Er was de hele ochtend in de sept gezongen, al sinds het eerste bericht over vijandelijke zeilen het slot had bereikt. De stemmen vermengden zich met het paardengehinnik, het staalgerinkel en het scharniergeknars van de grote bronzen poortvleugels tot een vreemde, vreeswekkende muziek. In de sept zingen ze om de genade van de Moeder, maar op de muren bidden ze tot de Krijgsman, en allemaal stilzwijgend. Ze herinnerde zich dat Septa Mordane hun placht voor te houden dat de Krijgsman en de Moeder slechts twee gezichten van dezelfde grote god waren. Maar als er maar één is, wiens gebeden zullener dan verhoord worden?
Ser Meryn Trant hield de volbloed grauwschimmel gereed om Joffry te laten opstijgen. Jongen en paard waren beide in vergulde maliën en geëmailleerd karmijnrood staal gehuld, met bijpassende gouden leeuwen op het hoofd. Bij iedere beweging van Joff vonkte de fletse zon op het goud en rood. Licht, glanzend en leeg, dacht Sansa. De Kobold zat op een vossenhengst. In zijn harnas, eenvoudiger dan dat van de koning, leek hij op een jongetje dat zijn vaders kleren heeft aangetrokken. Maar de strijdbijl aan de riem onder zijn schild was bepaald niet kinderachtig. Ser Mandon Moer reed aan zijn zij, en zijn witte staal glinsterde als ijs. Toen Tyrion haar in het oog kreeg, wendde hij zijn paard in haar richting. ‘Jonkvrouwe Sansa,’ riep hij vanuit het zadel, ‘mijn zuster heeft u toch zeker wel gevraagd zich bij de overige edele dames in Maegors Veste te voegen?’
‘Welzeker, heer, maar koning Joffry heeft mij ontboden om hem uitgeleide te doen. Ik wilde ook nog naar de sept om te bidden.’
‘Ik zal maar niet vragen voor wie.’ Zijn mond trok merkwaardig scheef. Als het een glimlach moest voorstellen was het de raarste die ze ooit had gezien. ‘Na vandaag is misschien alles anders, zowel voor u als voor het huis Lannister. Nu ik erover nadenk had ik u samen met Tommen moeten wegsturen. Maar in Maegors Veste zult u wel veilig zijn, zolang…’
‘Sansa!’ De jongensstem schalde over de binnenplaats. Joffry had haar gezien. ‘Sansa, hier!’
Hij roept me alsof ik zijn hond ben, dacht ze.
‘Zijne Genade heeft behoefte aan u,’ merkte Tyrion Lannister op. ‘Als de goden het willen spreken we elkaar na de veldslag weer.’
Sansa zigzagde door een rij in gouden mantels gehulde speerdagers naar de wenkende Joffry toe. ‘De slag begint nu gauw, zegt iedereen.’
‘Mogen de goden ons allen genadig zijn.’
‘Mijn oom is degene die genade nodig heeft, maar van mij zal hij die niet krijgen.’ Joffry trok zijn zwaard. De knop was een robijn, gesneden in de vorm van een hart dat in de kaken van een leeuw gevat was. In de kling waren drie mokers geëtst. ‘Mijn nieuwe zwaard, Hartverslinder.’
Eens had hij een zwaard gehad dat Leeuwentand heette, wist Sansa nog. Dat had Arya hem afgepakt en in een rivier gegooid. Ik hoop dat Stannis hetzelfde zal doen met dit zwaard. ‘Het is prachtig gemaakt, uwe genade.’
‘Zegen mijn staal met een kus.’ Hij hield haar de kling voor. ‘Hup, kussen.’
Hij klonk meer dan ooit als een dom jongetje. Sansa beroerde het metaal met haar lippen. Liever grote hoeveelheden zwaarden kussen dan één Joffry. Maar het gebaar leek hem te bevallen. Zwierig stak hij het wapen in de schede. ‘Als ik terugkom mag je het nog eens kussen om het bloed van mijn oom te proeven.’
Alleen als iemand van je Koningsgarde hem voor je doodt. Drie van de witte zwaarden zouden Joffry en zijn oom begeleiden: ser Meryn, ser Mandon en ser Osmond Ketelzwart. ‘Gaat u uw ridders aanvoeren in de strijd?’ vroeg Sansa hoopvol.
‘Dat zou ik wel willen, maar volgens mijn oom de Kobold zal mijn oom Stannis de rivier niet oversteken. Maar ik voer wel het bevel over de Drie Hoeren. Ik zal persoonlijk met die verraders afrekenen.’ Joff glimlachte bij het vooruitzicht. Door zijn volle roze lippen zag hij er altijd uit of hij pruilde. Ooit had Sansa dat leuk gevonden, maar nu werd ze er misselijk van.
‘Ze zeggen dat mijn broer Robb zich altijd in het heetst van de strijd begeeft,’ zei ze roekeloos. ‘Al is hij natuurlijk ouder dan Uwe Genade. Een volwassen man.’
Dat bracht een frons op zijn voorhoofd. ‘Met jouw broer reken ik af als ik klaar ben met mijn verraderlijke oom. Ik rijt hem open met Hartverslinder, dat beloof ik je.’ Hij wendde met een ruk zijn paard en draafde spoorslags naar de poort. Ser Meryn en ser Osmond voegden zich links en rechts naast hem en de goudmantels volgden in rijen van vier. De Kobold en ser Mandon Moer vormden de achterhoede. De wacht deed hen uitgeleide onder geroep en gejuich. Toen de laatste verdwenen was daalde er een plotselinge rust op de binnenplaats neer, als een stilte voor de storm. In die stilte hoorde ze het gezang roepen. Sansa keerde zich naar de sept. Twee staljongens volgden haar, en een van de wachters wiens wachtbeurt erop zat. Anderen sloten zich achter hen aan. Sansa had de sept nog nooit zo vol meegemaakt, en ook niet zo helder verlicht. Brede stroken zonlicht in alle kleuren van de regenboog vielen schuin door het kristalglas van de hoge ramen en alom brandden kaarsen waarvan de vlammetjes fonkelden als sterren. De altaren van de Moeder en de Krijgsman baadden in het licht, maar ook om de Smid, de Oude Vrouw, de Maagd en de Vader stonden gelovigen geschaard en er dansten zelfs vlammen onder het half menselijke gezicht van de Vreemdeling… want wie was Stannis Baratheon anders dan de Vreemdeling die kwam om over hen te oordelen? Sansa bezocht de Zeven een voor een, stak bij ieder altaar een kaars aan en zocht toen een plaatsje op een bank tussen een verschrompelde oude wasvrouw en een jongetje, niet ouder dan Rickon, dat gehuld was in de fijne linnen tuniek van een ridderzoon. De hand van de oude vrouw was knokig en vereelt, die van de jongen klein en slap, maar het was goed om iemand te kunnen vasthouden. De lucht was warm en zwaar, bezwangerd met wierook en zweet, gekust door kristal en door kaarsen verlicht, en ze werd er duizelig van. Ze kende de hymne, want die had ze lang geleden in Winterfel van haar moeder geleerd. Ze voegde haar stem bij de hunne.
Milde Moeder, bron van genade,
Verlos onze zonen van de strijd,
Stop de pijlen, stop de zwaarden,
Spaar hen voor een betere tijd.
Milde Moeder, kracht der vrouwen,
Red onze dochters uit haat en nijd,
Breng deze furie tot bedaren,
Leer ons allen barmhartigheid.
Aan de andere kant van de stad dromden duizenden mensen bijeen in de grote sept van Baelor op de heuvel van Visenya, en ook zij waren nu waarschijnlijk aan het zingen. Hun stemmen zouden aanzwellen tot boven de stad, over de rivier heen en tot hoog in de hemel. Het kan niet anders of de goden moeten ons horen, dacht ze. Sansa kende de meeste hymnen en deed zo goed mogelijk mee met de onbekende. Ze zong mee met vergrijsde oude bedienden en hevig bezorgde jonge echtgenotes, met dienstmeisjes, koksmaatjes en zogende moeders. Ze zong mee met de mensen binnen en buiten de slotmuren, ze zong mee met de hele stad. Ze zong om genade voor de levenden en de doden, voor Bran, Rickon en Robb, voor haar zuster Arya en haar bastaardbroer Jon Sneeuw, ver weg op de Muur. Ze zong voor haar moeder en haar vader, voor haar grootvader heer Hoster en haar oom Edmar Tulling, voor haar vriendin Jeane Poel, voor de oude dronken koning Robert, voor septa Mordane en ser Dontos en Jory Cassel en maester Luwin, voor al die dappere ridders en soldaten die vandaag zouden sterven, en voor de vrouwen en kinderen die hen zouden bewenen, en ten slotte, aan het einde, zong ze zelfs voor Tyrion de Kobold en voor de Jachthond. Hij is geen waarachtig ridder, maar toch heeft hij me, gered, zei ze tegen de Moeder. Bewaar hem als u kunt, en verzacht de woede in zijn hart.
Maar toen de septon naar boven klom en de goden aanriep om hun waarachtige en edele koning te beschermen en verdedigen stond Sansa op. De gangpaden stonden tjokvol mensen en ze moest zich tussen hen door worstelen. Intussen smeekte de septon de Smid om Joffry’s zwaard en schild sterk te maken, de Krijgsman om hem moed te schenken en de Vader om hem in het uur van zijn nood te beschermen. Laat zijn zwaard breken en zijn schild versplinteren, dacht Sansa kil toen ze de deur uitschoof. Laat zijn moed hem in de schoenen zinken en laten al zijn mannen hem in de steek laten.
Langs de borstwering van het poortgebouw liepen een paar wachters heen en weer, maar verder leek het kasteel leeg. Sansa bleef staan en luisterde. Ze werden bijna door het gezang overstemd, maar wie er oor voor had kon de geluiden horen: het lage loeien van krijgshoorns, het knarsen van werpblijden en de doffe plof waarmee de stenen neerkwamen, geplons en gekraak, geknetter van brandend pek, het zoemgeluid waarmee de schorpioenen hun drie voet lange schachten met de ijzeren punten afschoten… en als alom aanwezige ondertoon de kreten van stervende mannen. Dat was een ander soort lied, een gruwelijk lied. Sansa trok de kap van haar mantel over haar oren en haastte zich naar Maegors Veste, dat slot-in-een-slot waar ze, zo had de koningin verzekerd, allemaal veilig zouden zijn. Aan de voet van de valbrug kwam ze vrouwe Tanda en haar dochters tegen. Falyse was gisteren met een kleine troep soldaten uit slot Stookewaard gearriveerd. Ze probeerde haar zuster met zachte drang de brug op te krijgen maar Lollys klampte zich aan haar kamenier vast en snikte: ‘Ik wil niet, ik wil niet, ik wil niet.’
‘De slag is al bezig,’ zei vrouwe Tanda met overspannen stem.
‘Ik wil niet, ik wil niet.’
Sansa kon hen niet meer ontlopen. Ze groette hen hoffelijk. ‘Kan ik helpen?’
Vrouwe Tanda kreeg een kleur van schaamte. ‘Heel vriendelijk van u, jonkvrouwe, maar dat hoeft niet. Vergeeft u het mijn dochter maar, ze voelt zich de laatste tijd niet zo goed.’
‘Ik wil niet.’ Lollys greep haar kamenier beet, een slank, knap meisje met kort, donker haar dat keek of ze haar meesteres het liefst in de droge gracht had geduwd, boven op de ijzeren pieken. ‘Nee, nee, ik wil niet.’
Vriendelijk zei Sansa tegen haar: ‘Daarbinnen zijn we driedubbel beschermd, en er is ook eten, drinken en muziek.’
Lollys gaapte haar met open mond aan. Ze had bruine koeienogen die altijd leken te tranen. ‘Ik wil niet.’
‘Je móét,’ zei haar zuster Falyse scherp, ‘en daarmee uit. Shae, help eens.’ Ze grepen haar allebei bij een elleboog en zo werd Lollys naar de overkant gebracht, half gedragen, half gesleept. Sansa volgde, samen met hun moeder. ‘Ze is ziek,’ zei vrouwe Tanda. Voor zover je het dragen van een kind een ziekte kunt noemen, dacht Sansa. Het was een publiek geheim dat Lollys zwanger was. De twee deurwachters droegen de leeuwenhelmen en de karmijnrode mantels van het huis Lannister, maar Sansa wist dat het maar verklede huurlingen waren. Onder aan de trap zat er nog een — een echte wachter zou staan, niet met zijn hellebaard over zijn knieën op een traptree zitten — maar toen hij hen zag kwam hij overeind en opende de deur om hen binnen te laten.
De balzaal van de koningin besloeg nog geen tiende van de grote zaal van het slot en was maar half zo groot als de kleine zaal in de Toren van de Hand, maar had altijd nog honderd zitplaatsen, en wat hij aan ruimte te kort kwam compenseerde hij met schoonheid. Achter iedere toortshouder zat een spiegel van gedreven zilver, waardoor de vlammen tweemaal zo fel schenen; de wanden bestonden uit fraai bewerkte houten panelen en de vloer was met geurige biezen bedekt. Vanaf de gaanderij zweefden de vrolijke klanken van fluit en vedel omlaag. In de zuidmuur zat een reeks boogvensters, maar daar hingen zware draperieën voor. De dikke fluwelen gordijnen lieten geen spoortje licht door en dempten zowel de gebeden als het strijdrumoer. Maar dat helpt toch niet, dacht Sansa. De oorlog is vlak bij ons. Aan de lange schragentafels zaten bijna alle hooggeboren dames uit de hele stad, samen met een handvol oude mannen en jonge knapen. De vrouwen waren echtgenotes, dochters, moeders en zusters. Hun mannen waren vertrokken om tegen heer Stannis te strijden. Velen zouden niet terugkeren. De atmosfeer was doordrongen van dat besef. Als Joffry’s verloofde kwam Sansa de ereplaats aan de rechterhand van de koningin toe. Ze stapte net de verhoging op toen ze de man ontwaarde die in de schaduwen bij de achterwand stond. Hij droeg een lange halsberg van geoliede zwarte maliën en hield zijn zwaard voor zijn lichaam: haar vaders slagzwaard IJs, bijna even lang als de man zelf. De punt rustte op de vloer en zijn harde, benige vingers klemden de pareerstang aan weerszijden van het gevest vast. Sansa’s adem stokte. Ser Ilyn Peyn leek te merken dat ze naar hem staarde. Hij keerde zijn ingevallen, pokdalige gezicht naar haar toe.
‘Wat doet hij hier?’ vroeg ze aan Osfried Ketelzwart, die aan het hoofd van de nieuwe roodmantel-wacht van de koningin stond.
Osfried grinnikte. ‘Hare genade verwacht hem nodig te hebben vóór de nacht om is.’
Ser Ilyn was de scherprechter des konings. Er was maar één reden om een beroep op hem te doen. Wiens hoofd wil ze hebben?
‘Staat allen op voor Hare Genade, Cersei van het huis Lannister, de regentes en beschermvrouwe van het rijk,’ galmde de koninklijke hofmeester. Cersei’s japon was van linnen, sneeuwwit als de mantels van de Koningsgarde. Haar lange, gespleten mouwen waren met goudsatijn gevoerd. Een wolk lichtblond haar viel in dichte krullen over haar naakte schouders. Om haar slanke hals hing een snoer van diamanten en smaragden. In het wit zag ze er merkwaardig onschuldig uit, welhaast maagdelijk, maar op haar wangen zaten gekleurde vlekken.
‘Gaat u zitten,’ sprak de koningin toen ze haar plaats op de verhoging had ingenomen, ‘en weest welkom.’ Osfried Ketelzwart schoof haar zetel aan, en een page deed hetzelfde bij Sansa. ‘Je ziet bleek, Sansa,’ merkte Cersei op. ‘Bloeit je rode bloem nog?’
‘Ja.’
‘Heel treffend. De mannen bloeden buiten en jij binnen.’ De koningin gaf het teken dat de eerste gang kon worden opgediend.
‘Waarom is ser Ilyn hier?’ flapte Sansa eruit.
De konining wierp een blik op haar stomme scherprechter. ‘Om met verraders af te rekenen en ons in geval van nood te beschermen. Voor hij scherprechter werd was hij ridder.’ Ze wees met haar lepel naar het andere einde van de zaal, waar de hoge houten deuren gesloten en gebarricadeerd waren. ‘Als die deur met bijlen wordt ingeslagen zul je nog dankbaar zijn voor zijn aanwezigheid.’
Ik zou dankbaarder zijn als het de Jachthond was, dacht Sansa. Al was hij nog zo ruw, ze dacht niet dat Sandor Clegane zou toelaten dat haar iets overkwam. ‘Kunnen uw wachters ons niet beschermen?’
‘En wie beschermt ons tegen mijn wachters?’ De koningin wierp een zijdelingse blik op Osfried. ‘Trouwe huurlingen zijn even zeldzaam als maagdelijke hoeren. Als we de slag verliezen zullen mijn wachters over die karmijnrode mantels struikelen in hun haast om ze af te rukken. Ze zullen stelen wat ze kunnen en er samen met de bedienden, wasvrouwen en staljongens vandoor gaan om hun waardeloze huid te redden. Heb je er enig idee van wat zich zoal tijdens de plundering van een stad afspeelt, Sansa? Nee, dat zal wel niet. Alles wat jij van het leven af weet heb je van zangers, en goeie plunderzangen zijn schaars.’
‘Waarachtige ridders zullen vrouwen en kinderen nimmer een haar krenken.’ De woorden klonken haar zelf hol in de oren.
‘Waarachtige ridders.’ Dat leek de koningin bijzonder vermakelijk te vinden. ‘Dat zal vast wel. Eet dus maar braaf je soep en wacht tot Symeon Sterrenoog en prins Aemon de Drakenridder je komen redden, liefje. Dat kan nooit lang meer duren.’