De hoofden waren in teer gedompeld, opdat ze minder snel zouden rotten. Iedere ochtend als Arya naar de put ging om vers water voor Rous Boltens waskom te putten moest ze erlangs. Ze keken naar buiten, dus de gezichten zag ze niet, maar ze vond het leuk om te doen alsof dat van Joffry erbij was. Ze probeerde zich voor te stellen hoe zijn gezicht eruit zou zien als het in teer gedompeld was. A/s ik een kraai was kon ik op hem neerstrijken en zijn stomme dikke pruillippen eraf pikken.
Het ontbrak de hoofden geen moment aan belangstelling. De op aas beluste kraaien cirkelden in schorre zwermen rond het poortgebouw en vochten op de borstwering om ieder oog, schreeuwend en krijsend. Zodra er een wachtpost langskwam fladderden ze op. Soms daalden ook de raven van de maester op brede zwarte wieken uit het roekenhuis af om deel te nemen aan het feestmaal. Als de raven naderden vlogen de kraaien alle kanten op, om pas terug te komen als de grotere vogels weg waren.
Zouden de raven zich maester Tothmar herinneren? vroeg Arya zich af. Treuren ze om hem? Als ze tegen hem krassen, vragen ze zich dan af waarom hij niet antwoordt? Misschien konden de doden met hen spreken in een geheime taal die onhoorbaar was voor de levenden. Tothmar was onthoofd omdat hij de nacht na de val van Harrenhal vogels naar de Rots van Casterling en Koningslanding had gezonden, Lucan de wapensmid omdat hij zwaarden had gemaakt voor de Lannisters, vrouw Harra omdat ze de bedienden van vrouwe Whent had opgedragen de Lannisters te dienen en de hofmeester omdat hij heer Tywin de sleutels van de schatkamer had gegeven. De kok was gespaard (volgens sommigen omdat hij de wezelsoep had gekookt), maar voor de knappe Pia en de andere vrouwen die de Lannisters hun gunsten hadden geschonken waren schandpalen in elkaar getimmerd. Naakt en kaalgeschoren waren ze op het middenplein naast de berenkuil gezet, en iedere man die er zin in had mocht hen naar believen gebruiken. Dat was precies wat drie wapenknechten van de Freys die ochtend deden toen Arya naar de put liep. Ze probeerde niet te kijken, maar hoorde de mannen wel lachen. Eenmaal vol was de emmer loodzwaar. Ze had zich net omgedraaid om hem naar de Brandstapeltoren te zeulen toen vrouw Amabel haar bij haar arm greep. Het water klotste over de rand tegen Amabels benen. ‘Dat doe je expres!’ krijste de vrouw.
‘Wat moet je?’ Arya kronkelde in haar greep. Sinds Harra’s hoofd was afgehakt was Amabel half krankzinnig.
‘Zie je haar?’ Amabel wees over de binnenplaats naar Pia. ‘Als die noorderling ten val komt sta jij daar straks.’
‘Laat me los.’ Ze probeerde zich los te rukken, maar Amabel kneep haar vingers nog harder dicht.
‘En vallen zal hij. Uiteindelijk doet Harrenhal iedereen de das om. Heer Tywin heeft nu gewonnen, straks komt hij met zijn voltallige legermacht terugmarcheren en dan is het zijn beurt om de trouwelozen te straffen. En geloof maar niet dat hij er niet achter komt wat jij hebt uitgevreten!’ De oude vrouw lachte. ‘Wie weet pak ik je zelf wel. Harra had een ouwe bezem, die zal ik voor jou bewaren. De steel is gebarsten en ruw…’
Arya zwaaide de emmer. Door het gewicht van het water draaide hij om in haar handen, daardoor trof ze Amabel niet op de schedel, zoals haar bedoeling was geweest. Maar de vrouw liet haar hoe dan ook los toen het water eruit spatte en haar doorweekte. ‘Als je me ooit aanraakt,’ schreeuwde Arya, ‘vermoord ik je. Rot op!’
Soppend priemde vrouw Amabel met een dunne vinger naar de gevilde man op de borst van Arya’s tuniek. ‘Jij denkt dat je veilig bent met dat bloedige kereltje op je tieten. Vergeet het maar! De Lannisters komen eraan! Wacht maar wat er gebeurt als ze er zijn.’
Driekwart van het water was op de grond gevallen, dus moest Arya terug naar de put. Als ik heer Bolten overbriefwat ze gezegd heeft staat haar hoofd voor de avond naast dat van Harra, dacht ze terwijl ze de emmer weer ophaalde. Maar dat zou ze niet doen.
Eens, toen er pas half zoveel hoofden stonden, had Gendry Arya erop betrapt dat ze ernaar keek. ‘Je werk aan het bewonderen?’ vroeg hij. Ze wist dat hij boos was omdat hij Lucan graag gemogen had, maar toch was het niet eerlijk. ‘Dit is het werk van Walten Staalpoot,’ verdedigde ze zich. ‘En van de Mommers, en van heer Bolten.’
‘En aan wie hebben we die te danken? Aan jou en je wezelsoep.’
Arya gaf een stomp tegen zijn arm. ‘Het was gewoon hete bouillon. En jij haatte ser Amaury ook.’
‘Ik haat deze troep nog veel erger. Ser Amaury vocht voor zijn heer, maar de Mommers zijn huurlingen en overlopers. De helft spreekt niet eens de gewone spreektaal. Septon Ut doet het met kleine jongens, Qyborn bedrijft zwarte magie en jouw vriend Bijter is een menseneter.’
Het ergste was dat ze hem niet eens ongelijk kon geven. Het waren meestal de Dappere Gezellen die voor Harrenhal op strooptocht gingen, en Rous Bolten had hun opgedragen om Lannisters uit te roeien. Vargo Hoat had hen in vier groepen ingedeeld zodat ze zoveel mogelijk dorpen konden aandoen. De grootste groep leidde hij zelf en de andere wees hij aan zijn meest vertrouwde kapiteins toe. Ze had Rorg horen lachen om heer Vargo’s methode voor het opsporen van verraders. Alles wat hij deed was teruggaan naar plaatsen die hij eerder onder de banier van heer Tywin had bezocht, en degenen grijpen die hem geholpen hadden. Velen waren met Lannister-zilver betaald, dus kwamen de Mommers vaak behalve met manden vol hoofden ook met zakken vol geld terug. ‘Een raadsel,’ schreeuwde Warrewei dan vol leedvermaak.
‘Als de geit van heer Bolten de mannen opvreet die de geit van heer Lannister hebben gevoerd, hoeveel geiten zijn er dan?’
‘Een,’ zei Arya toen hij het aan haar vroeg.
‘Kijk eens aan, een wezeltje zo slim als een geit,’ giechelde de zot. Rorg en Bijter waren al net zo erg als de rest. Telkens als heer Bolten de maaltijd gebruikte met het garnizoen zag Arya hen tussen de anderen zitten. Bijter stonk naar schimmelkaas, dus moest hij van de Dappere Gezellen aan het ondereind van de tafel zitten, waar hij in zichzelf kon grommen en sissen en zijn vlees met vingers en tanden kon verslinden. Telkens als Arya langsliep snuffelde hij aan haar, maar Rorg boezemde haar de meeste angst in. Hij zat naast Trouwe Ursywck, maar terwijl ze haar plichten vervulde voelde ze hoe zijn blikken haar bekropen. Soms wenste ze dat ze met Jaqen H’ghar de zee-engte overgestoken was. Ze had die stomme munt van hem nog steeds; een ijzerstukje niet groter dan een penning, met een roestige rand. Op de ene kant stonden woorden, rare woorden die ze niet kon lezen. De andere kant vertoonde het hoofd van een man, maar was zo versleten dat zijn gezicht helemaal uitgewist was. Hij zei dat die munt heel veel waard was, maar dat was natuurlijk ook gelogen, net als zijn naam en zelfs zijn gezicht. Daar was ze zo kwaad om geworden dat ze het muntje had weggesmeten, maar na een uur had ze daar spijt van gekregen en het weer opgespoord, al was het dan ook niets waard.
Ze liep aan die munt te denken toen ze de Druipsteenhof overstak, worstelend met het gewicht van het water in haar emmer. ‘Nans,’ riep een stem. ‘Zet die emmer eens neer en kom me helpen.’
Elmar Frey was niet ouder dan zij, en bovendien klein voor zijn leeftijd. Hij was bezig een vat met zand over het oneffen plaveisel te rollen en had een rood gezicht van de inspanning. Arya schoot hem te hulp. Samen duwden ze het vat helemaal naar de muur en weer terug, en toen stond het rechtop. Ze hoorde het zand erin verschuiven toen Elmar het deksel openpeuterde en er een halsberg van maliën uitviste. ‘Denk je dat hij schoon genoeg is?’ Als schildknaap van Rous Bolten had hij tot taak diens maliën glanzend te houden.
‘Je moet het zand eruit schudden. Daar zitten nog roestplekjes. Zie je?’ Ze wees. ‘Doe het nog maar eens.’
‘Doe jij het maar.’ Elmar kon heel vriendelijk zijn als hij hulp nodig had, maar naderhand herinnerde hij zich altijd weer dat hij een schildknaap was en zij maar een dienstmeisje. Hij schepte er graag over op dat hij de zoon van de Heer van de Oversteek was, geen neefje, bastaard of kleinzoon maar een wettige zoon, en dat hij daarom met een prinses zou trouwen.
Arya gaf niets om zijn dierbare prinses, en het zinde haar niets dat hij haar commandeerde. ‘Ik ben water aan het halen voor de waskom van heer Rous. Hij is in zijn slaapkamer voor een aderlating. Niet met gewone zwarte bloedzuigers, maar met die grote bleke.’
Elmars ogen werden zo groot als spiegeleieren. Hij was doodsbang voor bloedzuigers, vooral voor die grote bleke die op gelei leken… totdat ze zich met bloed vulden. ‘Ik was vergeten dat je te mager bent om zo’n zwaar vat te duwen.’
‘En ik was vergeten hoe stom jij was.’ Arya tilde de emmer op. ‘Misschien kun jij ook wel een aderlating gebruiken. In de Nek zitten bloedzuigers zo groot als biggen.’ Ze keerde hem en zijn vat de rug toe. Toen ze de slaapkamer van heer Rous betrad was het daar druk. Qyborn was er, de stuurse Waken met zijn maliënhemd en scheenplaten, en minstens tien Freys, allemaal broers, halfbroers en neven. Rous Bolten lag naakt op bed. De binnenkant van zijn armen en benen hing vol bloedzuigers en zijn borst was ermee bedekt; lange, doorschijnende gevallen die al zuigend glinsterend roze werden. Bolten besteedde er niet meer aandacht aan dan aan Arya.
‘We mogen niet toestaan dat heer Tywin ons hier in Harrenhal klem zet,’ zei ser Aenys Frey terwijl Arya de waskom vulde. Ser Aenys, een grauwe, kromgebogen reus van een vent met waterige rode ogen en grote knoestige handen, was aan het hoofd van vijftienhonderd Frey-zwaarden naar Harrenhal gekomen, maar soms leek het of hij niet eens in staat was zijn eigen broers leiding te geven. ‘Het slot is zo groot dat er een leger nodig is om het bezet te houden, en als we omsingeld zijn hebben we niet genoeg eten voor een heel leger. En er is ook geen hoop dat we genoeg voorraden kunnen aanleggen. Het land ligt in de as, de wolven maken de dorpen onveilig, de oogst is verbrand of gestolen. De herfst is op komst, maar er is geen voedsel opgeslagen en er wordt ook niets aangeplant. We leven van strooptochten, en als de Lannisters ons die onmogelijk maken, zijn we binnen één maanwende op ratten en schoenzolen aangewezen.’
‘Ik ben niet van plan me hier te laten belegeren.’ De stem van Rous Bolten was zo zacht dat de mensen zich moesten inspannen om hem te verstaan. Daarom was het altijd vreemd rustig in zijn vertrekken.
‘Wat dan?’ wilde ser Jared Frey weten. Hij was mager, kalend en pokdalig. ‘Is Edmar Tulling zo dronken van zijn overwinning dat hij heer Tywin in het open veld tegemoet denkt te kunnen treden?’
Als hij dat doet verslaat hij ze, dacht Arya. Hij verslaat ze, net als bij de Rode Vork, jullie zullen het zien. Ze ging ongemerkt naast Qyborn staan.
‘Heer Tywin is vele tientallen mijlen ver,’ zei Bolten bedaard. ‘Hij heeft nog heel wat te regelen in Koningslanding, en het zal wel even duren voor hij naar Harrenhal optrekt.’
Ser Aenys schudde koppig zijn hoofd. ‘U kent de Lannisters niet zoals wij, heer. Koning Stannis dacht ook dat heer Tywin duizenden mijlen ver weg was, en dat werd zijn ondergang.’
De bleke man in het bed glimlachte flauw terwijl de bloedzuigers zich aan hem te goed deden. ‘Ik ben er de man niet naar om ten onder te gaan, ser.’
‘Zelfs al zou Stroomvliet al zijn strijdkrachten in het geweer brengen en de Jonge Wolf erin slagen uit het westen terug te keren, hoe moeten wij de grote aantallen het hoofd bieden die heer Tywin tegen ons in het veld kan brengen? Als hij komt brengt hij een veel grotere krijgsmacht mee dan hij bij de Groene Vork onder zijn bevel had. Ik wil u eraan herinneren dat Hooggaarde zich achter Joffry’s zaak heeft geschaard.’
‘Dat was ik heus niet vergeten.’
‘Ik ben ooit heer Tywins gevangene geweest,’ zei ser Hostien, een forse kerel met een vierkant gezicht die als de sterkste van de Freys gold.
‘Ik voel er weinig voor een tweede maal de gastvrijheid van de Lannisters te genieten.’
Ser Harys Heeg, een Frey van moederskant, knikte nadrukkelijk. ‘Als heer Tywin een doorgewinterd krijgsman als Stannis kan verslaan, welke kans maakt onze jonge koning dan tegen hem?’ Hij keek de kring van zijn broers en neven rond op zoek naar bijval, en diversen onder hen prevelden instemmend.
‘Iemand moet de moed opbrengen het te zeggen,’ zei ser Hostien. ‘De oorlog is verloren.’
Rous Bolten wierp hem een fletse blik toe. ‘Zijne Genade heeft de Lannisters nog bij ieder treffen verslagen.’
‘Hij is het noorden kwijt,’ hield Hostien Frey aan. ‘Hij is Winterfel kwijt! Zijn broers zijn dood…’
Even vergat Arya te ademen. Dood? Bran en Rickon dood? Waar heeft hij het over? Wat zei hij over Winterfel, Joffry kan Winterfel nooit innemen, dat zou Robb niet toelaten. Toen bedacht ze dat Robb niet in Winterfel was. Hij was in het westen, en Bran was verlamd en Rickon pas vier. Ze kon maar net de kracht opbrengen om te zwijgen en zich niet te verroeren, om als een meubelstuk stil te staan, zoals ze dat van Syrio Forel had geleerd. Ze merkte hoe haar ogen zich met tranen vulden en drong ze terug. Het is niet waar, het kan niet waar zijn, het is gewoon maar een leugen van de Lannisters.
‘Als Stannis had gewonnen was alles misschien anders geweest,’ zei Ronel Stroom weemoedig. Hij was een van heer Walders bastaards.
‘Stannis heeft verloren,’ zei ser Hostien botweg. ‘Met wensen dat het anders was schiet niemand wat op. Koning Robb moet vrede sluiten met de Lannisters. Hij moet zijn kroon afleggen en de knie buigen, hoe weinig dat hem ook aanstaat.’
‘En wie zal het hem zeggen?’ Rous Bolten glimlachte. ‘Wat fijn om in zulke troebele tijden zoveel dappere broers te hebben. Ik zal alles wat u hebt gezegd overdenken.’
Zijn glimlach was een bevel om te vertrekken. De Freys groetten hem en schuifelden naar buiten, waarna alleen Qyborn, Walten Staalpoot en Arya achterbleven. Heer Bolten wenkte haar. ‘Genoeg adergelaten nu. Je kunt de bloedzuigers weghalen, Nans.’
‘Meteen, heer.’ Je kon het beste zorgen dat Rous Bolten de dingen geen twee keer hoefde te zeggen. Arya had hem graag gevraagd wat ser Hostien had bedoeld toen hij het over Winterfel had, maar dat durfde ze niet. Ik vraag het wel aan Elmar, dacht ze. Elmar zal het me wel vertellen. De bloedzuigers wriggelden traag tussen haar vingers. Hun bleke lijven voelden klam aan en waren gezwollen van het bloed. Het zijn gewoon maar bloedzuigers, hield ze zichzelf voor. Als ik mijn hand dichtknijp worden ze tussen mijn vingers geplet.
‘Er is een brief gekomen van uw gemalin.’ Qyborn trok een rol perkament uit zijn mouw. Al droeg hij de gewaden van een maester, er hing geen keten om zijn nek. Die was hij kwijtgeraakt omdat hij zich met necromantie had afgegeven.
‘Leest u maar voor,’ zei Bolten.
Vrouwe Walda schreef bijna dagelijks vanuit de Tweeling, maar al haar brieven waren eender. ‘Ik bid ’s morgens, ’s middags en ’s avonds voor u, mijn liefste heer gemaal,’ schreef ze, ‘en tel de dagen tot u het bed weer met mij zult delen. Keer spoedig bij mij terug, en ik zal u vele wettige zonen baren om de plaats van uw dierbare Domeric in te nemen en na u over Fort Gruw te heersen.’ Arya zag een dikke, roze baby in een wieg voor zich, bedekt met dikke, roze bloedzuigers. Ze bracht heer Bolten een vochtige waslap om zijn zachte, onbehaarde lichaam mee af te vegen. ‘Ik wil ook een brief sturen,’ zei hij tegen de voormalige maester.
‘Aan vrouwe Walda?’
‘Aan ser Heiman Langhart.’
Twee dagen geleden was er een ruiter van ser Heiman gearriveerd. De mannen van Langhart hadden na een kort beleg het slot van Darring ingenomen en de overgave van het Lannister-garnizoen aanvaard.
‘Zeg hem dat hij op bevel van de koning de krijgsgevangenen over de kling moet jagen en het slot in de as leggen. Daarna moet hij zich met zijn strijdkrachten bij Robet Hanscoe voegen en naar Schemerdel in het oosten doorstoten. Dat is een rijk gebied dat nog nauwelijks door de oorlog is bezocht. Het wordt tijd dat ze daar ook eens wat merken. Hanscoe is een slot kwijt en Langhart een zoon. Laat ze hun wraak maar op Schemerdel botvieren.’
‘Ik zal het bericht opstellen, dan kunt u het bezegelen, heer.’
Arya was blij te horen dat het slot van de Darrings in brand gestoken zou worden. Daar hadden ze haar heen gebracht toen ze na haar gevecht met Joffry achterhaald was, en daar had de koningin haar vader gedwongen om Sansa’s wolf te doden. Het verdient om af te branden. Wel zou ze willen dat Robet Hanscoe en ser Heiman Langhart naar Harrenhal terugkwamen. Ze waren te snel weer uitgerukt, nog vóór zij had kunnen besluiten of ze haar geheim aan hen kon toevertrouwen.
‘Ik ga vandaag op jacht,’ kondigde Rous Bolten aan terwijl Qyborn hem in een gewatteerd buis hielp.
‘Is dat wel veilig, heer?’ vroeg Qyborn. ‘De mannen van septon Ut zijn drie dagen geleden nog door wolven aangevallen. Ze liepen zo zijn kamp binnen, minder dan vijf pas van het vuur, en hebben twee paarden gedood.’
‘Ik ga juist op wolven jagen. Door al dat gehuil doe ik ’s nachts nauwelijks een oog dicht.’ Bolten gespte zijn riem vast en schoof zijn zwaard en dolk op hun plaats. ‘Men zegt dat de schrikwolven ooit in grote troepen van honderd of meer door het noorden zwierven en mens noch mammoet vreesden, maar dat was lang geleden en elders. Dat gewone wolven uit het zuiden zo brutaal zijn is vreemd.’
‘Gruwelijke tijden brengen gruwelen voort, heer.’
Bolten liet zijn tanden zien in iets dat een glimlach had kunnen zijn.
‘Zijn dit zulke gruwelijke tijden, maester?’
‘De zomer is voorbij, en er zijn vier koningen in het rijk.’
‘Eén koning is misschien een gruwel, maar vier?’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Nans, mijn bontmantel.’ Ze bracht hem. ‘Als ik terugkom zijn mijn vertrekken schoon en opgeruimd,’ zei hij tegen haar toen ze de mantel vastgespte. ‘En handel die brief van vrouwe Walda af.’
‘Zoals u beveelt, heer.’
Heer Rous en de maester schreden de kamer uit zonder zelfs maar naar haar om te kijken. Toen ze weg waren pakte Arya de brief en liep ermee naar de haard, waar ze met een pook in de houtblokken porde om het vuur wat op te stoken. Ze keek hoe het perkament omkrulde, zwart kleurde en in vlammen opging. Als de Lannisters Bran en Rickon iets aandoen zal Robb ze stuk voor stuk doodmaken. Hij zal zijn knie nooit buigen, nooit, nooit, nooit. Hij is niet bang voor welke Lannister dan ook. Askrullen zweefden de schoorsteen in. Arya hurkte bij het vuur en zag ze door een waas van hete tranen omhoogstijgen. Als Winterfel echt niet meer bestaat, is dit dan mijn thuis? Ben ik Arya nog, of alleen maar Nans het dienstmeisje, voor eeuwig en eeuwig en eeuwig?
De daaropvolgende uren bracht ze door met het opruimen van heer Boltens vertrekken. Ze veegde de oude biezen naar buiten en spreidde verse en geurige op de vloer uit, maakte een nieuw haardvuur, verschoonde het beddengoed en schudde het dekbed op, leegde de kamerpotten in de schacht van het privaat en schrobde ze schoon, en droeg een arm vol vuil goed naar de wasvrouwen en een schaal frisse herfstperen uit de keuken naar boven. Toen ze klaar was met de slaapkamer ging ze een halve trap naar beneden om ook de grote bovenzaal op orde te brengen; een sober ingericht, tochtig vertrek, zo groot als de ridderzaal van menig kleiner kasteel. De kaarsen waren tot stompjes opgebrand, dus verwisselde Arya ze voor nieuwe. Onder de ramen stond een reusachtige eikenhouten tafel waaraan heer Bolten zijn brieven schreef. Ze legde de boeken op een stapel, verving de kaarsen en zette de ganzenveren, de inkt en de zegelwas recht.
Over de papieren was een grote, gerafelde schapenvacht gegooid. Arya was al bezig die op te rollen toen haar de kleuren in het oog sprongen: het blauw van meren en rivieren, de rode stippen waarmee kastelen en steden aangegeven waren, het groen van bossen. Ze spreidde hem uit. DE GEBIEDEN VAN DE DRIETAND, meldde het sierschrift onder aan de kaart. Alles van de Nek tot de Zwartwaterstroom stond erop. Daar boven dat grote meer, dat is Harrenhal, begreep ze, maar waar is Stroomvliet? Toen zag ze het. Niet zó ver weg… De middag was nog jong toen ze klaar was, daarom ging Arya naar het godenwoud. Als heer Boltens hofschenker had ze niet zulk zwaar werk te doen als onder Wisch of zelfs Roodoog, al moest ze zich wel als een page kleden en zich vaker wassen dan haar lief was. De jagers zouden pas over uren terugkeren, dus had ze even de tijd voor wat naaldwerk. Ze mepte tegen berkenbladeren tot het ruwe uiteinde van de kapotte bezemsteel groen en kleverig was. ‘Ser Gregor,’ hijgde ze. ‘Dunsen, Polver, Raf het Lieverdje.’ Ze draaide rond, sprong, balanceerde op de bal van haar voet en viel uit naar links en rechts, en de dennenappels vlogen door de lucht. ‘De Kietelaar,’ riep ze de ene keer, en dan: ‘De Jachthond’. ‘Ser Ilyn, ser Meryn, koningin Cersei.’ Voor haar dook de knoest van een eik op, en ze stootte toe en dreef haar punt erin onder het grommen van ‘Joffry, Joffry, Joffry’. Haar armen en benen waren gespikkeld door zonlicht en bladschaduwen. Toen ze stopte zat er een dun laagje zweet op haar huid. Omdat ze de hiel van haar linkervoet tot bloedens toe had geschaafd ging ze op één been voor de hartboom staan en stak bij wijze van groet haar zwaard op. ‘Valar morghulis,’ zei ze tegen de oude goden van het noorden. Ze vond het wel goed klinken. Toen Arya over de binnenplaats naar het badhuis liep kreeg ze een raaf in het oog die in cirkels naar het roekenhuis afdaalde en ze vroeg zich af waar hij vandaan kwam en wat voor nieuws hij bracht. Misschien komt hij van Robb, om te vertellen dat het niet waar is van Bran en Rickon. Ze beet hoopvol op haar lip. Als ik vleugels bad kon ik naar Winterfel terugvliegen om zelf te kijken. En als het waar was vloog ik gewoon weer weg, tot voorbij de maan en de fonkelende sterren, en dan zag ik de dingen uit de verhalen van ouwe Nans, draken en zeemonsters en de Titaan van Braavos, en misschien zou ik nooit meer terug vliegen, behalve als ik dat zelf wou.
Het jachtgezelschap keerde tegen de avond terug met negen dode wolven. Er waren zeven volwassen beesten bij, groot en grijsbruin, woest en sterk, hun lange gele tanden ontbloot in een laatste grauw. Maar de resterende twee waren jongen. Heer Bolten gaf opdracht de huiden tot een deken aaneen te naaien. ‘Welpen hebben nog een zachte vacht, heer,’
merkte een van zijn mannen op. ‘Laat een lekker warm paar handschoenen voor uzelf maken.’
Bolten keek naar de banieren die op de torens van het poortgebouw wapperden. ‘Zoals de Starks ons voorhouden: de winter komt. Laat maar maken.’ Toen hij Arya zag toekijken zei hij: ‘Nans, ik wil een flacon warme kruidenwijn, ik heb een koutje gevat in die bossen. Niet laten afkoelen. Ik denk dat ik maar alleen eet. Gerstebrood, boter en everzwijn.’
‘Meteen, heer.’ Dat was altijd het beste om te zeggen.
Toen ze de keuken inliep was Warme Pastei bezig haverkoeken te bakken. Drie andere koks fileerden vis, terwijl een keukenhulpje een everzwijn omdraaide boven de vlammen. ‘Heer Bolten wil zijn avondeten, en warme kruidenwijn om het weg te spoelen,’ kondigde Arya aan, ‘en het mag niet afkoelen.’ Een van de koks waste zijn handen, nam een ketel en vulde die met zware, zoete rode wijn. Warme Pastei moest er fijngewreven kruiden instrooien terwijl de wijn opwarmde. Arya liep naar hem toe om hem te helpen.
‘Ik kan het alleen wel,’ zei hij gemelijk. ‘Jij hoeft me heus niet te laten zien hoe ik kruidenwijn moet maken.’
Hij heeft ook de pest aan me, of anders is hij bang voor me. Ze deed een stap achteruit, eerder treurig dan boos. Toen het eten klaar was zetten de koks er een zilveren stolp overheen en wikkelden een dikke handdoek om de flacon om hem warm te houden. Buiten schemerde het al. Op de muren zaten de kraaien om de hoofden te smiespelen als hovelingen om een koning. Voor de deur naar de Brandstapeltoren stond een wacht. ‘Da’s geen wezelsoep, mag ik hopen,’ grapte hij. Toen ze binnenkwam zat Rous Bolten bij de haard in een dik, in leer gebonden boek te lezen. ‘Steek een paar kaarsen aan,’ beval hij terwijl hij een bladzij omsloeg. ‘Het wordt hier donker.’
Ze zette het eten bij hem neer en deed wat hij gezegd had. De kamer vulde zich met flakkerend licht en de geur van kruidnagelen. Bolten sloeg met zijn vinger nog wat bladzijden om, waarna hij het boek dichtklapte en voorzichtig in de haard legde. Hij keek toe hoe het door de vlammen verteerd werd, en de weerschijn van het vuur blonk in zijn fletse ogen. Het oude droge leer vatte sissend vlam en de vergeelde pagina’s bewogen terwijl ze verbrandden, alsof een geest ze las. ‘Ik heb je vanavond niet meer nodig,’ zei hij zonder haar zelfs maar een blik waardig te keuren.
Ze had weg kunnen gaan, geruisloos als een muis, maar er was iets wat haar niet losliet. ‘Heer,’ vroeg ze. ‘Neemt u mij mee als u uit Harrenhal vertrekt?’
Zijn hoofd draaide opzij. Hij staarde haar aan alsof hij zojuist door zijn avondmaaltijd was toegesproken. ‘Heb ik je verlof gegeven om vragen te stellen, Nans?’
‘Nee, heer.’ Ze sloeg haar ogen neer.
‘Dus je had niet mogen spreken. Of wel?’
‘Nee. Heer.’
Even keek hij vermaakt. ‘Voor deze ene keer zal ik antwoorden. Ik ben van plan, Harrenhal aan heer Vargo over te dragen als ik naar het noorden terugga. Jij blijft hier, bij hem.’
‘Maar ik…’ begon ze.
‘Ik ben niet gewend door bedienden ondervraagd te worden, Nans,’
onderbrak hij haar. ‘Moet ik je tong laten uitrukken?’
Dat zou hij net zo makkelijk doen als een ander een hond sloeg, wist ze. ‘Nee, heer.’
‘Dan wil ik je ook niet meer horen.’
‘Nee, heer.’
‘Ga dan. Ik zal je brutaliteit vergeten.’
Arya ging, maar niet naar bed. Toen ze naar buiten stapte, de donkere binnenplaats op, knikte de wacht bij de deur haar toe en zei: ‘Storm op til. Ruik je het?’ De wind was vlagerig en van de toortsen die naast de rij hoofden op de muur stonden maakten zich vlammetjes los. Op weg naar het godenwoud passeerde ze de Jammertoren, waar ze eens in angst en vreze voor Wisch had geleefd. Na de val van Harrenhal was die door de Freys in beslag genomen. Uit een raam hoorde ze boze stemmen komen, vele mannen die allemaal tegelijk praatten en ruzieden. Elmar zat buiten op de trap, alleen.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Arya toen ze de tranen op zijn wangen zag glinsteren.
‘Mijn prinses,’ snikte hij. ‘We zijn onteerd, zegt Aenys. Er is een vogel gekomen van de Tweeling. Mijn vader zegt dat ik met iemand anders moet trouwen, of septon moet worden.’
Zo’n stomme prinses, dacht ze, daar huil je toch niet om. ‘Mijn broers zijn misschien dood,’ vertrouwde ze hem toe.
Elmar keek haar minachtend aan. ‘Wie maalt er nou om de broers van een dienstmeid?’
Ze had moeite hem niet te slaan toen hij dat zei. ‘Ik hoop dat die prinses van jou doodgaat,’ zei ze, en ze rende weg voordat hij haar kon grijpen.
In het godenwoud zocht ze haar bezemsteelzwaard weer op en liep ermee naar de hartboom. Daar knielde ze neer. Rode bladeren ritselden. Rode ogen gluurden in haar hart. De ogen van de goden. ‘Zeg me wat ik moet doen, goden,’ bad ze.
Even was er niets anders te horen dan wind en water en het geruis van blad en tak. Toen, ver weg, buiten het godenwoud en de spooktorens en de immense stenen muren van Harrenhal, ergens in de wijde wereld, weerklonk het langgerekte, eenzame gehuil van een wolf. Arya kreeg kippenvel en even duizelde het haar. Toen was het of ze flauw de stem van haar vader hoorde. ‘Als de sneeuw valt en de witte winden waaien sterft de eenzame wolf, maar het pak overleeft,’ zei hij.
‘Maar er is geen pak,’ fluisterde ze tegen de weirboom. Bran en Rickon waren dood, de Lannisters hadden Sansa, en Jon was naar de Muur gegaan. ‘Ik ben niet eens meer mezelf. Ik ben Nans.’
‘Jij bent Arya van Winterfel, dochter van het noorden. Je zei tegen mij dat je sterk kon zijn. Door jouw aderen stroomt wolvenbloed.’
‘Wolvenbloed.’ Nu wist Arya het weer. ‘Ik zal net zo sterk zijn als Robb. Dat heb ik gezegd.’ Ze haalde diep adem, hief niet beide handen de bezemsteel op en liet die op haar knie neerdalen. Hij brak met een luide knal en ze smeet de stukken weg. Ik ben een schrikwolf. Voor mij geen houten tanden meer.
Die nacht lag ze in haar smalle bed op het kriebelende stro te wachten tot de maan opging, en onderwijl luisterde ze hoe de stemmen van de doden fluisterden en ruzie maakten. Dat waren de enige stemmen die ze nog vertrouwde. Ze hoorde het geluid van haar eigen ademhaling, en ook de wolven, een grote troep nu. Ze zijn dichterbij dan de wolf die ik in het godenwoud hoorde, dacht ze. Ze roepen me. Ten slotte gleed ze onder de deken uit, wurmde zich in een tuniek en trippelde barrevoets de trap af. Rous Bolten was een voorzichtig man en de ingang van de Brandstapeltoren werd dag en nacht bewaakt, zodat ze door een smal kelderraampje naar buiten moest glippen. Op de binnenplaats was het stil, het slot lag in spookachtige dromen verzonken. Boven haar huilde de wind door de Jammertoren. Bij de smidse trof ze de vuren gedoofd en de deuren gesloten en vergrendeld aan. Ze kroop opnieuw een raampje door. Gendry sliep met twee andere leerling-smeden op één matras. Ze zat lange tijd op het zoldertje gehurkt voor ze genoeg kon zien om zeker te weten dat hij degene was die aan de rand lag. Toen legde ze een hand over zijn mond en gaf hem een kneepje. Zijn ogen gingen open. Hij kon nooit erg diep geslapen hebben. ‘Alsjeblieft,’ fluisterde ze, trok haar hand van zijn mond en wees.
Even dacht ze dat hij het niet begreep, toen gleed hij onder de dekens uit. Naakt liep hij het vertrek door, schoot een losse tuniek van ruwe stof aan en klom achter haar aan het zoldertje af. De andere slapers verroerden zich niet. ‘Wat wil je nu weer?’ zei Gendry met een zachte, boze stem.
‘Een zwaard.’
‘Zwarteduim houdt alle wapens achter slot en grendel, dat heb ik je al honderd keer verteld. Is het voor heer Bloedzuiger?’
‘Voor mij. Sla het hangslot kapot met je hamer.’
‘Dan breken ze mijn hand,’ gromde hij. ‘Of erger.’
‘Niet als je samen met mij wegloopt.’
‘Als je wegloopt word je gepakt en gedood.’
‘Jou zal het nog slechter vergaan. Heer Bolten geeft Harrenhal aan de Mommers, dat heeft hij me zelf verteld.’
Gendry veegde zijn zwarte haar uit zijn ogen. ‘En?’
Ze keek hem onbevreesd aan. ‘Dus als Vargo Hoat hier de baas is gaat hij de voeten van alle bedienden afhakken om te voorkomen dat ze weglopen. Ook van de smeden.’
‘Dat is maar een kletsverhaaltje,’ zei hij minachtend.
‘Nee, het is waar. Ik heb het heer Vargo zelf horen zeggen,’ loog ze.
‘Hij hakt iedereen een voet af. De linker. Ga naar de keuken en maak Warme Pastei wakker, die doet wat jij zegt. We hebben brood of haverkoeken of iets dergelijks nodig. Als jij de zwaarden haalt zorg ik voor de paarden. We zien elkaar weer bij het achterpoortje in de oostmuur, achter de Spooktoren. Daar komt nooit iemand.’
‘Ik ken dat poortje. Dat wordt bewaakt, net als de rest.’
‘Nou en? Vergeet je de zwaarden niet?’
‘Ik zei niet dat ik mee zou komen.’
‘Nee. Maar als je komt, vergeet je dan de zwaarden niet?’
Hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Nee,’ zei hij ten slotte. ‘Ik denk van niet.’
Arya ging de Brandstapeltoren in zoals ze eruit was gekomen en sloop de wenteltrap op, luisterend naar voetstappen. In haar slaapcel kleedde ze zich helemaal uit en hulde zich zorgvuldig in twee lagen kleingoed, warme kousen en haar schoonste tuniek. Dat was het livrei van heer Bolten. Op de borst was zijn wapenteken genaaid, de gevilde man van Fort Gruw. Ze bond haar schoenen dicht, gooide een wollen mantel om haar magere schouders en maakte die vast bij de hals. Stil als een schaduw ging ze de trap weer af. Voor de deur van heer Boltens bovenzaal bleef ze even luisteren, en toen ze slechts stilte hoorde duwde ze hem langzaam open.
De kaart van schapenhuid lag op tafel naast de resten van heer Boltens avondmaal. Ze rolde hem stevig op en stak hem in haar riem. Hij had bovendien zijn dolk op de tafel laten liggen, dus nam ze die ook, voor het geval Gendry de moed in de schoenen zou zinken. Een paard hinnikte zacht toen ze de donkere stallen inglipte. De stalknechten sliepen allemaal. Ze porde er een aan met haar teen tot hij slaapdronken overeind ging zitten en zei: ‘Huh? Tisser?’
‘Heer Bolten heeft drie paarden nodig, gezadeld en opgetuigd.’
De jongen krabbelde overeind en veegde het stro uit zijn haar. ‘Hè, op dit uur? Paarden, zei je?’ Knipperend met zijn ogen keek hij naar het wapenteken op haar tuniek. ‘Wat moet-ie met paarden in het donker?’
‘Heer Bolten is niet gewend door bedienden ondervraagd te worden.’
Ze kruiste haar armen.
De staljongen keek nog steeds naar de gevilde man. Hij wist wat die wilde zeggen. ‘Drie, zei je?’
‘Een, twee, drie. Jachtpaarden. Snel en zeker van tred.’ Arya hielp hem met de breidels en zadels, zodat hij verder niemand hoefde te wekken. Ze hoopte dat ze hem naderhand niets zouden aandoen, al wist ze eigenlijk wel beter.
Het moeilijkste was de paarden het kasteel door te leiden. Ze bleef zoveel mogelijk in de schaduw van de ringmuur. De wachtposten die de ronde deden langs de borstwering hadden vrijwel recht omlaag moeten kijken om haar te zien. En als ze me zien, wat dan? Ik ben de hofschenker van heer Bolten persoonlijk. Het was een kille, vochtige herfstnacht. Uit het westen kwamen wolken aandrijven die de sterren verduisterden, en de Jammertoren snerpte klagelijk bij elke windvlaag. Het ruikt naar regen. Arya wist niet of dat al dan niet bevorderlijk zou zijn voor hun ontsnapping.
Niemand zag haar, en zij zag ook niemand, op een grijs-witte kat na die over de muur van het godenwoud sloop. Hij bleef staan en blies naar haar, wat herinneringen wakker riep aan de Rode Burcht en haar vader en Syrio Forel. ‘Ik zou je best kunnen vangen als ik wou,’ riep ze zachtjes tegen het dier, ‘maar ik moet weg, kat.’ De kat blies nog eens en rende ervandoor.
De Spooktoren was de bouwvalligste van Harrenhals vijf enorme torens. Donker en verlaten rees hij op achter de puinhopen van een ingestorte sept waar al bijna driehonderd jaar alleen ratten kwamen bidden. Daar wachtte ze om te zien of Gendry en Warme Pastei zouden komen. Ze had het gevoel dat ze heel lang moest wachten. De paarden knabbelden aan het onkruid dat tussen de verbrokkelde stenen opschoot, terwijl de wolken de laatste sterren verzwolgen. Arya haalde de dolk te voorschijn en sleep hem om haar handen iets te doen te geven, met lange soepele streken, zoals ze dat van Syrio had geleerd. Het geluid was rustgevend.
Lang voordat ze hen zag hoorde ze hen al aankomen. Warme Pastei ademde luid, en één keer struikelde hij in het donker, stootte zijn scheen en vloekte luid genoeg om half Harrenhal te wekken. Gendry was stiller, maar de zwaarden die hij bij zich had kletterden tegen elkaar onder het lopen. ‘Hier ben ik.’ Ze stond op. ‘Stil, anders horen ze jullie nog.’
De jongens zochten zich over het puin een weg naar haar toe. Gendry droeg een geolied maliënhemd onder zijn mantel, zag ze, en zijn smidshamer hing op zijn rug. Het rode, ronde gezicht van Warme Pastei gluurde onder een kap uit. In zijn rechterhand bungelde een zak brood, en onder zijn linkerarm zat een grote, ronde kaas. ‘Er staat een wacht bij dat poortje,’ zei Gendry zacht. ‘Dat zei ik al.’
‘Jullie blijven hier bij de paarden,’ zei Arya. ‘Ik reken met hem af. Als ik roep, kom dan snel.’
Gendry knikte. Warme Pastei zei: ‘Roep als een uil als je wilt dat we komen.’
‘Ik ben geen uil,’ zei Arya. ‘Ik ben een wolf. Ik zal huilen.’
In haar eentje sloop ze door de schaduw van de Spooktoren. Ze liep snel, om haar vrees voor te blijven en had het gevoel of Syrio Forel naast haar liep, en Yoren, en Jaqen H’ghar, en Jon Sneeuw. Ze had het zwaard dat Gendry had meegebracht niet bij zich, nu nog niet. Hiervoor was de dolk beter geschikt. Hij was goed en scherp. Dit achterpoortje was de kleinste poort van heel Harrenhal, een smalle deur van stevig eiken, beslagen met ijzeren nagels, in een hoek van de muur aan de voet van een verdedigingstoren. Er stond maar een wacht op post, maar ze wist dat er bovenin de toren ook wachters moesten zijn, terwijl anderen over de nabijgelegen muur liepen. Wat er ook gebeurde, ze moest stil als een schaduw zijn. Hij mag geen kreet slaken. Er begonnen al wat losse regendruppels te vallen. Ze voelde er een op haar voorhoofd neerkomen en traag langs haar neus biggelen.
Ze deed geen poging om steels te doen, maar liep open en bloot op de wacht af, alsof ze door heer Bolten zelf was gestuurd. Hij zag haar komen, nieuwsgierig wat een page op dit duistere uur hierheen voerde. Toen ze dichterbij kwam zag ze dat het een noorderling was, heel lang en mager, met een rafelige bontmantel om. Dat was niet best. Een Frey of een van de Dappere Gezellen kon ze wel om de tuin leiden, maar de mannen van Fort Gruw dienden Rous Bolten al hun leven lang en kenden hem beter dan zij. Als ik nu eens zeg dat ik Arya Stark ben en dat hij opzij moet gaan… Nee, dat durfde ze niet. Hij was een noorderling, maar geen man van Winterfel. Hij hoorde bij Rous Bolten. Toen ze bij hem was sloeg ze haar mantel naar achteren, zodat hij de gevilde man op haar borst kon zien. ‘Heer Bolten stuurt me.’
‘Op dit tijdstip? Waarom?’
Ze zag de glans van staal onder het bont en wist niet of ze sterk genoeg zou zijn om haar dolkpunt door maliën heen te boren. Zijn keel, ik moet zijn keel hebben, maar hij is te lang, daar kom ik nooit bij. Even wist ze niets te zeggen. Even was ze weer een klein meisje, en bang, en de regen op haar gezicht voelde aan als tranen.
‘Hij zei dat ik al zijn wachters een zilverstuk moest geven als beloning voor hun goede diensten.’ De woorden leken uit het niets te komen.
‘Zilver, zei je?’ Hij geloofde haar niet, maar hij zou het wel willen, want zilver was zilver, per slot van rekening. ‘Geef op dan.’
Haar vingers groeven onder haar tuniek en kwamen te voorschijn met het muntje van Jaqen erin. In het donker kon ijzer wel voor dof geworden zilver doorgaan. Ze stak het uit… en liet het uit haar vingers vallen.
Zacht vloekend liet hij zich op één knie zakken om in het stof naar de munt te tasten, en daar was zijn hals, vlak voor haar. Arya trok haar dolk en haalde die over zijn keel, zo soepel als zomerzij. Zijn bloed golfde warm over haar handen en hij wilde schreeuwen, maar er zat ook bloed in zijn mond.
‘Valar morghulis,’ fluisterde ze terwijl hij stierf. Toen hij niet meer bewoog raapte ze de munt op. Buiten de muren van Harrenhal huilde een wolf lang en luid. Ze tilde de balk op, zette hem opzij en trok de zware eikenhouten deur open. Tegen de tijd dat Warme Pastei en Gendry eraan kwamen met de paarden regende het hard. ‘Je hebt hem gedood!’ hijgde Warme Pastei.
‘Wat dacht je dan dat ik zou doen?’ Haar vingers waren kleverig van het bloed, en de lucht maakte haar merrie schuw. Dat geeft niet, dacht ze terwijl ze zich in het zadel zwaaide. De regen wast ze wel weer schoon.