8. Rat

‘Kolonel Graff, de wedstrijden zijn tot nu toe altijd eerlijk van opzet geweest. De sterverdeling was óf willekeurig óf symmetrisch.’

‘Eerlijkheid is een geweldige eigenschap, majoor Anderson. Maar het heeft niets met oorlog te maken.’

‘Zo vervals je de competitie. De vergelijkende scorelijst verliest elke betekenis.’’Helaas, ja.’

‘Het kan wel maanden, jaren duren, om de nieuwe strijdzalen te ontwikkelen en de simulaties te laten runnen.’

‘Daarom vraag ik het ook nu al. Dan kun je alvast beginnen. Wees een beetje creatief. Verzamel alle ongelijke, onmogelijke, oneerlijke sterverdelingen die je maar kunt bedenken. Bedenk ook andere manieren om de spelregels te ontduiken. Late verwittiging. Ongelijk aantal manschappen. Laat dan de simulaties runnen en kijk welke het moeilijkst en welke het makkelijkst zijn. We willen een oplopende moeilijkheidsgraad. We willen hem geleidelijk aan beter laten worden.’

‘Wanneer ga je hem een commando geven? Als hij acht is?’

‘Natuurlijk niet. Ik heb zijn leger nog niet eens bij elkaar.’

‘O, dus aan die kant speel je ook vals?’

‘Jij laat je te veel meeslepen door de competitie, Anderson. Je vergeet dat het alleen maar een gevechtsoefening is.’

‘Plus status, identiteit, doel, naam; alles wat deze kinderen maakt tot wat ze zijn, ontlenen ze aan deze competitie. Als bekend raakt dat daarmee gerommeld kan worden, dat de uitslag beïnvloed kan worden, dat er vals gespeeld kan worden, dan stort deze hele school in. En nu overdrijf ik niet.’

‘Dat weet ik.’

‘Ik hoop dus maar dat Ender Wiggin echt de ware is, want jij zal voorlopig de doelmatigheid van onze opleidingsmethode grondig verpest hebben.’

‘Als Ender het niet is, als zijn toppunt van militaire kundigheid niet samenvalt met de aankomst van onze vloten bij de thuiswereld van de kruiperds, dan maakt het niks meer uit wat onze opleidingsmethode wel of niet is.’

‘Ik hoop dat je me zult willen vergeven, kolonel Graff, maar ik voel het als mijn plicht om jouw bevelen en mijn mening over de gevolgen daarvan door te geven aan de Strateeg en de Hegemoon.’

‘Waarom niet aan onze geliefde Polemarch?’

‘Iedereen weet dat jij die volledig in je zak hebt.’

‘Wat een vijandige toon, majoor Anderson. Ik dacht altijd dat we vrienden waren.’

‘Dat zijn we ook. En ik ben van mening dat je heel goed gelijk kunt hebben over Ender. Ik vind het alleen niet juist dat jij en jij alleen over het lot van de wereld beslist.’

‘Ik vind het zelfs niet juist dat ik over het lot van Ender Wiggin beslis.’

‘Je vindt het dus niet erg als ik hen op de hoogte stel?’

‘Natuurlijk vind ik het erg, bemoeizuchtige ezel. Dit is iets dat een beslissing vergt van mensen die weten wat ze doen, niet van die bangebroeken van een politici die alleen maar op hun post zitten omdat ze toevallig politieke macht hadden in het land waar ze vandaan komen.’

‘Maar je begrijpt waarom ik het doe?’

‘Omdat je zo’n kortzichtige bureaucratische klootzak bent dat je denkt dat je je moet indekken voor het geval de boel misloopt. Nou, als de boel misloopt zijn we allemaal kruiperdvoer. Vertrouw me dus maar, Anderson en haal me niet die hele vervloekte Hegemonie op m’n nek. Wat ik aan het doen ben is al moeilijk genoeg zonder hen erbij.’

‘Oh, is het soms oneerlijk? Spannen ze tegen je samen? Jij mag het wel tegen Ender Wiggin doen, maar zelf kan je er niet tegen, bedoel je dat soms?’

‘Ender Wiggin is tien keer zo slim en tien keer zo sterk als ik. Wat ik hem aandoe zal zijn genialiteit naar boven brengen. Als ik dat zou moeten doormaken, zou ik eraan onderdoor gaan. Majoor Anderson, ik weet dat ik de competitie bederf, en ik weet dat jij er nog meer van geniet dan de jongens die erin meespelen. Haat me maar als het nodig is, maar hou me niet tegen.’

‘Ik behoud me het recht voor om op elk willekeurig moment contact te zoeken met de Hegemonie en de Strateeg. Maar ga voorlopig je gang maar.’

‘Mijn dank is groot.’


* * *

‘Ender Wiggin, de kleine kontkrummel die boven aan de lijst staat, wat een genoegen om je in ons midden te hebben.’De bevelhebber van de Ratten lag languit op een benedenbrits, slechts gekleed in zijn lessenaar. ‘Met jou erbij kan geen enkel leger verliezen.’Verscheidene van de jongens om hen heen schoten in de lach.

Een grotere tegenstelling dan tussen Salamanders en Ratten was bijna niet denkbaar. De slaapzaal was rommelig, vol en lawaaiig. Ender had gedacht dat na Bonzo het ontbreken van discipline een verademing zou zijn. Maar nu merkte hij dat hij aan rust en orde gewend was geraakt en dat de wanorde hier hem op zijn zenuwen werkte.

‘Wij draaien hier emmes, Ender Dender. Vok de Gok, jodenjongen extraordinair, aangenaam. En jij bent niks anders dan een vliegenpoepie van een garnalenbrein van een goj. Onthou dat goed.’

Sinds de oprichting van de I.V. was de Strateeg van de militaire strijdkrachten altijd joods geweest. Dat was vanwege de mythe dat joodse generaals nooit een oorlog verloren. En tot dusver was dat nog steeds waar gebleken. Vandaar dat elk joods kind op de Krijgsschool ervan droomde om ooit Strateeg te worden, en van het begin af aan al een zeker aanzien genoot. Maar het riep ook wrok op. Het Rattenleger werd vaak met Smoustroepen aangeduid, half lovend bedoeld, half als woordspeling op de Stoottroepen van Mazer Rackham. En er waren toch wel een heleboel mensen die er maar wat graag op wezen dat tijdens de Tweede Invasie weliswaar een joodse Amerikaan in zijn hoedanigheid van president, Hegemoon van het bondgenootschap was, een joodse Israëliër Strateeg belast met de defensie van de I.V. en een joodse Rus Polemarch van de vloot, maar dat het Mazer Rackham, een onbekende, tweemaal door de krijgsraad veroordeelde Maori halfbloed uit Nieuw Zeeland was die met zijn Stoottroepen de kruiperdvloot uit elkaar joeg en tenslotte in de strijd rond Saturnus vernietigde.

Als Mazer Rackham de wereld kon redden dan maakte het dus geen moer uit of je joods was of niet, zeiden de mensen.

Maar het maakte wel degelijk uit en Vok de Gok wist het. Hij spotte met zichzelf om de spottende opmerkingen van antisemieten voor te zijn — bijna iedereen die hij in de strijd versloeg was, althans tijdelijk, een jodenhater — maar hij zorgde er ook voor dat iedereen donders goed wist wat hij was. Zijn leger stond op de tweede plaats en rukte op naar de eerste.

‘Ik heb je in mijn leger opgenomen goj, omdat ik niet wilde dat de mensen denken dat ik alleen maar win omdat ik zulke goeie soldaten heb. Ik wil dat ze weten dat ik zelfs met zo’n kleine opdonder van een soldaat als jij evengoed kan winnen. We hebben hier maar drie regels. Je doet wat ik zeg en je pist niet in je bed.’

Ender knikte. Hij wist dat Vok wilde dat hij zou vragen wat de derde regel was. En dus deed hij dat.

‘Dat waren de drie regels. We hebben hier niet zulke hoge cijfers voor wiskunde ook.’

De boodschap was duidelijk. Winnen is belangrijker dan wat dan ook.

‘Je oefenuurtjes met die stumperdjes van een Pendelaartjes zijn afgelopen, Wiggin. Finito. Je zit nu in een grote-jongens-leger. Ik deel je in bij het plton van Dink Meeker. Voor zover het jou aangaat is Dink Meeker vanaf dit moment God.’

‘Wie ben jij dan?’

‘Ik ben de personeelschef die God heeft ingehuurd.’Vok grijnsde. ‘En het is je verboden om je lessenaar te gebruiken tot je in één gevecht twee vijandelijke soldaten hebt bevroren. Dit is een bevel uit zelfverdediging. Ik heb gehoord dat je nogal slag van programmeren hebt. Ik wil niet dat je met mijn lessenaar zit te kloten.’

Iedereen brulde van het lachen. Het duurde even voor Ender begreep waarom. Vok had zijn lessenaar geprogrammeerd om een meer dan levensgrote, bewegende afbeelding van mannelijke geslachtsdelen te tonen die heen en weer waggelde op de lessenaar die Vok voor zijn blote kruis hield. Echt iets voor Bonzo om me te ruilen met zo’n bevelhebber, dacht Ender. Hoe kan een jongen die zo zijn tijd besteedt toch nog gevechten winnen?

Ender trof Dink Meeker aan in de speelzaal; hij speelde niet maar keek alleen. ‘Een van de jongens vertelde me wie je was,’zei Ender. ‘Ik ben Ender Wiggin.’

‘Weet ik,’zei Meeker.

‘Ik ben in jouw plton ingedeeld.’

‘Weet ik,’zei hij nogmaals.

‘Ik ben nog een groentje hoor.’

Dink keek hem aan. ‘Hoor eens, Wiggin, dat weet ik allemaal al lang. Waarom denk je eigenlijk dat ik Vok heb gevraagd om te zorgen dat hij jou te pakken kreeg?’

Hij was niet geloosd, hij was opgepikt, er was om hem gevraagd. Meeker wilde hem hebben. ‘Waarom dan?’vroeg Ender.

‘Ik heb je zien oefenen met je Pendellichting. Ik denk dat het wel wat kan worden met je. Bonzo is een stomkop en ik wilde dat je betere oefening kreeg dan Petra je kan geven. Zij kan eigenlijk alleen maar goed schieten.’

‘Dat moest ik ook leren.’

‘Je beweegt je nog steeds of je bang bent om in je broek te pissen.’

‘Leer me dan hoe het wel moet.’

‘Leer het je zelf maar.’

‘Ik ben niet van plan om op te houden met de oefeningen in de vrij-spelperiode, hoor.’

‘Ik wil helemaal niet dat je daarmee ophoudt.’

‘Vok de Gok wel.’

‘Vok de Gok kan je niet tegenhouden. Net als hij je niet kan verhinderen om je lessenaar te gebruiken.’

‘Ik dacht dat bevelhebbers je willekeurig wat konden opdragen.’

‘Ze kunnen de maan wel opdragen om blauw te worden, maar daarom gebeurt het nog niet. Hoor eens, Ender, bevelhebbers hebben net zoveel gezag over je als je zelf toestaat. Hoe slaafser je hun gehoorzaamt, hoe meer macht ze over je hebben.’

‘Wat weerhoudt hen ervan om me pijn te doen?’

‘Ik dacht dat je daarom die gevechtscursus voor de enkele man volgde.’

‘Tjee, je hebt me wel in de smiezen gehouden zeg.’

Dink gaf geen antwoord.

‘Ik wil niet dat Vok de pest aan me krijgt. Ik wil nou wel eens meedoen met de wedstrijden, ik ben het spuugzat om tot het eind uit m’n neus te zitten vreten.’

‘Dan gaat je score omlaag hoor.’

Dit keer gaf Ender geen antwoord.

‘Hoor eens Ender, zolang je in mijn plton zit, doe je mee met de wedstrijd.’

Ender merkte al gauw waarom. Dink oefende zijn plton gescheiden van de rest van de Ratten, krachtig en gedisciplineerd; hij pleegde nimmer overleg met Vok en het hele leger voerde maar zelden een gezamenlijke manoeuvre uit. Het leek wel of Vok één leger commandeerde en Dink een veel kleiner legertje dat toevallig op dezelfde tijd in de strijdzaal oefende.

Dink begon de eerste oefening met Ender te vragen om zijn aanvalshouding met de voeten naar voren te demonstreren. Het stond de andere jongens helemaal niet aan. ‘Hoe kunnen we nu aanvallen als we op onze rug liggen?’vroegen ze.

Tot Enders verbazing verbeterde Dink hen niet en zei hij niet: ‘Jullie vallen niet aan op je rug, je laat je in hun richting omlaag vallen.’Hij had gezien wat Ender deed, maar hij had niet begrepen wat voor oriëntatie daarmee gemoeid was. Het werd Ender al gauw duidelijk dat Dink weliswaar heel erg goed was, maar dat zijn hardnekkige vasthouden aan de oriëntatie van de zwaartekracht uit de gang in plaats van de poort van de vijand als beneden te beschouwen, zijn denken belemmerde.

Ze oefenden een aanval op een door de vijand bezette ster. Voor ze Enders houding met de voeten naar voren probeerden, hadden ze altijd in staande houding aangevallen zodat hun hele romp als schietschijf voor de vijand diende. Maar zelfs nu nog vielen ze de vijand na het bereiken van de ster maar van één kant aan; ‘Bovenover,’riep Dink en ze gingen bovenover. Het sierde hem dat hij hen vervolgens de oefening liet herhalen met de kreet: ‘Nog een keer maar dan ondersteboven,’maar vanwege hun vasthouden aan een zwaartekrachtrichting die hier niet bestond, werden de jongens erg onhandig als de manoeuvre naar omlaag werd uitgevoerd, alsof ze duizelig werden.

Ze vonden de aanvalshouding met de voeten naar voren een verschrikking. Dink dwong hen om die te oefenen. Als gevolg daarvan vonden ze Ender ook een verschrikking. ‘Moeten we soms vechten leren van zo’n Pendelgastje?’mopperde een van hen, zorgvuldig zo hard pratend dat Ender het zou kunnen horen. ‘Ja,’antwoordde Dink. Ze bleven eraan werken.

En ze kregen het onder de knie. In oefenschermutselingen merkten ze hoeveel moeilijker het was om een vijand te raken die met zijn voeten naar voren aanviel. Zodra ze daarvan eenmaal overtuigd waren, oefenden ze de manoeuvre heel wat bereidwilliger.

Die avond kwam Ender voor het eerst naar de strijdzaal na een hele middag hard werken. Hij was moe.

‘Nu je in een echt leger zit,’zei Alai, ‘hoef je niet met ons te blijven oefenen hoor.’

‘Van jou kan ik dingen leren die niemand weet,’zei Ender.

‘Dink Meeker is de beste. Ik heb gehoord dat hij jouw pltonleider is.’

‘Nou, laten we dan aan de slag gaan. Ik zal jullie leren wat ik vandaag van hem heb geleerd.’

Hij liet Alai en een stuk of twintig anderen dezelfde oefeningen doen als waar hij zich de hele middag mee vermoeid had. Maar hij bracht nieuwe nuances aan in de patronen door de jongens de manoeuvres te laten proberen met één been bevroren, met beide benen bevroren of met gebruikmaking van in hun geheel bevroren jongens als afzetpunt voor een koersverandering.

Halverwege de oefenperiode zag Ender Petra en Dink samen in de deuropening staan kijken. Toen hij later nog eens die kant op keek waren ze weg.

Ze houden me dus in de gaten en ze weten dus wat wij hier doen. Hij wist niet of Dink zijn vriend was; Petra wel, dacht hij, maar helemaal zeker was hij er niet van. Misschien waren ze wel kwaad omdat hij dingen deed die normaal gesproken voorbehouden waren aan bevelhebbers en pltonleiders — soldaten drillen en oefenen. Misschien waren ze wel beledigd dat een soldaat zo vriendschappelijk met Pendelgasten omging. Het zat hem niet lekker dat de oudere kinderen kwamen kijken.

‘Ik dacht dat ik je had verboden om je lessenaar te gebruiken.’Vok de Gok stond naast Enders brits.

Ender keek niet op. ‘Ik maak m’n trigonometrie-huiswerk voor morgen.’

Vok duwde met zijn knie tegen Enders lessenaar. ‘Ik had gezegd dat je hem niet mocht gebruiken.’

Ender legde de lessenaar op zijn brits en kwam overeind. ‘Ik heb trigonometrie harder nodig dan jou.’

Vok was minstens veertig centimeter langer dan Ender. Maar Ender maakte zich niet druk. Vok zou gerust geen geweld gebruiken en als het wel zover kwam, dan dacht Ender zichzelf wel te kunnen redden. Vok was lui en hij wist niets van handgemeen.

‘Je begint te zakken op de ranglijst, jongen,’zei Vok.

‘Ik verwachtte niet anders. Ik kwam alleen maar op die lijst voor vanwege de stomme manier waarop de Salamanders met me omsprongen.’

‘Stom? Met die strategie heeft Bonzo een paar doorslaggevende wedstrijden gewonnen.’

‘Met Bonzo’s strategie zou je nog geen kussengevecht kunnen winnen. Elke keer dat ik mijn wapen afvuurde, handelde ik in strijd met mijn orders.’

Dat had Vok niet geweten. Het maakte hem kwaad. ‘Dus alles wat Bonzo over je vertelde was gelogen. Je bent niet alleen klein en onbekwaam, maar ook nog ongehoorzaam.’

‘Maar ik heb in mijn eentje een nederlaag in gelijkspel omgezet.’

‘We zullen de volgende keer eens zien hoe jij het in je eentje doet.’Vok liep weg.

Een van de jongens uit Enders plton zei hoofdschuddend: ‘Wat ben je toch een stomme oen.’

Ender keek naar Dink die op zijn lessenaar zat te krabbelen. Dink keek op, zag dat Ender naar hem keek en staarde strak terug. Zonder uitdrukking op zijn gezicht. Niks. Goed, dacht Ender. Ik kan wel voor mezelf zorgen.

Twee dagen later hadden ze een wedstrijdgevecht. Het was de eerste keer dat Ender zou meevechten als lid van een plton; hij was zenuwachtig. Dinks plton stelde zich op langs de rechterwand van de gang en Ender lette zorgvuldig op dat hij zijn gewicht niet naar één kant liet overhellen. Blijf in evenwicht.

‘Wiggin!’riep Vok de Gok.

Ender voelde hoe de angst hem in de keel schoot en naar zijn ingewanden zakte, hij rilde ervan. Vok zag het.

‘Pisgrilletje? De bibberatie? Pis maar niet in je broek, Pendelaartje.’Vok haakte een vinger achter de loop van Enders wapen en trok hem naar het krachTVeld dat de strijdzaal aan het oog onttrok. ‘Nu zullen we eens zien hoe goed je het doet, Ender. Zodra die deur opengaat, spring je erdoor en gaat regelrecht op de poort van de vijand af.’

Zelfmoord. Zinloze, betekenisloze zelfvernietiging. Maar hier moest hij bevelen opvolgen, dit was een gevecht, geen lesuur. Even brieste Ender in stilte van woede; toen vond hij zijn kalmte terug. ‘Uitstekend, commandant,’zei hij. ‘Ik zal vuren in de richting van hun hoofdstrijdmacht.’

Vok lachte. ‘Je krijgt helemaal de tijd niet om te vuren, garnaal.’

De wand verdween. Ender sprong omhoog, greep twee handvaten aan het plafond en zwiepte zich naar voren en omlaag zodat hij met grote snelheid op de poort van de vijand afvloog.

Het was het Duizendpootleger en toen Ender al halverwege de strijdzaal was begonnen zij net zo’n beetje binnen te druppelen. Een heel stel kon op tijd de dekking van de sterren bereiken, maar Ender had zijn benen onder zich opgetrokken, hield zijn wapen voor zijn kruis en schoot tussen zijn benen door om er zoveel mogelijk te bevriezen op het moment dat ze door de poort kwamen.

Ze raakten zijn benen maar hij had nog drie kostbare seconden voor ze hem konden uitschakelen door een treffer op zijn romp. Hij bevroor er nog een paar en zwiepte toen razendsnel zijn armen naar buiten zodat ze gestrekt tegenover elkaar kwamen te staan. De hand met zijn wapen wees in de richting van de hoofdstrijdmacht van de Duizendpoten. Hij vuurde in de kluit vijanden en toen wisten ze hem te bevriezen.

Een seconde later knalde hij tegen het krachTVeld van de vijandelijke poort aan en kaatste woest tollend terug. Hij belandde midden in een groep vijandelijke soldaten achter een ster; zij gaven hem een zet zodat hij nog sneller begon te tollen. Gedurende de rest van het gevecht bleef hij hulpeloos rondbotsen, hoewel zijn snelheid door wrijving met de lucht geleidelijk aan wel wat afnam. Hij kon niet nagaan hoeveel manschappen hij had bevroren voor hij zelf werd koudgemaakt, maar hij begreep wel zo ongeveer dat de Ratten zoals gewoonlijk weer gewonnen hadden.

Na de wedstrijd zei Vok helemaal niets tegen hem. Ender stond nog steeds bovenaan omdat hij er drie had bevroren, twee had uitgeschakeld en zeven had aangeschoten. Er werd niet meer over ongehoorzaamheid gepraat en over of Ender zijn lessenaar mocht gebruiken. Vok bleef in zijn deel van de slaapzaal en liet Ender met rust.

Dink Meeker begon een bliksem-entree vanuit de gang te oefenen — Enders aanval op de vijand terwijl ze nog door de deur binnenkwamen had een vernietigende uitwerking gehad. ‘Als één man zoveel schade kan aanrichten, moet je eens nagaan wat een heel plton kan doen.’Dink vroeg majoor Anderson om ook tijdens de oefenperiodes een deur in het midden van de wand te openen in plaats van alleen die op vloerniveau, zodat ze hun entree konden oefenen onder gevechtsomstandigheden. Dat raakte bekend. Van nu af aan kon niemand meer vijf of tien of vijftien seconden in de gang blijven hangen voor een laatste instructie. Het spel was veranderd.

Meer wedstrijdgevechten. Dit keer draaide Ender normaal mee in een plton. Hij maakte fouten. Hij verloor man-tegen-man-schermutselingen. Hij zakte van de eerste plaats naar de tweede plaats op de ranglijst en vervolgens naar de vierde. Daarna maakte hij minder fouten en begon hij zich binnen het raamwerk van het plton thuis te voelen. En hij begon weer te stijgen, eerst naar de derde plaats, toen naar de tweede en toen naar de eerste.

Op een gegeven moment bleef Ender na de oefenperiode in de strijdzaal hangen. Hij had gemerkt dat Dink Meeker meestal pas laat in de eetzaal arriveerde en hij nam aan dat dat was omdat hij extra lang oefende. Ender had niet erg veel trek en hij wilde zien wat Dink Meeker oefende als niemand anders hem kon zien.

Maar Dink oefende helemaal niet. Hij bleef naast de deur naar Ender staan kijken.

Ender stond aan de andere kant van de zaal naar Dink te kijken.

Geen van tweeën zei een woord. Het was duidelijk dat Dink verwachtte dat Ender zou vertrekken. Het was even duidelijk dat Ender nee zei.

Dink draaide Ender zijn rug toe, trok netjes zijn flitspak uit en zette zich zachtjes af tegen de vloer. Hij dreef langzaam naar het midden van het vertrek, heel langzaam. Zijn lijf ontspande zich bijna volledig zodat het net leek of zijn handen en armen gevangen waren in bijna niet bestaande luchtstromingen in de zaal.

Na de snelheid en de spanning van de oefening, na de uitputting en de oplettendheid, was het heel rustgevend om hem zo te zien zweven. Het duurde een minuut of tien voor hij al drijvend een wand raakte. Toen gaf hij een vinnige afzet, keerde terug naar zijn flitspak en trok het weer aan.

‘Kom mee,’zei hij tegen Ender.

Ze liepen naar de slaapzaal. De zaal was leeg omdat alle jongens in de kantine zaten. Ze gingen elk naar hun eigen brits en kleedden zich om in daags uniform. Ender slenterde naar Dinks brits en wachtte even tot Dink klaar was.

‘Waarom bleef je wachten?’vroeg Dink.

‘Had geen trek.’

‘Nou, nu weet je waarom ik geen bevelhebber ben.’

Ender had zich dat inderdaad afgevraagd.

‘Ze hebben me tot twee maal toe bevorderd en ik heb twee maal geweigerd.’

Geweigerd?

‘Ze haalden mijn oude kasten, mijn brits en mijn lessenaar weg, wezen me een bevelhebberskamer toe en gaven me een leger. Maar ik bleef gewoon in m’n kamer zitten tot ze toegaven en me weer in het leger van een ander stopten.’

‘Waarom?’

‘Omdat ik niet met me laat sollen. Ik kan niet geloven dat jij deze hele schijtzooi nog niet hebt doorzien, Ender. Maar dat zal wel komen doordat je nog jong bent. De andere legers, die zijn de vijand niet. De vijand zijn de leraren. Zij stoken ons op om tegen elkaar te vechten, om elkaar te haten. De competitie is alles. Winnen winnen winnen. En wat stelt het helemaal voor? We vechten ons dood, proberen net zo lang elkaar te verslaan tot we er knettergek van worden en die ouwe schoften zitten ons maar te bestuderen, te observeren, naar onze zwakke plekken te zoeken en te beslissen of we al goed genoeg zijn of niet. Goed genoeg waarvoor? Ik was zes jaar toen ze me hier brachten. Wist ik verdomme veel? Zij beslisten dat ik goed in het programma paste, maar niemand heeft me ooit gevraagd of het programma wel bij mij paste.’

‘Waarom ga je dan niet naar huis?’

Dink grijnsde scheef. ‘Omdat ik het spel niet kan opgeven.’Hij trok aan het materiaal van zijn flitspak dat naast hem op zijn brits lag. ‘Omdat ik hier gek op ben.’

‘Waarom wil je dan geen bevelhebber worden?’

Dink schudde zijn hoofd. ‘Nooit. Moet je zien wat er van Volker is geworden. Die jongen is volslagen knetter. Vok de Gok. Slaapt hier samen met ons in plaats van in zijn kamer. Waarom? Omdat hij bang is om alleen te zijn, Ender. Bang in het donker.’

‘Vok?’

‘Maar ze hebben hem bevelhebber gemaakt en hij moet zich nu dus wel als een bevelhebber gedragen. Hij weet niet wat hij doet. Hij wint, maar dat vindt hij nog het allerengst omdat hij niet weet waarom hij wint, behalve dan dat ik er iets mee te maken heb. Op elk moment kan iemand ontdekken dat Volker helemaal geen magische Israëlische generaal is die altijd kan winnen. Hij weet niet waarom iemand wint of verliest. Niemand weet dat.’

‘Dat betekent nog niet dat hij gek is, Dink.’

‘Ik weet het, jij bent hier nu een jaar, jij denkt dat deze mensen normaal zijn. Nou, dat zijn ze niet. Wij zijn het niet. Ik snuffel in de bibliotheek, ik lees boeken op mijn lessenaar. Oude boeken, want iets nieuws geven ze ons niet, maar ik heb toch aardig doorgekregen wat kinderen eigenlijk zijn en wij zijn geen kinderen. Kinderen kunnen soms verliezen en dat kan niemand wat schelen. Kinderen zitten niet in legers, kinderen zijn geen bevelhebbers, ze zijn niet de baas over veertig andere kinderen. Niemand kan zoiets verdragen zonder een beetje gek te worden.’

Ender probeerde zich te herinneren hoe andere kinderen waren, in zijn klas op school, in de stad. Maar de enige die hem te binnen wilde schieten was Stilson.

‘Ik had een broer. Een doodgewone gozer. Het enige waar hij om gaf waren meiden. En vliegtuigen. Hij wilde vliegenier worden. Hij balde altijd met zijn vrienden. Een razendsnel spel waarbij je de bal door een hoepel mikte en stuiterend door de gangen rende tot de wijkagenten je bal inpikten. We hadden altijd lol. Hij leerde me net hoe ik moest stuiteren toen ik werd weggehaald.’

Ender herinnerde zich zijn eigen broer en dat was niet zo’n prettige herinnering.

Dink begreep de uitdrukking op Enders gezicht verkeerd. ‘Hé, ik weet dat niemand hier over thuis hoort te praten. Maar we komen toch ergens vandaan. De Krijgsschool heeft ons niet gemaakt, hoor. De Krijgsschool maakt helemaal niks. Die vernietigt alleen maar. En we herinneren ons toch allemaal wel dingen van thuis. Misschien geen leuke dingen, maar we herinneren ze ons toch en dan staan we te liegen en doen net alsof — hoor nou eens, Ender, waarom heeft niemand het ooit over thuis? Dat geeft toch wel aan hoe belangrijk het is? Het feit dat niemand zelfs maar wil toegeven dat — ach kolere.’

‘Nee, het geeft niet,’zei Ender. ‘Ik moest alleen aan Valentine denken. Mijn zus.’

‘Ik wilde je niet van streek maken.’

‘Geeft niet hoor. Ik denk niet zo vaak aan haar omdat ik er altijd — net als nu van word.’

‘Dat klopt, wij huilen nooit. Jezus, dat is me eigenlijk nooit opgevallen. Niemand hier huilt er ooit. We proberen echte volwassenen te zijn. Net als onze vaders. Ik wil wedden dat je vader net zo iemand was als jij. Ik wil wedden dat hij een kalme vent was die alles rustig slikte en dan ineens kon uitbarsten en —’

‘Ik lijk helemaal niet op m’n vader.’

‘Nou, dan heb ik het mis. Maar neem nou Bonzo, jouw ouwe bevelhebber. Die heeft last van een vergevorderde aanval van Spaans eergevoel. Hij kan zichzelf niet toestaan om zwakke plekken te hebben. Als je beter bent dan hij, beledig je hem. Als je sterker bent, castreer je hem. Daarom heeft hij zo’n hekel aan jou, omdat je niet wilde lijden toen hij je probeerde te straffen. Daar haat hij je zó om dat hij je met liefde zou willen doden. Hij is knettergek. Ze zijn allemaal knettergek.’

‘En jij niet?’

‘Ik ben ook knettergek, maatje, maar wanneer ik op z’n gekst ben, zweef ik tenminste in m’n eentje in de ruimte en dan sijpelt die gekte langzaam uit me weg en wordt door de wanden opgenomen en die komt er pas weer uit als er gevechten plaatsvinden en kleine jongens tegen de wanden opbotsen en de gekte eruit persen.’

Ender grijnsde.

‘En jij bent ook knetter,’zei Dink. ‘Kom op, we gaan eten.’

‘Misschien kan je toch bevelhebber worden zonder gek te worden. Jij weet van die gekte en misschien betekent dat wel dat je er niet voor door de knieën hoeft te gaan.’

‘Ik ben niet van plan om me door die schoften te laten sturen, Ender. Ze hebben jou ook op het oog en ze zijn niet van plan om je aardig te behandelen. Moet je zien wat ze tot nu toe allemaal uitgevreten hebben.’

‘Ze hebben niks anders gedaan dan me bevorderen.’

‘En dat maakte je leven er heel wat makkelijker op, niet?’

Ender moest lachen en schudde zijn hoofd. ‘Misschien heb je wel gelijk.’

‘Ze denken dat ze je in hun zak hebben. Dat moet je niet toelaten.’

‘Maar daarvoor ben ik juist hier,’zei Ender. ‘Om me door hun in een werktuig te laten veranderen. Om de wereld te redden.’

‘Ik kan niet geloven dat jij dat nog steeds gelooft.’

‘Wat gelooft?’

‘Het kruiperdgevaar. De wereld redden. Hoor eens Ender, als de kruiperds terug zouden komen om ons in te maken, zouden ze er allang zijn. Er komt geen nieuwe kruiperdaanval. Wij hebben hen verslagen en nu zijn ze weg.’

‘Maar de videobanden —’

‘Allemaal van de Eerste en de Tweede Invasie. Jouw grootouders waren nog niet eens geboren toen Mazer Rackham de kruiperds verdelgde. Kijk maar eens goed. Het is allemaal nep. Er is geen oorlog en ze belazeren ons gewoon.’

‘Maar waarom dan?’

‘Omdat zolang de mensen bang blijven voor de kruiperds, de I.V. aan de macht kan blijven en zolang de I.V. aan de macht is, bepaalde landen hun heerschappij kunnen handhaven. Maar blijf goed naar het nieuws kijken, Ender. De mensen zullen dit spelletje gauw genoeg doorkrijgen en dan krijgen we een burgeroorlog die alle oorlogen zal doen verbleken. Dat is het gevaar, Ender, niet de kruiperds. En als die oorlog komt, zullen jij en ik geen vrienden zijn. Omdat jij een Amerikaan bent, net als onze geliefde leraren. En ik niet.’

Ze liepen naar de kantine en praatten onder het eten over andere dingen. Maar Ender bleef maar nadenken over wat Dink had gezegd. De Krijgsschool was zo’n gesloten gemeenschap, het spel was zo belangrijk in de ogen van de kinderen dat Ender helemaal vergeten was dat er ook nog een buitenwereld bestond. Spaans eergevoel. Burgeroorlog. Politiek. De Krijgsschool was maar een heel beperkt wereldje, niet waar?

Maar Ender kwam niet tot dezelfde slotsom als Dink. De kruiperds waren echt. Het gevaar was echt. De I.V. had vele dingen in zijn macht, maar niet de omroepen en de netwerken. Niet in de streek waar Ender was opgegroeid. Bij Dink thuis in Nederland, waar ze al drie eeuwen onder Russische overheersing leefden, was alles misschien wel in handen van de overheid, maar Ender wist dat in Amerika leugens nooit erg lang standhielden. Tenminste dat geloofde hij.

Hij geloofde het, maar het zaad van de twijfel was gezaaid en het bleef leven en kreeg er af en toe een klein worteltje bij. Het veranderde alles, dat wortelende zaadje. Het maakte dat Ender beter ging luisteren naar wat mensen bedoelden, in plaats van naar wat ze zeiden. Het maakte hem wijs.

‘s Avonds waren er bij lange na niet zoveel jongens als anders op hun oefenuurtje.

‘Waar is Bernard?’vroeg Ender.

Alai grijnsde. Shen deed zijn ogen dicht en trok een gezicht alsof hij verzaligd zat te mediteren.

‘Heb je het niet gehoord?’zei een andere jongen, een Pendelgast uit een jongere lichting. ‘Het gerucht gaat dat elke Pendelgast die met jou oefent, nooit iets zal bereiken in een van de legers. Het gerucht gaat dat de bevelhebbers geen soldaten willen die door jouw oefeningen bedorven zijn.’

Ender knikte.

‘Maar zoals ik het bekijk,’zei de Pendelgast, ‘word ik gewoon de best mogelijke soldaat en elke bevelhebber die er een beetje kijk op heeft, zal me dan willen hebben. Niet dan?’

‘Zo is het,’zei Ender overtuigd.

Ze gingen gewoon aan de slag. Toen ze ongeveer een half uur bezig waren en net het voorkomen van botsingen met bevroren soldaten oefenden, kwam er een aantal bevelhebbers in verschillende uniformen binnen. Ze begonnen omstandig namen te noteren.

‘Hé,’schreeuwde Alai, ‘zorg er wel voor dat je m’n naam goed spelt!’

De volgende avond waren er nog minder jongens. Nu kreeg Ender de verhalen te horen — Pendelgastjes die in de washokken een pak slaag opliepen, of ongelukjes kregen in de kantine en de speelzaal, of die al hun bestanden vernield vonden door grotere jongens die het primitieve beveiligingssysteem van de lessenaars van de Pendel-gasten gekraakt hadden.

‘Vanavond gaan we niet oefenen,’zei Ender.

‘Sodemieter op, natuurlijk wel,’zei Alai.

‘We laten het effe een paar dagen betijen. Ik wil niet dat de kleintjes narigheid oplopen.’

‘Als je ermee ophoudt, al is het maar voor één avond, dan denken ze gelijk dat zulk soort dingen werkt. Het zou hetzelfde zijn alsof je toen Bernard nog zo’n rotzak was, bakzeil voor hem had gehaald.’

‘Bovendien,’zei Shen, ‘zijn wij niet bang en het kan ons ook niks schelen en dus ben je het aan ons verplicht om door te gaan. Wij hebben de oefening nodig en jij ook.’

Ender herinnerde zich wat Dink had gezegd. Vergeleken bij de hele wereld was het spel natuurlijk onbelangrijk. Waarom zou iemand elke avond van zijn leven opofferen om dit stomme, stomme spel te spelen?

‘Zoveel bereiken we trouwens niet,’zei Ender. Hij begon naar de deur te lopen.

Alai hield hem tegen. ‘Maken ze jou ook bang? Rammen ze je in mekaar in het washok? Steken ze je kop in de pisbak? Steekt er iemand een pistool in je hol?’

‘Nee,’zei Ender.

‘Ben je nog steeds mijn vriend?’vroeg Alai wat kalmer nu.

‘Ja.’

‘Dan ben ik jouw vriend ook, Ender, en dan blijf ik hier en oefen met je.’

De oudere jongens kwamen weer kijken, maar dit keer waren er minder bevelhebbers bij. De meesten waren van een paar legers. Ender herkende Salamanderuniformen. En zelfs een paar Ratten. Dit keer noteerden ze geen namen. In plaats daarvan scholden ze en bespotten ze de Pendelgasten en lachten hen uit toen ze met hun ongeoefende lijven moeilijke vaardigheden onder de knie probeerden te krijgen. Een paar van de jongens raakten erdoor aangeslagen.

‘Luister naar ze,’zei Ender tegen de anderen. ‘Onthou de woorden. Als je ooit je vijand knetter wilt maken, moet je zulke dingen schreeuwen. Als ze razend worden gaan ze stomme dingen doen. Maar wij worden niet razend.’

Shen vond het een goed idee en na elke sneer van de oudere jongens liet hij een stuk of vier Pendelgasten de woorden een keer of vijf, zes luidkeels herhalen. Toen ze de schimpscheuten als kinderversjes begonnen te zingen, duwden een paar van de oudere jongens zich van de wand af en kwamen de zaal in om te knokken.

De flitspakken waren ontworpen voor gevechten die gevoerd werden met onschuldige lichtstralen; ze boden maar weinig bescherming en belemmerden je verschrikkelijk in je bewegingen bij een man-tegen-man-gevecht in nul g. De helft van de jongens was trouwens bevroren en kon dus helemaal niet vechten; maar door hun stijve pakken waren ze misschien toch bruikbaar. Ender gaf zijn Pendelgasten vlug opdracht om zich in een hoek van de zaal te verzamelen. De oudere jongens moesten alleen maar nog harder lachen en sommigen die bij de wand waren blijven staan kwamen nu ook de zaal in om zich bij de aanvallers te voegen toen ze Enders groep de hoek in zagen vluchten.

Ender en Alai besloten om de vijand een bevroren soldaat in het gezicht te smijten. De bevroren Pendelgast trof doel met zijn helm naar voren en het tweetal ketste op elkaar af. De oudere jongen greep naar zijn borst waar de helm hem had geraakt en schreeuwde van pijn.

Er werd niet meer gespot. De overige oudere jongens kwamen de zaal in om mee te doen met de strijd. Ender schatte de kans dat er jongens van hem ongedeerd zouden blijven vrij klein. Maar de vijand kwam in het wilde weg op hen af; ze hadden nog nooit eerder samengewerkt terwijl de inmiddels nog maar twaalf manschappen van Enders kleine oefenlegertje elkaar goed kenden en goed met elkaar konden samenwerken.

‘We gaan nova!’riep Ender. De andere jongens lachten. Ze splitsten zich in drie groepen, grepen elkaars handen en namen een hurk-houding aan met de voeten tegen elkaar zodat ze kleine sterren tegen de achterwand vormden. ‘We gaan om hen heen en proberen de deur te bereiken. Nu!’

Op dit teken spatten de sterren uit elkaar en zette elke jongen zich af in een andere richting, maar wel onder een schuine hoek zodat hij via een afzet tegen een wand koers kon zetten naar de deur. Aangezien alle vijanden zich in het midden van de zaal bevonden, waar koersveranderingen heel wat moeilijker te verwezenlijken waren, was het niet zo’n moeilijke manoeuvre.

Ender had zijn positie zo gekozen dat hij na zijn afzet in de baan van de bevroren soldaat zou belanden die hij zojuist als projectiel had gebruikt. De jongen was inmiddels niet meer bevroren en liet zich door Ender vangen, ronddraaien en wegslingeren in de richting van de deur. Helaas was het noodzakelijke gevolg hiervan dat Ender in tegengestelde richting schoot en zijn snelheid kwijtraakte. Afgesneden van zijn soldaten dreef hij tamelijk langzaam in de richting van het stuk van de strijdzaal waar de oudere jongens zich verzameld hadden. Hij wist zijn houding zo te veranderen dat hij kon zien of zijn soldaten allemaal veilig de wand bij de deur bereikt hadden.

Maar inmiddels had de woedende, chaotische troep vijanden hem in de gaten gekregen. Ender schatte hoe lang het nog zou duren voor hij de wand bereikte en een nieuwe afzet kon doen. Niet vlug genoeg. Er waren al verschillende vijanden naar hem onderweg. Verbaasd herkende Ender het gezicht van Stilson in hun midden. Toen huiverde hij en besefte dat hij zich natuurlijk vergist moest hebben. Maar het was wel een zelfde situatie en dit keer zouden ze geen genoegen nemen met uitschakeling van één tegenstander. Voor zover Ender wist was er geen leider en deze jongens waren een stuk groter dan hij.

Maar hij had in de gevechtscursus voor de enkele man toch al heel wat opgestoken over massaverplaatsing en over de natuurkunde van bewegende voorwerpen. Wedstrijdgevechten eindigden zelden in man-tegen-man-gevechten — je botste nooit tegen een vijand op die niet al bevroren was. En in de paar seconden die hij nog had, probeerde Ender een zo gunstig mogelijke positie te krijgen ten opzichte van zijn naderende visite.

Gelukkig wisten zij even weinig over vechten in nul g als hij en de paar jongens die hem een dreun probeerden te verkopen merkten dat vuistslagen niet erg veel uithaalden als hun lijven even hard achteruit bewogen als hun vuisten naar voren. Maar er waren er een paar in de groep die aan botten breken dachten, zoals Ender al gauw in de gaten had. Maar hij was niet van plan om daarop te blijven wachten.

Hij wist een van de stompers bij zijn arm te grijpen en smeet hem zo hard hij kon de zaal in. Dat bracht Ender uit de buurt van de rest van die eerste aanval, maar nog niet erg in de richting van de deur. ‘Blijf daar!’schreeuwde hij tegen zijn vrienden die zich kennelijk opmaakten om hem te komen redden. ‘Blijf daar nou maar!’

Iemand greep Ender bij een voet. De stevige greep gaf Ender gelegenheid om zich schrap te zetten en hij kon met zijn andere voet een flinke trap tegen het oor en de schouder van de jongen geven, zodat die een luide kreet slaakte en hem liet schieten. Als de jongen Ender had losgelaten op het moment dat hij naar beneden trapte, zou hij zich lang zo erg niet bezeerd hebben en had Ender de manoeuvre als afzet kunnen gebruiken. Maar de jongen had zijn voet veel te goed vastgehouden; zijn oor was gescheurd en strooide bloed-druppeltjes in de lucht en Ender dreef nu nog langzamer verder.

Ik ben weer bezig, dacht Ender. Ik ben weer mensen aan het verwonden alleen maar om mijn eigen huid te redden. Waarom laten ze me niet met rust, dan hoef ik hun ook geen pijn te doen.

Er kwamen nu drie jongens op hem af en dit keer werkten ze samen. Maar ze moesten hem toch eerst te pakken zien te krijgen voor ze hem pijn konden doen. Ender nam snel een houding aan die uitlokte dat twee hem bij zijn benen zouden grijpen waardoor hij zijn handen vrij zou hebben voor de derde.

En wel hoor, ze trapten er in. Ender greep de derde jongen bij de schouders van zijn uniform, trok hem met een plotselinge ruk omhoog en ramde hem in zijn gezicht met zijn helm. Weer een gil en een regen bloeddruppeltjes. De twee jongens die zijn benen vasthadden, wrikten eraan zodat hij begon te draaien. Ender duwde de knul met de bloedneus in de richting van de een; ze raakten in elkaar verward en Enders ene been kwam vrij. Daarna was het een koud kunstje om de greep van de andere jongen te gebruiken als tegenkracht voor een forse schop in zijn kruis, waarna hij zich tegen hem afzette in de richting van de deur. Een geweldige afzet was het niet en hij ging dus niet bijzonder hard, maar dat maakte niets uit. Niemand kwam hem achterna.

Hij bereikte zijn vrienden bij de deur. Ze vingen hem op en schoven hem door naar de deur. Ze lachten en gaven hem speelse stompen. ‘Hé, slechterik!’zeiden ze. ‘Hé, doerak! Hé, driftkikker!’

‘Genoeg geoefend voor vandaag,’zei Ender.

‘Morgen zijn ze er weer, hoor,’zei Shen.

‘Hebben ze niks aan,’zei Ender. ‘Als ze zonder pakken komen, doen we dit gewoon nog eens. En als ze met pakken komen kunnen we ze bevriezen.’

‘Bovendien,’zei Alai, ‘zullen de leraren het wel verhinderen.’

Ender herinnerde zich wat Dink hem had verteld en vroeg zich af of Alai wel gelijk had.

‘Hé Ender,’schreeuwde een van de oudere jongens hem na toen hij de strijdzaal verliet. ‘Je stelt geen moer voor, man! Geen moer!’

‘Mijn oude bevelhebber Bonzo,’zei Ender. ‘Volgens mij heeft hij een hekel aan me.’

Die avond bekeek Ender op zijn lessenaar de rapporten van die dag. Vier jongens waren op ziekenrapport verschenen. Een met gekneusde ribben, één met een blauwe zak, één met een gescheurd oor en één met een gebroken neus en een losse tand. De oorzaak van de verwonding was in alle gevallen dezelfde:


ONGELUKKIGE BOTSING IN NUL G


Als de leraren toestonden dat dat op het officiële rapport kwam te staan dan was het duidelijk dat ze niet van plan waren om iemand te straffen voor die gemene vechtpartij in de strijdzaal. Zouden ze helemaal niets doen? Kon het hun dan niet schelen wat er in deze school gebeurt?

Aangezien hij eerder dan gewoonlijk op de slaapzaal terug was, riep hij het improvisatiespel op op zijn lessenaar. Het was al een tijdje geleden dat hij het had gespeeld. Lang genoeg om hem niet te laten beginnen waar hij de vorige keer was gestopt. In plaats daarvan begon hij nu bij het lijk van de Reus. Maar nu was het nog nauwelijks herkenbaar als een lijk, tenzij je op een afstandje ging staan en er nauwlettend naar keek. Het was verweerd tot een heuvel, overwoekerd door gras en klimranken. Alleen de rand van het gezicht van de Reus was nog zichtbaar; wit bot dat als kalksteen uit een vermoeide, verweerde berghelling omhoog stak.

Ender had helemaal geen zin om weer met de wolfkinderen te moeten vechten, maar tot zijn verbazing waren ze er niet. Misschien bleven ze als ze eenmaal gedood waren wel voorgoed weg. Hij werd er een beetje verdrietig van.

Hij trok door de onderaardse gangen naar de afgrond die uitkeek over het schitterende bos. Weer sprong hij omlaag en weer werd hij door een wolk opgevangen en naar de kamer in de kasteeltoren gebracht.

Het kleed begon zich weer te ontrafelen tot een slang, maar dit keer aarzelde Ender geen seconde. Hij ging op de kop van de slang staan en verpletterde die onder zijn voet. De slang draaide en kronkelde onder zijn voet en als reactie wrikte hij de kop steeds dieper in de stenen vloer. Eindelijk bleef hij stil liggen. Ender pakte de slang en schudde eraan tot hij zich in zijn volle lengte uitrolde en het patroon van het kleed verdween. De slang achter zich aan slepend ging hij op zoek naar een uitweg.

In plaats daarvan vond hij een spiegel. En in de spiegel zag hij een gezicht dat hij heel goed kende. Het was Peter; bloed droop langs zijn kin en uit een mondhoek hing nog een puntje slangestaart naar buiten.

Ender slaakte een kreet en duwde zijn lessenaar van zich af. De paar jongens in de slaapzaal schrokken van het geluid, maar hij verontschuldigde zich en zei dat er niets aan de hand was. Ze gingen weg. Hij keek weer op het scherm van zijn lessenaar. Zijn figuurtje stond nog steeds in de spiegel te staren. Hij probeerde het meubilair op te tillen om de spiegel stuk te slaan, maar het was niet van zijn plaats te krijgen. De spiegel was ook niet van de wand te krijgen. Tenslotte smeet Ender de slang tegen de spiegel. De spiegel verbrijzelde en erachter werd een gat in de wand zichtbaar. Uit het gat kropen tientallen slangetjes naar buiten die razendsnel op Enders figuurtje afkropen en hem begonnen te bijten. Zenuwachtig de slangetjes van zich afslaand, stortte het figuurtje op de grond en ging ten onder in een wriemelende hoop kleine slangen.

Het scherm werd zwart en er verschenen woorden.


NOG EEN SPELLETJE?


Ender schakelde zijn lessenaar uit en borg hem weg.

De volgende dag kwamen verscheidene bevelhebbers naar Ender toe of ze stuurden een soldaat om hem te vertellen dat hij zich geen zorgen hoefde te maken, de meerderheid vond de extra oefenuurtjes een prima idee en hij moest er vooral mee doorgaan. En om ervoor te zorgen dat hij niet meer werd lastig gevallen, stuurden ze een paar van hun oudere soldaten die wel wat extra oefening konden gebruiken om met hem mee te oefenen. ‘Die zijn net zo groot als de kruiperds die jullie gisteravond aanvielen. Ze zullen zich wel twee keer bedenken.’

In plaats van een stuk of tien jongens waren er die avond vijfenveertig, en of het nu door de aanwezigheid van de oudere jongens aan Enders kant kwam of doordat de vijand na gisteravond zijn buik vol had, geen van hun vijanden kwam opdagen.

Ender waagde zich niet meer aan het improvisatiespel. Maar het bleef hem wel achtervolgen in zijn dromen. Hij bleef zich maar herinneren hoe het voelde om de kop van de slang te verpletteren onder zijn voet, zoals hij die jongen zijn oor had gescheurd en zoals hij Stilson verrot had geslagen en Bernards arm had gebroken. En om daarna met het lijk van de vijand in zijn handen te staan en Peters gezicht uit de spiegel naar hem te zien staren. Dit spel weet veel te veel van me. Dit spel vertelt smerige leugens. Ik ben Peter niet. Ik heb geen moordlust in mijn hart.

En dan kwam zijn ergste angst, dat hij wel een moordenaar was, alleen een nog veel betere dan Peter ooit was geweest; dat het juist deze karaktertrek van hem was die zijn leraren zo aanstond. Ten slotte hadden ze juist moordenaars nodig voor de oorlog met de kruiperds. Mensen die de vijand volledig konden verpletteren zodat hun bloed door de hele ruimte rondspatte.

Nou, ik ben jullie man. Ik ben de bloeddorstige klootzak die jullie je wensten toen jullie me lieten fokken. Ik ben jullie werktuig en wat maakt het uit dat ik dat deel van mezelf dat jullie het hardst nodig hebben het meest haat. Wat maakt het uit dat ik toen in het spel de kleine slangetjes mij doodbeten, ze volkomen gelijk gaf en blij toe was.

Загрузка...