besefte dat hij deze jonge vrouw zou kennen als ze een klein meisje was.
‘Valentine,’zei hij.
‘Hallo, Ender.’
‘Wat moet jij hier?’
‘Demosthenes is met pensioen. Nu ga ik met de eerste kolonievlucht mee.’
‘Weet je wel dat het vijftig jaar duurt om er te komen —’
‘Twee jaar maar voor de mensen aan boord van het schip.’
‘Maar als je ooit zou terugkeren, zou iedereen die je op Aarde kende dood zijn —’
‘Dat zag ik wel zitten, ja. Maar ik hoopte eigenlijk dat een kennis van me op Eros met me mee zou gaan.’
‘Ik wil niet naar een wereld die we van de kruiperds hebben gestolen. Ik wil alleen maar naar huis terug.’
‘Ender, jij keert nooit meer naar de Aarde terug. Daar heb ik voor gezorgd voor ik vertrok.’
Hij keek haar zwijgend aan.
‘Ik vertel je dat meteen maar, dan kun je me van het begin af aan haten als je me daarom wilt haten.’
Ze gingen naar Enders kleine hutje in de ISL en ze legde alles uit.
Peter wilde Ender naar de Aarde terughalen onder de bescherming van de Raad van de Hegemoon. ‘Zoals de boel er nu voorstaat, Ender, zou dat betekenen dat je keurig bij Peter onder de plak zou komen te zitten, want minstens de helft van de raad doet precies wat Peter wil. Die lui die geen schoothonden van Locke zijn heeft hij op een andere manier onder de duim.’
‘Weten ze wie hij echt is?’
‘Ja. Niet in brede kring, maar hoge pieten kennen hem. Het maakt niets meer uit. Hij heeft zoveel macht dat ze zich om zijn leeftijd niet meer druk maken. Hij heeft ongelooflijke dingen gedaan, Ender.’
‘Het was me opgevallen dat de overeenkomst van vorig jaar naar Locke genoemd was.’
‘Dat was zijn doorbraak. Hij liet het voorstel indienen door zijn vrienden van de openbare beleidsnetten en toen schaarde Demosthenes zich er ook achter. Dat was het moment waarop hij had zitten wachten, het moment waarop hij de invloed van Demosthenes op het grote publiek en die van Locke op de intelligentsia kon aanwenden om iets opmerkelijks te bereiken. Hij voorkwam daarmee een verdomd kwalijke oorlog die tientallen jaren had kunnen duren.’
‘Hij heeft dus besloten om in de politiek te gaan?’
‘Dat denk ik, ja. Maar in zijn wat cynischer ogenblikken, die erg talrijk zijn, wees hij me erop dat als hij de Bond helemaal uit elkaar had laten vallen, hij de wereld stukje voor stukje had moeten veroveren. En zolang de Hegemonie bestaat, kan hij dat in een klap doen.’
Ender knikte. ‘Dat is de Peter die ik kende.’
‘Grappig niet waar? Dat Peter uiteindelijk miljoenen levens redde.’
‘Terwijl ik er miljarden vernietigde.’
‘Dat had ik niet willen zeggen.’
‘Hij wilde me dus gebruiken?’
‘Hij had grootse plannen met je, Ender. Bij jouw aankomst zou hij in het openbaar onthullen wie hij was en hij zou je voor alle videocamera’s komen begroeten. De oudere broer van Ender Wiggin die toevallig ook de grote Locke is, de schepper van de vrede. Naast jou staand, zou hij heel volwassen lijken. En jullie lijken meer dan ooit op elkaar. Daarna zou het voor hem heel makkelijk zijn om de macht over te nemen.’
‘Waarom heb je hem niet laten begaan?’
‘Ender, je zou toch doodongelukkig worden als je de rest van je leven als pion van Peter moest slijten.’
‘Waarom? Ik ben mijn hele leven al iemands pion geweest.’
‘Ik ook. Ik heb Peter alle bewijzen laten zien die ik had verzameld, genoeg om hem in de ogen van het grote publiek tot een psychotische moordenaar te bombarderen. Daar waren levensgrote kleurenfoto’s bij van gemartelde eekhoorns en een paar monitorvideo’s van de manier waarop hij jou vroeger behandelde. Het was een heel karwei om het allemaal bij elkaar te krijgen, maar toen hij het eenmaal onder ogen kreeg, was hij bereid om me alles te geven wat ik wilde. Ik wilde vrijheid voor jou en voor mij.’
‘Gaan wonen in het huis van het volk dat ik heb vermoord is anders niet mijn idee van vrijheid.’
‘Ender, wat gebeurd is is gebeurd. Hun werelden zij nu leeg, de onze is overvol. En wij kunnen iets meenemen dat hun werelden nooit gekend hebben — steden vol mensen die eigen, individuele levens leiden, die elkaar om heel verschillende redenen liefhebben en haten. Op alle kruiperdwerelden was er nooit meer dan één verhaal te vertellen; als wij daar zijn zal de wereld vol zijn met verhalen en we verzinnen er elke dag weer een nieuw stuk bij. Ender, de Aarde is van Peter. En als je nu niet met me meegaat, zal hij jou naar beneden halen en je gebruiken tot je wilde dat je nooit geboren was. Dit is je enige kans om daaraan te ontsnappen.’
Ender zei niets.
‘Ik weet wat jij denkt, Ender. Jij denkt dat ik net zo hard bezig ben om je te sturen en te stellen als Peter of Graff of al die anderen.’
‘Het kwam wel even bij me op, ja.’
‘Welkom bij de mensheid. Niemand heeft echt de touwtjes van zijn eigen leven in handen, Ender. Dus kun je je maar het beste laten leiden door goede mensen, door mensen die van je houden. Ik ben hier niet gekomen omdat ik zo graag kolonist wilde worden. Ik kwam hier omdat ik mijn hele leven heb doorgebracht in het gezelschap van de broer waaraan ik een hekel had. Nu wil ik wel eens de kans krijgen om de broer van wie ik hield te leren kennen, voor het te laat is, voor we geen kinderen meer zijn.’
‘Daar is het al te laat voor.’
‘Je hebt het mis, Ender. Jij denkt dat je volwassen bent en moe en blasé van alles, maar in je hart ben je nog net zo’n kind als ik. We kunnen het verder voor iedereen geheim houden. Zolang jij de kolonie bestuurt en ik politieke filosofie schrijf, zal niemand ooit vermoeden dat we in het holst van de nacht naar elkaars kamer sluipen voor een potje schaak of een kussengevecht.’
Ender moest lachen maar hij had een paar dingen opgemerkt die ze zo terloops had laten vallen dat het geen toeval meer kon zijn. ‘Besturen?’
‘Ik ben Demosthenes, Ender. Ik ben niet met stille trom vertrokken. Een openbare mededeling dat ik zo sterk in de kolonisatiebeweging geloof dat ik zelf met het eerste schip zal vertrekken. Tegelijk heeft de minister van Kolonisatie, een zekere Graff, voormalig kolonel, aangekondigd dat de piloot van het kolonieschip Mazer Rackham zal zijn en dat Ender Wiggin landvoogd zal worden van de nieuwe kolonie.’
‘Dat hadden ze me eerst wel eens kunnen vragen.’
‘Ik wilde het je zelf vragen.’
‘Maar het is al bekend gemaakt.’
‘Nee, ze zullen het morgen bekend maken, als je het aanbod aanneemt. Mazer heeft een paar uur geleden al ja gezegd, op Eros.’
‘Dus jij gaat iedereen vertellen dat jij Demosthenes bent? Een meisje van veertien?’
‘We gaan alleen maar bekend maken dat Demosthenes met de kolonie meegaat. Dan kunnen ze zich de komende vijftig jaar over de passagierslijst buigen om uit te plussen wie van hen de grote demagoog uit de Tijd van Locke is.’
Ender lachte en zei hoofdschuddend: ‘Volgens mij vind je het nog leuk ook, Val.’
‘Ik zou niet weten waarom ik het niet leuk zou mogen vinden.’
‘Nou goed,’zei Ender. ‘Ik ga mee. Misschien zelfs wel als landvoogd, als Mazer en jij beloven om me te helpen. Ik moet bekennen dat ik me voor het werk dat ik nu doe niet erg hoef in te spannen.’
Ze slaakte een gilletje en omhelsde hem, als een doodgewone tiener die net van haar kleine broertje een cadeautje had gekregen dat ze heel graag wilde hebben.
‘Val,’zei hij. ‘Er is één ding dat ik even heel duidelijk wil stellen. Ik ga niet voor jou. Ik ga ook niet omdat ik zo graag landvoogd wil worden of omdat ik me hier verveel. Ik ga omdat ik de kruiperds beter ken dan enige andere levende ziel, en als ik daarheen ga kan ik hen misschien nog beter leren begrijpen. Ik heb hun hun toekomst ontstolen en het enige wat ik daar tegenover kan stellen is mijn best doen om te zien wat ik van hun verleden kan opsteken.’
De reis was lang. Tegen het eind ervan had Val het eerste deel van haar geschiedenis van de oorlog met de kruiperds voltooid en onder Demosthenes’naam per weerwort naar de Aarde overgeseind en had Ender zich iets beters verworven dan de aanbidding van de passagiers. Ze kenden hem nu en hij had hun liefde en hun ontzag gewonnen.
Hij werkte hard op de nieuwe wereld; bij het besturen maakte hij liever gebruik van zijn overredingskracht dan van zijn gezag en hij werkte net zo hard mee aan alles wat nodig was om een zichzelf bedruipende economie op poten te zetten als alle anderen. Maar zijn belangrijkste taak, was iedereen met hem eens, was toch het verkennen van de dingen die de kruiperds hadden achtergelaten, om te kijken of hij tussen de bouwsels, de machinerieën en de braakliggende velden nog iets kon vinden dat voor mensen bruikbaar was, waar ze nog iets van konden opsteken. Er waren geen boeken die hij zou kunnen bestuderen — de kruiperds hadden die niet nodig. Omdat ze alles in hun geheugen hadden en omdat alles wat gedacht werd tegelijk al uitgesproken was, stierf toen de kruiperds stierven hun kennis met hen.
En toch. Uit de stevige constructie van de daken van hun veestallen en hun voorraadschuren, leidde Ender af dat de winters streng zouden zijn met hevige sneeuwval. Uit omheiningen van gepunte palen die schuin naar buiten staken leerde hij dat er roofdieren waren die een gevaar vormden voor vee of gewas. In de molen kwam hij erachter dat de lange, smerig smakende vruchten die in de met onkruid overwoekerde boomgaarden groeiden, gedroogd werden en tot meel vermalen. En de draagbanden die ooit door de volwassenen gebruikt werden om de jongen in mee te nemen naar de akkers, leerden hem dat de kruiperds dan weliswaar misschien niet erg individueel ingesteld waren maar wel van hun kinderen hielden.
Het leven ging al gauw zijn gang en de jaren verstreken. De kolonie leefde in houten huizen en gebruikte de tunnels van de kruiperdstad voor opslag en als werkplaatsen. Ze werden inmiddels bestuurd door een raad met gekozen leden zodat Ender nog wel landvoogd werd genoemd, maar in feite alleen de rol van rechter vervulde. Er waren misdaden en ruzies, naast samenwerking en dienstverlening; er waren mensen die van elkaar hielden en mensen die dat niet deden; het was een mensenwereld. Ze wachtten niet meer zo verlangend op elk nieuw bericht van de weerwort; de namen die op Aarde beroemd waren betekenden voor hen nu maar weinig. De enige naam die ze kenden was die van Peter Wiggin, de Hegemoon van Aarde; het enige nieuws dat hen bereikte was nieuws over vrede, over welvaart, over grote schepen die de kusten van het Aardse zonnestelsel verlieten en het komeetafweerscherm passeerden om de kruiperdwerelden te gaan vullen. Weldra zouden er op deze wereld, Enders Wereld, andere kolonies bestaan; weldra zouden ze buren hebben; ze waren al halverwege; maar het kon niemand wat schelen. Ze zouden de nieuwkomers helpen als ze aankwamen, ze zouden hun leren wat zij geleerd hadden, maar wat er in het leven nu belangrijk was, was wie met wie zou trouwen, en wie er ziek was en wanneer het zaaitijd was en waarom je iemand zou moeten betalen als het kalf drie weken nadat je het kreeg al doodgegaan was.
‘Het zijn echte mensen van het land geworden,’zei Valentine. ‘Het kan niemand wat schelen dat Demosthenes vandaag het zevende deel van zijn geschiedenis verstuurt. Hier zal niemand het lezen.’
Ender drukte een knop in en zijn lessenaar toonde hem de volgende pagina. ‘Je hebt het met veel inzicht geschreven, Valentine. Hoeveel delen moet je nog?’
‘Nog maar één. Het verhaal van Ender Wiggin.’
‘Wat ben je van plan, wachten met schrijven tot ik dood ben?’
‘Nee. Ik schrijf het gewoon en als ik het heden bereik hou ik op.’
‘Ik heb een beter idee. Laat het gaan tot en met de dag dat we de laatste slag wonnen. Hou daar op. Niets dat ik daarna nog heb gedaan is de moeite waard om over te schrijven.’
‘Misschien,’zei Valentine. ‘En misschien ook niet.’
De weerwort had hun meegedeeld dat het schip met de nieuwe kolonie al over een jaar zou arriveren. Ze vroegen Ender om een plaats te zoeken waar ze zich konden vestigen, voldoende dicht bij Enders kolonie om de twee kolonies in staat te stellen om handel te drijven, maar ver genoeg uit elkaar om ze apart te kunnen besturen. Ender nam de helikopter en ging op verkenning uit. Hij nam een van de kinderen mee, een jongen van elf die Abra heette; hij was nog maar drie toen de kolonie werd gesticht en hij kon zich geen andere wereld dan deze herinneren. Ender en hij vlogen zo ver als de helikopter hen kon brengen, sloegen vervolgens hun tent op voor de nacht en begonnen de volgende ochtend het land te voet te verkennen.
Op de derde morgen begon Ender ineens het onbehaaglijke gevoel te krijgen dat hij hier al eerder was geweest. Hij keek om zich heen; het was nieuw land, hij had het nog nooit gezien. Hij riep Abra.
‘Hé, Ender!’riep Abra. Hij stond boven op een steile, lage heuvel. ‘Kom eens!’
Ender klauterde omhoog waarbij zijn voeten de graspollen lostrapten uit de zachte grond. Abra stond omlaag te wijzen. ‘Ongelooflijk, toch?’zei hij.
De heuvel was hol. Een diepe kuil in het midden, gedeeltelijk gevuld met water, werd omringd door holle wanden die gevaarlijk scheef over het water hingen. Naar een kant ging de heuvel over in twee lange richels die samen een V-vormige vallei omsloten; naar de andere kant liep de heuvel omhoog naar een groot wit rotsblok dat lag te grijnzen als een doodskop met een boom die uit zijn mond groeide.
‘Het lijkt wel of er hier een reus is gestorven,’zei Abra, ‘en of de grond omhoog is gekomen om zijn karkas te bedekken.’
Nu wist Ender waarom het hem zo bekend voorkwam. Het lijk van de Reus. Hij had hier als kind te vaak gespeeld om het oord niet te herkennen. Maar dat was onmogelijk. De computer op de Krijgsschool kon deze plaats onmogelijk ooit gezien hebben. Hij keek door zijn verrekijker in een richting die hij goed kende, in de hoop en de vrees dat hij zou zien wat op die plek thuishoorde.
Schommels en glijbanen. Klimrekken. Helemaal overwoekerd inmiddels, maar de vormen waren duidelijk herkenbaar.
‘Iemand moet dit hebben laten bouwen,’zei Abra. ‘Moet je zien, deze doodskopsteen, die is helemaal niet van steen, moet je zien. Dit is beton.’
‘Ik weet het,’zei Ender. ‘Ze hebben het voor mij gebouwd.’
‘Wat?’
‘Ik ken dit oord, Abra. De kruiperds hebben het voor mij gebouwd.’
‘De kruiperds waren allemaal al vijftig jaar dood voor wij hier kwamen.’
‘Je hebt gelijk, het is onmogelijk, maar ik weet wat ik weet. Abra, ik moet je eigenlijk niet verder meenemen. Het zou gevaarlijk kunnen worden. Als ze me goed genoeg kenden om deze hele toestand te bouwen, zou het hun bedoeling kunnen zijn —’
‘Om het je betaald te zetten.’
‘Dat ik hen heb uitgemoord.’
‘Ga dan niet, Ender. Doe niet wat ze je willen laten doen.’
‘Als ze wraak willen nemen, Abra, vind ik dat niet erg. Maar misschien willen ze dat wel niet. Misschien is dit hun benadering van praten. Van me een briefje schrijven.’
‘Ze wisten niet wat lezen en schrijven was.’
‘Misschien begonnen ze er juist achter te komen toen ze stierven.’
‘Nou, je hoeft niet te denken dat ik hier blijf rondhangen als jij ergens anders heen gaat. Ik ga met je mee.’
‘Nee. Jij bent te jong om het risico te lopen dat —’
‘Maak hem nou! Jij bent Ender Wiggin. Je wilt me toch niet gaan vertellen wat een elfjarige allemaal niet kan, hè?’
Samen vlogen ze in de helikopter; over de speeltuin, over de bossen, over de put op de open plek. En toen verder naar waar er inderdaad een steile afgrond was met een grot in de rotswand en een richel precies op de plaats waar het Einde van de Wereld hoorde te zijn. En daar in de verte, precies waar hij in het improviseerspel thuishoorde, zag hij de kasteeltoren.
Hij liet Abra bij de helikopter achter. ‘Kom niet achter me aan en vlieg terug naar huis als ik over een uur nog niet terug ben.’
‘De pot op, Ender, ik ga met je mee.’
‘Je kan zelf de pot op, Abra, of ik zet hem op je kop.’
Ondanks de schertsende toon kon Abra horen dat Ender het meende en dus bleef hij bij de helikopter wachten.
De wanden van de toren hadden allemaal uitsteeksels en richels zodat je er makkelijk tegenop kon klimmen. Het was hun bedoeling dat hij naar binnen ging.
De torenkamer was zoals hij altijd was geweest. Ender herinnerde zich alles nog goed genoeg om de grond af te zoeken naar een slang, maar er lag alleen een kleedje met een gebeeldhouwde slangekop aan een van de punten. Ze hadden het nagemaakt, niet gedupliceerd; voor een volk dat geen kunst kende was het hun aardig gelukt. Ze moesten deze beelden uit Enders eigen hoofd opgediept hebben en hem dus over een afstand van vele lichtjaren opgespoord hebben om zijn duisterste dromen te ontdekken. Maar waarom? Om hem naar dit vertrek te brengen, uiteraard. Om hem een boodschap door te geven. Maar waar was de boodschap en hoe zou hij die kunnen begrijpen?
De spiegel hing aan de wand op hem te wachten. Het was een doffe plaat metaal waarin ruwweg de vorm van een mensengezicht was gekrast. Ze hebben geprobeerd om het beeld te tekenen dat ik in de spiegel kon zien.
En terwijl hij naar de spiegel stond te staren herinnerde hij zich hoe hij hem had gebroken en van de wand gerukt en hoe er toen allemaal slangen uit de geheime ruimte erachter sprongen die hem aanvielen en hem overal beten waar hun giftanden maar houvast konden vinden.
Hoe goed kennen ze me, vroeg Ender zich af. Goed genoeg om te weten hoe vaak ik aan de dood denk, goed genoeg om te weten dat ik er niet bang voor ben? Goed genoeg om te weten dat zelfs als ik bang was voor de dood, me dat er niet van zou weerhouden om die spiegel van de wand te halen.
Hij liep naar de spiegel toe, tilde hem op en trok hem naar voren. Er sprong niets te voorschijn uit de ruimte erachter. In plaats daarvan lag er in een holte een witte bal zijde waar hier en daar een paar losse, rafelige eindjes uitstaken. Een ei? Nee. De pop van een kruiperdkoningin, al bevrucht door de larvale mannetjes, klaar om uit haar eigen lichaam een broedsel voort te brengen van honderdduizend kruiperds, waaronder ook een paar koninginnen en mannetjes. Ender zag de mannetjes, die wel wat weghadden van naaktslakken, tegen de wanden van een donkere tunnel gekleefd zitten en hij zag de jonge koningin door de grote volwassenen naar de paarkamer gedragen worden; een voor een bevruchtten de mannetjes huiverend van extase de koninginnelarve, om vervolgens dood te gaan en op de vloer van de tunnel te verdrogen. Toen werd de nieuwe koningin neergelegd voor de oude; een schitterend schepsel gehuld in zachte, glinsterende vleugels die al lang het vermogen om te vliegen kwijt waren maar nog wel een majesteitelijk gezag uitstraalden. Met het goedaardige gif uit haar lippen kuste de oude koningin de jonge in slaap, wikkelde haar in uit haar buik gesponnen draden en droeg haar op om als zijzelf te worden, om een nieuwe stad te worden, een nieuwe wereld en vele koninginnen en vele werelden voort te brengen —
Hoe weet ik dit allemaal, dacht Ender. Hoe kan ik die dingen zien alsof het mijn eigen herinneringen zijn.
Als in antwoord op die gedachte zag hij het eerste van al zijn gevechten met de kruiperdvloten. Hij had het eerder alleen op de simulator gezien; nu zag hij het zoals de zwermkoningin het zag, door vele verschillende ogen. De kruiperds vormden hun bol van schepen, en ineens doken uit het donker de verschrikkelijke jagers op en de Kleine Dokter vernietigde hen in een felle gloed. Toen voelde hij wat de zwermkoningin voelde terwijl ze door de ogen van haar werksters de dood zag naderen, te snel om hem nog te vermijden, maar niet snel genoeg om hem niet te zien aankomen. Maar er kwam geen herinnering aan pijn of angst. Wat de zwermkoningin voelde was droefheid, een gevoel van gelatenheid. Ze had deze woorden niet gedacht toen ze de mensen zag komen om hen te doden, maar Ender begreep haar wel in woorden. Ze hebben ons dus niet vergeven, dacht ze. We zullen vast en zeker sterven.
‘Hoe kunnen jullie weer leven?’vroeg hij.
De koningin in haar zijden cocon had geen woorden om terug te geven; maar toen hij zijn ogen dicht deed en in zijn geheugen zocht, kwamen er geen oude herinneringen maar nieuwe beelden. De cocon moest op een koele plaats gelegd worden, een donkere plaats, maar wel met water zodat ze niet te droog werd; nee, niet gewoon maar water, maar water vermengd met het sap van een bepaalde boom en op kamertemperatuur gehouden zodat in de cocon bepaalde reacties konden plaatsvinden. Dan moest er tijd verstrijken. Dagen en weken om de pop de tijd te geven om inwendige veranderingen te ondergaan. En dan, als de cocon een roestbruine kleur had aangenomen — Ender zag zichzelf de cocon opensplijten en de kleine, broze koningin eruit helpen. Hij zag hoe hij haar bij een voorpoot nam en haar van haar geboortewater naar een nestelplaats leidde, zacht met dorre bladeren op droog zand. Dan leef ik weer, klonk een gedachte in zijn hoofd. Dan ben ik wakker. Dan maak ik mijn tienduizend kinderen.
‘Nee,’zei Ender. ‘Dat kan ik niet doen.’
Ontsteltenis.
‘Jouw kinderen zijn nu de monsters uit onze nachtmerries. Als ik je nu zou wekken zouden we jullie alleen maar opnieuw doodmaken.’
Tientallen beelden van mensen die door kruiperds gedood werden flitsten door zijn hoofd, maar met de beelden kwam er een zo overweldigend verdriet mee dat hij het niet kon verdragen en hij huilde hun tranen voor hen.
‘Als je hun ook zou kunnen laten voelen wat je mij kunt laten voelen, dan zouden ze jullie misschien kunnen vergeven.’
Alleen mij kennen ze, besefte hij. Ze vonden me door de weerwort; ze volgden hem en nestelden zich in mijn hoofd. Ze leerden me kennen in de ellende van mijn gekwelde dromen, nota bene terwijl ik overdag bezig was om hen uit te roeien; ze ontdekten dat ik bang voor hen was en ze ontdekten ook dat ik niet wist dat ik bezig was om hen te doden. In de paar weken die hun restten bouwden ze deze toren voor mij, en het lijk van de Reus en de speeltuin en de richel aan het Einde van de Wereld, om me met eigen ogen deze plek te laten ontdekken. Ik ben de enige die zij kennen en ze kunnen dus alleen tegen en via mij praten. Wij zijn net als jullie, zei een indringende gedachte in zijn hoofd. Het was niet onze bedoeling om te moorden en toen we het begrepen zijn we nooit meer teruggekomen. We dachten dat wij de enige denkende wezens in het heelal waren, tot we jullie tegenkwamen, maar we hadden in onze wildste dromen niet vermoed dat gedachten zouden kunnen ontspruiten aan de eenzame dieren die elkaars dromen niet kunnen dromen. Hoe hadden wij dat kunnen weten? Wij zouden vreedzaam met jullie kunnen samenleven. Geloof ons, geloof ons, geloof ons.
Hij stak zijn hand in de holte en nam de cocon eruit. Die was verbazingwekkend licht voor iets dat alle hoop en toekomst van een groots volk bevatte.
‘Ik zal je meenemen,’zei Ender, ‘ik zal van wereld naar wereld trekken tot ik een tijd en een plaats vind waar je veilig kunt ontwaken. En ik zal jullie verhaal aan mijn volk vertellen, zodat ze jullie op den duur misschien ook kunnen vergeven. Zoals jij mij hebt vergeven.’
Hij wikkelde de koninginnecocon in zijn jasje en klom met haar de toren uit.
‘Wat heb je daarbinnen gevonden?’vroeg Abra.
‘Het antwoord,’zei Ender.
‘Waarop?’
‘Op mijn vraag.’En dat was alles wat hij over de hele zaak zei; ze zochten nog vijf dagen en kozen voor de nieuwe kolonie een plaats ver oostelijk en zuidelijk van de toren.
Weken later kwam hij bij Valentine en vroeg haar om iets te lezen dat hij had geschreven; op de scheepscomputer riep ze het bestand op dat hij had genoemd en las het.
Het was geschreven alsof de zwermkoningin aan het woord was en ze vertelde alles wat ze nog van plan waren geweest en alles wat ze ooit gedaan hadden. Dit zijn onze mislukkingen en dit is waarin wij groot zijn; we wilden jullie geen pijn doen en we vergeven jullie voor onze dood. Wat er vanaf hun vroegste bewuste bestaan tot aan de grote oorlogen die hun thuisplaneet hadden geteisterd allemaal was gebeurd, vertelde Ender snel, alsof het een oude herinnering was. Maar toen hij bij het leven van de grote moeder was aangeland, de koningin van alle kruiperds, die als eerste leerde om de nieuwe koningin bij zich te houden en haar te onderwijzen in plaats van haar te doden of haar weg te jagen, toen vertraagde hij zijn verhaaltempo en vertelde hij hoe vaak zij toch nog haar eigen kind had moeten vernietigen, het nieuwe zelf dat niet als zij was, tot ze er eindelijk een ter wereld bracht die haar zoeken naar harmonie begreep. Dit was iets nieuws op de wereld, twee koninginnen die elkaar liefhadden en hielpen in plaats van elkaar te bestrijden, en samen waren ze sterker dan elke andere zwerm. Ze gedijden goed en kregen meer dochters die zich in vrede met hen verenigden; het was het begin van wijsheid.
Hadden we maar met jullie kunnen praten, zei de zwermkoningin in Enders woorden. Maar nu dat niet zo heeft mogen zijn, willen we jullie slechts één ding vragen: denk niet aan ons terug als vijanden maar als tragische zusters, door Lot, God of Evolutie in een kwalijke gestalte gegoten. Als we elkaar gekust hadden zou dat het wonder geweest zijn dat ons in elkaars ogen menselijk had gemaakt. Maar nu hebben we elkaar gedood. Toch verwelkomen we jullie nu als geliefde gasten. Betreed ons huis, dochters van de Aarde; woon in onze tunnels, oogst van onze akkers; jullie zijn nu onze handen voor wat wij niet meer kunnen doen. Bloei, bomen; groei, velden; verwarm hen, zonnen; draag vrucht voor hen, planeten: zij zijn onze aangenomen dochters en ze zijn thuisgekomen.
Het boek dat Ender schreef was niet lang, maar het bevatte al het goed en al het kwaad dat de zwermkoningin kende. En hij ondertekende het, niet met zijn naam, maar met een titel:
SPREKER VOOR DE DODEN
Op Aarde werd het boek in stilte gepubliceerd en in stilte ging het van hand tot hand tot het nog maar moeilijk te geloven was dat er nog iemand op Aarde was die het niet had gelezen. De meesten die het lazen vonden het interessant; sommigen die het lazen konden het niet meer van zich afzetten. Ze begonnen er zo goed als ze konden naar te leven en als hun geliefden stierven, stond er naast het graf een gelovige op om dienst te doen als Spreker voor de Doden en te zeggen wat de dode gezegd zou hebben maar dan volledig oprecht, zonder fouten te verdoezelen of deugden voor te wenden. De mensen die zulke diensten bezochten vonden ze soms pijnlijk en verontrustend, maar er waren er veel die besloten dat hun leven ondanks hun vergissingen de moeite waard was en dat als zij stierven een Spreker voor hen de waarheid zou moeten vertellen.
Op Aarde bleef het een religie te midden van vele andere religies. Maar voor de mensen die door de grote grot van de ruimte reisden en hun leven leidden in de tunnels van de zwermkoningin en de akkers van de zwermkoningin bebouwden, was het de enige religie. Er was geen enkele kolonie die geen Spreker voor de Doden had.
Niemand wist wie de oorspronkelijke Spreker was en niemand wilde dat ook weten. Ender zou het hun in ieder geval niet vertellen.
Toen Valentine vijfentwintig was, voltooide ze het laatste deel van haar geschiedenis van de oorlog met de kruiperds. Aan het eind nam ze de volledige tekst van Enders boekje op, maar ze zei er niet bij dat Ender het had geschreven.
Per weerwort kreeg ze reactie van de oude Hegemoon, Peter Wiggin, zevenenzeventig jaar oud en met een zwak hart.
‘Ik weet wie het heeft geschreven,’zei hij. ‘Als hij voor de kruiperds kan spreken kan hij toch zeker voor mij spreken.’
Heen en weer over de weerwort spraken ze met elkaar, Ender en Peter, tot Peter het hele verhaal had verteld van al zijn jaren en dagen, van zijn misdaden en van zijn weldaden. En toen hij stierf schreef Ender een tweede boekje, weer ondertekend met Spreker voor de Doden. Samen werden zijn twee boekjes ‘de Zwermkoningin en de Hegemoon’genoemd en ze werden beschouwd als heilige geschriften.
‘Kom op,’zei hij op zekere dag tegen Valentine. ‘Laten we wegvliegen en leven tot in eeuwigheid.’
‘Dat kunnen we niet,’zei ze. ‘Er zijn wonderen die zelfs de relativiteit niet voor elkaar kan boksen, Ender.’
‘Toch moeten we gaan. Ik ben hier bijna gelukkig.’
‘Blijf dan.’
‘Ik heb te lang met pijn geleefd. Zonder zou ik niet weten wie ik ben.’
En dus scheepten ze zich in in een sterschip en trokken van wereld naar wereld. Overal waar ze uitstapten was hij Andrew Wiggin, rondtrekkend spreker voor de doden en zij was altijd Valentine, dolend geschiedkundige; zij noteerde de verhalen van de levenden terwijl Ender de verhalen van de doden vertelde. En altijd had Ender een droge witte cocon bij zich, immer op zoek naar de wereld waar de zwermkoningin zou kunnen ontwaken en in vrede zou kunnen gedijen. Hij heeft heel lang moeten zoeken.