Sansa

De ochtend van koning Joffry’s naamdag gloorde helder en winderig. De lange staart van de grote komeet was tussen de hoge, voortjagende wolken door te zien. Sansa stond er uit haar torenvenster naar te kijken toen ser Arys Eikhart kwam om haar naar het toernooiveld te begeleiden. ‘Wat betekent die komeet, denkt u?’ vroeg ze aan hem.

‘Glorie voor uw toekomstige gemaal,’ antwoordde ser Arys meteen.

‘Zie maar hoe hij vandaag, op de naamdag van Zijne Genade, vlammen schiet aan de hemel, alsof de goden zelf te zijner ere een banier gehesen hebben. De gewone man noemt hem al Koning Joffry’s Komeet.’

Dat was ongetwijfeld wat ze Joffry vertelden, maar Sansa was er niet zo zeker van. ‘Ik heb hem door bedienden de Drakenstaart horen noemen.’

‘Koning Joffry woont waar Aegon de Draak eens woonde, in het kasteel dat zijn zoon heeft laten bouwen,’ zei ser Arys. ‘Hij is de erfgenaam van de draak; en scharlakenrood is de kleur van het Huis Lannister, nog een teken. Deze komeet is gezonden als heraut van Joffry’s troonsbestijging. Hij kondigt Joffry’s overwinning over zijn vijanden aan.’

Zou dat waar zijn, vroeg ze zich af. Zouden de goden zo wreed zijn?

Haar moeder was tegenwoordig Joffry’s vijand, en haar broer Robb ook. Haar vader was op last van de koning gedood. Zouden Robb en haar moeder de volgenden zijn die stierven? Die komeet was inderdaad rood, maar Joffry was evenzeer een Baratheon als een Lannister, en hun wapenteken was een zwarte hertebok op een gouden veld. Zouden de goden Joff geen gouden komeet hebben gezonden?

Sansa sloot de luiken en keerde zich abrupt van het venster af. ‘U ziet er vandaag heel mooi uit, jonkvrouwe,’ zei ser Arys.

‘Dank u, ser.’ In de wetenschap dat Joffry zou eisen dat ze het toernooi te zijner ere zou bijwonen had Sansa extra zorg besteed aan haar gezicht en kleren. Ze droeg een japon van lichtpaarse zijde en een maanstenen haarnet dat Joffry haar had geschonken. De japon had lange mouwen om de blauwe plekken op haar armen te bedekken. Ook dat waren geschenken van Joffry. Toen hij had gehoord dat Robb tot koning in het Noorden was uitgeroepen, was zijn woede vreselijk geweest en had hij ser Boros gestuurd om haar te slaan.

‘Zullen we gaan?’ Ser Arys bood haar zijn arm en ze liet zien door hem haar kamer uit leiden. Als ze dan toch op al haar schreden werd gevolgd door een lid van de Koningsgarde, dan gaf Sansa aan hem de voorkeur. Ser Boros was opvliegend, ser Meryn kil, en de vreemde, doodse ogen van ser Mandon verontrustten haar, terwijl ser Preston haar als een onnozel kind behandelde. Arys Eikhart was hoffelijk en sprak op hartelijke toon tegen haar. Hij had zelfs een keer bezwaar gemaakt toen Joffry hem had bevolen haar te slaan. Uiteindelijk had hij haar toch geslagen, maar niet zo hard als ser Meryn of ser Boros gedaan zouden hebben, en hij had tenminste nog weerwoord gegeven. De anderen gehoorzaamden zonder tegenspraak… behalve de Jachthond, maar hem vroeg Joff nooit om haar te straffen. Daar had hij de overige vijf voor. Ser Arys had lichtbruin haar en een niet onaantrekkelijk gezicht. Vandaag zag hij er erg zwierig uit met zijn witzijden mantel, op zijn schouder bevestigd met een gouden blad, en met een eik met een brede kruin in glanzend gouddraad op de voorkant van zijn tuniek geborduurd. ‘Wie zal er vandaag met de eer gaan strijken?’ vroeg Sansa terwijl ze gearmd de trap afdaalden.

‘Ik,’ zei ser Arys met een glimlach. ‘Maar ik vrees dat de triomf weinig zoet zal zijn. Het veld is klein en slecht bezet. Er treden niet meer dan veertig man in het krijt, schildknapen en vrijruiters meegerekend. Er schuilt weinig eer in om onervaren knapen uit het zadel te lichten.’

Het vorige toernooi was anders geweest, peinsde Sansa. Dat was door koning Robert ter ere van haar vader georganiseerd. Uit het ganse rijk waren hooggeboren heren en befaamde kampvechters gekomen om in het strijdperk te treden, en de hele stad was uitgelopen om te kijken. Ze herinnerde zich nog hoe schitterend het was geweest: het veld vol paviljoenen langs de rivier, met voor elke ingang een ridderschild, de lange rijen zijden Vanen, wapperend in de wind, het zonlicht, blinkend op fel staal en vergulde sporen. De dagen waren vervuld geweest van trompetgeschal en hoefgetrappel en de nachten van feestgedruis en gezang. Dat was de meest betoverende periode van haar leven geweest, maar nu leek het een herinnering uit een ander tijdperk. Robert Baratheon was dood en haar vader ook, als verrader onthoofd op de treden van de Grote Sept van Baelor. Nu waren er drie koningen in het land, en aan gene zijde van de Drietand woedde de oorlog, terwijl de stad volstroomde met wanhopige mannen. Geen wonder dat Joffs toernooi achter de dikke stenen muren van de Rode Burcht gehouden moest worden.

‘Zal de koningin zich ook laten zien, denkt u?’ Sansa voelde zich altijd veiliger als Cersei er was om haar zoon in bedwang te houden.

‘Ik vrees van niet, jonkvrouwe. De raad komt voor een dringende kwestie bijeen.’ Ser Arys dempte zijn stem. ‘Heer Tywin heeft zich in Harrenhal verschanst in plaats van met zijn leger naar de stad te komen, zoals de koningin had bevolen. Hare Genade is furieus.’ Hij zweeg toen een colonne Lannister-wachters met scharlakenrode mantels en met leeuwen bekroonde helmen langsmarcheerde. Ser Arys was dol op roddelen, maar alleen als hij zeker wist dat er niemand luisterde. De timmerlieden hadden in de buitenhof een eretribune en een omheining opgericht. Het was inderdaad een armzalig geheel, en het schamele aantal toeschouwers bezette maar de helft van de plaatsen. Het publiek bestond voor het merendeel uit wachters in de gouden mantels van de Stadswacht of de scharlakenrode van het huis Lannister, en er was maar een zielig klein groepje hooggeboren dames en heren, alleen het handjevol dat nog aan het hof was. Heer Gyllis Roswijck, met het grauwe gezicht, zat in een roze zijden doek te hoesten. Vrouwe Tanda werd geflankeerd door haar dochters, de gezapige, saaie Lollys en Falyse met de vlijmscherpe tong. Jalabhar Xho met zijn huid van ebbenhout was een balling die nergens anders heen kon en jonkvrouwe Ermesande een baby op de schoot van haar min. Er werd gefluisterd dat ze binnenkort aan een neef van de koningin zou worden uitgehuwelijkt, zodat de Lannisters aanspraak konden maken op haar gebied. De koning zat in de schaduw van een scharlakenrood baldakijn, één been slordig over de fraai bewerkte houten armleuning van zijn zetel geslagen. Prinses Myrcella en prins Tommen zaten achter hem. Achter in de koninklijke loge stond Sandor Clegane op wacht. Zijn handen rustten op zijn zwaardriem, over zijn brede schouders was de witte mantel van de Koningsgarde gedrapeerd en bevestigd met een broche met juwelen. De sneeuwwitte stof bood een onnatuurlijk contrast met zijn grof geweven bruine tuniek en met ijzer beslagen leren kolder. ‘Jonkvrouwe Sansa,’ kondigde de Jachthond kortaf aan toen hij haar zag. Zijn stem was ruw, het geluid van een zaag op hout. Als hij sprak vertrok de ene helft van zijn mond, een gevolg van de littekens van de brandwonden op zijn gezicht en hals.

Prinses Myrcella knikte beschroomd bij wijze van groet toen ze Sansa’s naam hoorde, maar de mollige kleine prins Tommen sprong gretig overeind. ‘Heb je het gehoord, Sansa? Ik mag vandaag met het toernooi meedoen. Mama zei dat het goed was.’ Tommen was maar liefst acht. Hij deed haar aan Bran denken, haar eigen jongere broertje. Ze waren even oud. Bran was nog in Winterfel, verlamd, maar veilig. Sansa zou er alles voor gegeven hebben om bij hem te zijn. ‘Ik vrees voor het leven van uw tegenstander,’ sprak ze plechtig tegen Tommen.

‘Die tegenstander is een stropop,’ zei Joff terwijl hij overeind kwam. De koning droeg een verguld borstharnas met een brullende leeuw op de voorkant gegraveerd, alsof hij verwachtte dat de oorlog hen elk moment kon overvallen. Hij was vandaag dertien geworden, en lang voor zijn leeftijd, met de groene ogen en het gouden haar van de Lannisters.

‘Uwe Genade,’ zei ze, en ze maakte een revérence.

Ser Arys boog. ‘Verschoning, Uwe Genade. Ik moet mij toerusten voor de strijd.’

Joff wuifde hem met een kort gebaar weg terwijl hij Sansa van top tot teen bestudeerde. ‘Het verheugt me dat je mijn stenen draagt.’

Dus de koning verkoos vandaag de hoofse edelman uit te hangen. Sansa was opgelucht. ‘Ik dank u voor uw geschenk… en voor uw tedere woorden. Ik bid u een gelukkige naamdag toe, Uwe Genade.’

‘Ga zitten,’ commandeerde Joffry en hij dirigeerde haar naar de lege zetel naast de zijne. ‘Heb je het gehoord? De bedelaarkoning is dood.’

‘Wie?’ Even was Sansa bang dat hij Robb bedoelde.

‘Viserys. De laatste zoon van de gekke koning Aerys. Hij liep al sinds mijn geboorte in de vrijsteden te roepen dat hij koning was. Nu zegt mama dat de Dothraki hem eindelijk hebben gekroond. Met gesmolten goud.’ Hij lachte. ‘Grappig, hè? Ze hadden een draak als wapenteken. Dat is bijna even leuk als wanneer jouw verraderlijke broer door een wolf gedood zou worden. Misschien voer ik hem wel aan de wolven als ik hem gevangengenomen heb. Had ik je al verteld dat ik van plan ben hem tot een tweegevecht uit te dagen?’

‘Daar zou ik graag getuige van zijn, Uwe Genade.’ Zelfs liever dan jij beseft. Sansa zorgde dat het koel en beleefd klonk, maar toch vernauwden Joffry’s ogen zich toen hij probeerde te zien of ze soms de spot met hem dreef. ‘Zult u vandaag in het strijdperk treden?’ vroeg ze snel. De koning fronste zijn wenkbrauwen. ‘Mijn edele moeder zei dat dat ongepast was, omdat het toernooi te mijner ere is. Anders zou ik gezegevierd hebben. Of niet soms, hond?’

De mond van de Jachthond vertrok. ‘Tegen dit zootje? Waarom niet?’

Hij had gezegevierd in het toernooi ter ere van haar vader, herinnerde Sansa zich. ‘Strijdt u vandaag mee, heer?’ vroeg ze hem. Cleganès stem droop van minachting. ‘Verspilde moeite om mijn wapenrusting aan te leggen. Dit is een toernooi voor muggen.’

De koning lachte. ‘Mijn hond blaft woest. Misschien moet ik hem bevelen de overwinnaar van vandaag te bevechten. Op leven en dood.’

‘Dan zou u daarna een ridder armer zijn.’ De Jachthond had nooit riddergeloften afgelegd. Zijn broer was ridder, en hij haatte zijn broer. Trompetgeschal weerklonk. De koning leunde naar achteren in zijn zetel en greep Sansa’s hand. Eens zou haar hart daar sneller van zijn gaan kloppen, maar dat was voordat hij haar smeekbede om genade had beantwoord met het hoofd van haar vader. Nu vervulde zijn aanraking haar met weerzin, maar ze was wel zo verstandig om dat niet te laten merken. Ze dwong zichzelf doodstil te zitten.

‘Ser Meryn Trant van de Koningsgarde,’ riep een heraut. Ser Meryn kwam aanrijden vanaf de westkant van de binnenplaats, gehuld in een glanzend wit harnas, met goud geciseleerd, en gezeten op een melkwit strijdros met wapperende grijze manen. Zijn mantel golfde als een besneeuwd veld achter hem aan. Hij voerde een twaalfvoetslans.

‘Ser Hobber van het huis Roodweyn, uit het Prieel,’ galmde de heraut. Ser Hobber kwam op een sukkeldrafje uit het oosten aandraven. Hij bereed een zwarte hengst met een dekkleed in wijnrood en blauw. Zijn lans was in dezelfde kleuren gestreept en zijn schild vertoonde het wapenteken van zijn huis, de druiventros. Net als Sansa waren de tweelingbroers Roodweyn tegen wil en dank bij de koningin te gast. Ze vroeg zich af wiens idee het was geweest dat ze aan Joffry’s toernooi zouden deelnemen. Niet hun eigen idee, dacht ze.

Op een teken van de ceremoniemeester velden de strijders hun lansen en gaven ze hun rijdieren de sporen. Van onder de toekijkende wachters en de heren en dames op de tribune stegen kreten op. Midden op de binnenplaats stuitten de ridders met een enorme dreun van hout en staal op elkaar. De witte en de gestreepte lans versplinterden minder dan een tel na elkaar. Hobber Roodweyn wankelde door de klap, maar wist desondanks in het zadel te blijven. Aan het uiteinde van het strijdperk wierpen de ridders hun paard om, smeten hun gebroken lansen weg en pakten van hun schildknapen een nieuwe aan. Ser Horas Roodweyn, ser Hobbers tweelingbroer, riep zijn broer bemoedigend toe. Maar bij hun tweede rit trof ser Meryn ser Hobber met de punt van zijn lans op de borst en lichtte hem van het zadel, zodat hij met een galmende klap op de grond smakte. Ser Horas vloekte en rende op zijn gebutste broer af om hem van het veld te helpen.

‘Waardeloos gereden,’ verklaarde koning Joffry.

‘Ser Balon Swaan, van Steenhelm in de Rode Wacht,’ klonk de roep van de heraut. Brede, witte vleugels sierden ser Balons grote helm, en op zijn schild vochten een zware en een witte zwaan. ‘Morros van het huis Slink, erfgenaam van heer Janos van Harrenhal,’

‘Moet je die omhooggevallen pummel zien,’ toeterde Joff, zo luid dat het over de halve binnenplaats te horen was. Morros, die slechts schildknaap was, en dat bovendien pas kort, had moeite zijn schild en lans recht te houden. De lans was een ridderwapen, wist Sansa, en de Slinks waren van lage komaf. Heer Janos was gewoon maar bevelhebber van de Stadswacht geweest voordat Joffry hem tot heer van Harrenhal en lid van de raad had bevorderd.

Ik hoop dat hij valt en zich te schande maakt, dacht ze verbitterd. Ik hoop dat ser Balon hem doodt. Toen Joffry haar vaders dood had geproclameerd was het Janos Slink geweest die heer Eddards afgehouwen hoofd bij de haren had gegrepen en opgetild om aan koning en volk te tonen terwijl Sansa huilde en gilde.

Morros droeg een zwart met goud geruite mantel over een zwarte wapenrusting met gulden sierkrullen. Op zijn schild stond de bebloede speer die zijn vader als wapenteken voor hun nieuwbakken huis had gekozen. Maar hij leek niet te weten wat hij met het schild aan moest toen hij zijn paard naar voren dreef, en ser Balons lanspunt trof het midden op het blazoen. Morros liet zijn lans vallen, worstelde om in evenwicht te blijven, en verloor. Bij zijn val bleef zijn ene voet in een stijgbeugel hangen, en het op hol geslagen strijdros sleurde de jongeling naar het uiteinde van het strijdperk, waarbij zijn hoofd tegen de grond bonkte. Joff liet een honend geloei horen. Sansa was ontzet en vroeg zich af of de goden haar wraakzuchtige gebed hadden verhoord. Maar toen Morros Slink van zijn paard werd losgemaakt bleek hij nog in leven te zijn, zij het met een bebloede kop. ‘Tommen, we hebben de verkeerde tegenstander voor je uitgezocht,’ zei de koning tegen zijn broertje. ‘Je stroman voert een betere lans dan die daar.’

Daarop was het ser Horas Roodweyns beurt. Hij bracht het er beter af dan zijn broer en overwon een oudere ridder wiens rijdier een dekkleed met zilveren griffioenen op een blauw-wit gestreept veld droeg. Hoe fraai hij er ook uitzag, de oude man maakte er een povere vertoning van. Joffry’s lip schoof naar voren. ‘Wat een slap gedoe allemaal.’

‘Ik had u gewaarschuwd,’ zei de Jachthond. ‘Muggen.’

De koning begon zich te vervelen. Dat maakte Sansa ongerust. Ze sloeg haar ogen neer en besloot zich onder alle omstandigheden kalm te houden. Als Joffry Baratheons stemming verslechterde was een toevallig gesproken woord genoeg om een van zijn woedeaanvallen te ontketenen.

‘Lothor Brune, vrijruiter in dienst van heer Baelish,’ riep de heraut. ‘Ser Dontos de Rode, van het huis Hollard.’

De vrijruiter, een klein mannetje in een gebutst harnas zonder embleem, verscheen inderdaad aan de westkant van de binnenplaats, maar van zijn opponent was geen spoor te bekennen. Ten slotte dook er een kastanjebruine hengst op, bekleed met wapperende zijde in karmozijn en scharlaken, maar ser Dontos zat er niet op. De ridder verscheen een ogenblik later, vloekend en wankelend, slechts gehuld in een borstharnas en een gepluimde helm. Zijn benen waren bleek en mager en zijn geslacht zwaaide obsceen heen en weer terwijl hij achter zijn paard aandraafde. De toeschouwers brulden en schreeuwden beledigingen. Ser Dontos wist zijn paard bij het hoofdstel te grijpen en probeerde op te stijgen, maar het dier bleef niet stilstaan en de ridder was zo dronken dat hij zijn naakte voet niet in de stijgbeugel kreeg.

Tegen die tijd huilde de menigte van het lachen… iedereen, op de koning na. Joffry had die blik in zijn ogen die Sansa nog zo goed voor de geest stond, diezelfde blik als bij de Grote Sept van Baelor, de dag dat hij heer Eddard Stark ter dood had veroordeeld. Ten slotte gaf ser Dontos de Rode het op, ging in het stof zitten en zette zijn gepluimde helm af. ‘Ik heb verloren,’ riep hij. ‘Breng me een slokje wijn.’

De koning ging staan. ‘Een vat uit de kelder! Ik laat hem erin verzuipen.’

Sansa hoorde zichzelf naar adem happen. ‘Nee, dat kunt u niet doen.’

Joffry keek opzij. ‘Wat zei je?’

Sansa kon zelf niet geloven dat ze haar mond had geopend. Was ze van zinnen, dat ze nee tegen hem had gezegd in aanwezigheid van het halve hof? Ze had helemaal niets willen zeggen, alleen… ser Dontos was dronken, dwaas en nutteloos, maar hij had geen kwaad in de zin gehad.

‘Zei je dat ik dat niet kón? Heb je dat echt gezegd?’

‘Ik smeek u,’ zei Sansa, ‘ik bedoelde alleen… het zou ongeluk brengen, Uwe Genade… om, om iemand te doden op uw naamdag.’

‘Je liegt,’ zei Joffry. ‘Ik zou jou samen met hem moeten verzuipen, als je zoveel om hem geeft.’

‘Ik geef niets om hem, Uwe Genade.’ Wanhopig kwamen de woorden uit haar rollen. ‘Verdrink hem, of hak zijn hoofd eraf, alleen… dood hem morgen, als het u behaagt, maar ik smeek u… niet vandaag, niet op uw naamdag. Ik zou het ondraaglijk vinden als er ongeluk over u kwam… groot ongeluk, zelfs voor koningen, de zangers zeggen het allemaal…’

Joffry keek gemelijk. Hij wist dat ze loog, ze kon het zien. Hij zou haar hiervoor laten bloeden.

‘Het meisje spreekt een waar woord,’ raspte de Jachthond. ‘Wat iemand op zijn naamdag zaait zal hij door het jaar heen oogsten.’ Zijn stem was toonloos, alsof het hem geen zier kon schelen of de koning hem geloofde of niet. Zou het waar kunnen zijn? Daar had Sansa geen idee van gehad. Ze had maar wat gezegd, omdat ze die straf zo wanhopig graag wilde voorkomen. Joffry schoof heen en weer in zijn zetel, niet op zijn gemak, en wuifde met zijn vingers naar ser Dontos. ‘Breng hem weg. Ik laat hem morgen wel doden, de zot.’

‘Dat is hij,’ zei Sansa. ‘Een zot. Wat bent u toch wijs dat u dat ziet. Hij slaat een beter figuur als zot dan als ridder, hè? U zou hem een geblokt pak moeten aantrekken en hem als nar moeten nemen. Een snelle dood is te genadig, dat verdient hij niet.’

De koning keek haar even onderzoekend aan. ‘Misschien ben je toch niet zo dom als mijn moeder zegt.’ Hij verhief zijn stem. ‘Hoor je wat mijn jonkvrouwe zegt, Dontos? Van nu af aan ben jij mijn nieuwe zot. Je slaapt bij Uilebol en trekt een ruitjespak aan.’

Ser Dontos, ontnuchterd doordat hij op het nippertje aan de dood ontkwam, krabbelde op zijn knieën. ‘Heb dank, Uwe Genade. En u, jonkvrouwe. Dank u.’

Terwijl hij door een paar Lannister-wachters werd weggeleid kwam de ceremoniemeester naar de loge lopen. ‘Uwe Genade,’ zei hij, ‘moet ik een nieuwe uitdager voor Brune oproepen, of gaan we verder met de volgende tweekamp?’

‘Geen van beide. Dit zijn muggen, geen ridders. Ik zou ze het liefst allemaal ter dood brengen, maar het is mijn naamdag. Het toernooi is afgelopen. Laat ze allemaal uit mijn ogen gaan.’

De ceremoniemeester boog, maar prins Tommen was minder meegaand. ‘Ik mocht tegen de stroman rijden.’

‘Vandaag niet.’

‘Maar ik wil rijden!’

‘Het kan me niet schelen wat je wilt.’

‘Mama zei dat ik mocht rijden.’

‘Dat is waar,’ beaamde prinses Myrcella.

‘Mama zei,’ spotte de koning. ‘Doe niet zo kinderachtig.’

‘Wij zijn kinderen,’ verklaarde Myrcella hooghartig. ‘We horen kinderachtig te zijn.’

De Jachthond lachte. ‘Ze heeft u tuk.’

Joffry had er niet van terug. ‘Goed dan. Zelfs mijn broertje zal geen slechtere lans voeren dan al die anderen. Haal de staak maar te voorschijn, meester. Tommen wil graag voor mug spelen.’

Tommen slaakte een vreugdekreet en stormde er op zijn mollige beentjes vandoor om toegerust te worden. ‘Succes,’ riep Sansa hem na. De pony van de prins werd gezadeld, en ondertussen werd aan het uiteinde van het strijdperk de staak opgezet. Tommens tegenstander was een leren krijgsman ter grootte van een kind, met stro opgevuld en op een draaischijf bevestigd, een schild in de ene hand en een omwikkelde strijdhamer in de andere. Iemand had een gewei op het hoofd van de ridder gebonden. Joffry’s vader, koning Robert, had een gewei op zijn helm gedragen, herinnerde Sansa zich… maar zijn oom Renling, Roberts broer, droeg er ook een. En die had verraad gepleegd en zichzelf tot koning gekroond. Een paar schildknapen gespten de prins zijn versierde harnas aan, zilver met karmijnrood. Een hoge pluim van rode veren ontsproot aan zijn helmtop, en de leeuw van de Lannisters en de gekroonde hertebok dartelden samen rond op zijn schild. De schildknapen hielpen hem in het zadel, en ser Aron Santagar, de wapenmeester van de Rode Burcht, trad naar voren om Tommen een stomp gemaakt zilveren zwaard met een bladvormige kling aan te reiken, op maat gesmeed voor een achtjarige. Tommen hief de kling hoog op. ‘De rots van Casterling!’ riep hij met een hoge jongensstem toen hij zijn hielen in de flanken van zijn pony drukte en over de stevig aangestampte aarde op de staak afreed. Vrouwe Tanda en heer Gyllis hieven een schor gejuich aan en Sansa voegde haar stem bij de hunne. De koning staarde zwijgend voor zich uit. Tommen zette zijn pony tot een stevige draf aan, zwaaide energiek met zijn zwaard en gaf in het voorbijgaan een stevige klap tegen het schild van de ridder. De staak draaide, en de omwikkelde strijdhamer zwiepte rond en gaf de prins een geweldige mep tegen zijn achterhoofd. Tommen tuimelde uit het zadel en zijn nieuwe wapenrusting rinkelde als een zak oud aardewerk toen hij neerplofte. Zijn zwaard zeilde door de lucht, zijn pony draafde weg over het binnenplein en er ging een bulderend gelach op. Koning Joffry lachte het langst en het hardst van iedereen.

‘Ach,’ riep prinses Myrcella. Ze klauterde de loge uit en rende naar haar broertje toe.

Sansa merkte dat een vreemd soort dronkenmansmoed zich van haar meester maakte. ‘Moet u niet met haar mee?’ zei ze tegen de koning.

‘Uw broertje is misschien wel gewond.’

Joffry haalde zijn schouders op. ‘En wat dan nog?’

‘U zou hem op de been moeten helpen en tegen hem zeggen dat hij zo goed gereden heeft.’ Sansa kon zich domweg niet inhouden.

‘Hij werd van zijn paard gegooid en beet in het stof,’ merkte de koning op. ‘Dat is niet wat je goed rijden noemt.’

‘Kijk,’ onderbrak de Jachthond hem. ‘De jongen heeft moed. Hij gaat het nog eens proberen.’

Prins Tommen werd weer op zijn pony geholpen. Was Tommen maar de oudste, in plaats van Joffry., dacht Sansa. Ik zou het niet erg vinden om met Tommen te trouwen.

De geluiden bij het poortgebouw overvielen hen. Met rammelende kettingen werd het valhek opgetrokken, en onder geknars van ijzeren scharnieren zwaaiden de grote poortvleugels open. ‘Wie heeft gezegd dat de poort geopend moest worden?’ vroeg Joff op hoge toon. Vanwege al die troebelen in de stad waren de poorten van de Rode Burcht al dagen dicht.

Een colonne ruiters kwam met staalgerinkel en hoefgetrappel van onder het valhek te voorschijn. Clegane ging naast de koning staan, een hand op zijn zwaardgevest. De bezoekers waren gebutst, hologig en bestoft, maar de standaard die ze bij zich droegen was de gouden leeuw van Lannister op het karmozijnrode veld. Enkelen droegen de rode mantels en maliën van Lannister-krijgslieden, maar de meesten waren vrijruiters en huurlingen, in samengeraapte wapenrustingen en aan alle kanten van scherp staal voorzien. En er waren nog anderen, monsterlijke wilden uit een verhaal van ouwe Nans, die griezelige waar Bran zo dol op was. Zij waren gehuld in ruige pelzen en verhard leer en hadden lange haren en woeste baarden. Sommigen hadden met bloed bevlekte verbanden om hun hoofd of handen, en anderen misten ogen, oren of vingers. In hun midden, gezeten op een groot vossenpaard met een vreemd, hoog zadel dat hem van achteren en van voren omsloot, bevond zich de dwerg Tyrion Lannister, de broer van de koningin, de man die de Kobold werd genoemd. Hij had zijn baard laten staan om zijn platte gezicht te bedekken, en die was uitgegroeid tot een verwarde massa borstelig, geelzwart haar, zo grof als metaaldraad. Een mantel van schaduwvacht hing van zijn schouders, zwart bont met witte strepen. Hij had de teugels in zijn linkerhand en zijn rechterarm hing in een witzijden doek, maar verder zag hij er nog even grotesk uit als Sansa zich hem herinnerde van zijn bezoek aan Winterfel. Met zijn bolle voorhoofd en ongelijke ogen was hij nog steeds de lelijkste man die ze ooit had gezien. Maar Tommen gaf zijn paard de sporen en galoppeerde halsoverkop de binnenplaats over, schreeuwend van vreugde. Een van de wilden, een enorme, logge man, zo harig dat zijn gezicht bijna geheel onder zijn bakkebaarden schuilging, lichtte de jongen met harnas en al uit het zadel en zette hem naast zijn oom op de grond. Tommens ademloze geschater weerkaatste van de muren toen Tyrion hem een klopje op zijn geharnaste rug gaf, en Sansa zag tot haar verrassing dat ze even lang waren. Myrcella kwam achter haar broertje aanrennen, en de dwerg tilde haar bij haar middel op en draaide haar in een cirkel rond terwijl ze gilde van plezier. Toen zette het mannetje haar weer neer, kuste haar vluchtig op haar voorhoofd en waggelde over de binnenplaats naar Joffry toe. Twee van zijn mannen volgden hem op de voet, een zwartogige, zwartharige huurling die zich bewoog als een sluipende kat, en een broodmagere knaap met één lege oogkas. Tommen en Myrcella kwamen achter hen aan. De dwerg zonk voor de koning op één knie. ‘Uwe Genade.’

‘U!’ zei Joffry.

‘Ik,’ beaamde de Kobold, ‘al zou een hoffelijker begroeting wel op zijn plaats zijn tegenover iemand die uw oom is, en ouder dan u.’

‘Ze zeiden dat u dood was,’ zei de Jachthond.

Het kleine mannetje wierp de grote man een blik toe. Een van zijn ogen was groen, het andere zwart, en allebei waren ze kil. ‘Ik had het tegen de koning, niet tegen zijn straathond.’

‘Ik ben blij dat u niet dood bent,’ zei prinses Myrcella.

‘Dan zijn we het eens, lieve kind.’ Tyrion wendde zich tot Sansa.

‘Jonkvrouwe, mijn deelneming met uw verlies. Waarlijk, de goden zijn wreed.’

Daar wist Sansa geen zinnig woord op te zeggen. Waarom zou hij met haar meevoelen? Dreef hij de spot met haar? Niet de goden waren wreed geweest, maar Joffry.

‘Ook mijn deelneming met jouw verlies, Joffry,’ zei de dwerg.

‘Welk verlies?’

‘Uw vader de koning? Een forse, woeste man met een zwarte baard. Als u goed nadenkt weet u vast wel weer wie ik bedoel. Hij was koning voor u.’

‘O, dié. Ja, dat was heel triest, hij is gedood door een ever.’

‘Is dat wat “men” zegt, Uwe Genade?’

Joffry fronste zijn voorhoofd. Sansa had het gevoel dat ze een opmerking moest maken. Wat placht septa Mordane ook alweer te zeggen? De wapenrusting van een dame is hoofsheid, dat was het. Ze legde haar wapenrusting aan en zei: ‘Het spijt me dat u door mijn moeder gevangen bent genomen, heer.’

‘Dat spijt een heleboel mensen,’ antwoordde Tyrion, ‘en voordat ik klaar ben zullen sommigen nog veel meer spijt krijgen… maar ik dank u dat u er zo over denkt. Joffry, waar kan ik uw moeder vinden?’

‘Bij mijn raad,’ antwoordde de koning. ‘Uw broer Jaime verliest steeds maar weer veldslagen.’ Hij wierp Sansa een boze blik toe, alsof zij daar iets aan kon doen. ‘Hij is gegevangengenomen door de Starks, en we zijn Stroornvliet kwijt, en nu noemt die stomme broer van haar zich koning.’

De dwerg glimlachte scheef. ‘Alle mogelijke mensen noemen zich tegenwoordig koning.’

Joff wist niet hoe hij dat moest opvatten, al leek hij argwanend en uit het veld geslagen. ‘Ja. Nou. Ik ben blij dat u niet dood bent, oom. Hebt u een geschenk meegebracht voor mijn naamdag?’

‘Jazeker. Mijn hersens.’

‘Ik had liever het hoofd van Robb Stark gehad,’ zei Joff met een geniepige blik in Sansa’s richting. ‘Tommen, Myrcella, kom mee.’

Sandor Clegane bleef nog even. ‘Ik zou maar op mijn tong passen als ik u was, kleine man,’ waarschuwde hij voor hij achter zijn heer aanschreed. Sansa bleef achter met de dwerg en zijn monsters. Ze probeerde te bedenken wat ze nog meer zou kunnen zeggen. ‘Uw arm is gewond.’

‘Een van die noorderlingen van u heeft me tijdens de slag van de Groene Vork met een morgenster geraakt. Ik heb het overleefd door van mijn paard te vallen.’ Zijn grijns verzachtte zich tot iets anders toen hij haar gezicht opnam. ‘Bent u zo bedroefd vanwege uw vader?’

‘Mijn vader was een verrader,’ zei Sansa meteen. ‘En mijn broer en moeder zijn het ook.’ Die reflex had ze snel aangeleerd. ‘Ik ben mijn geliefde Joffry trouw.’

‘Ongetwijfeld. Even trouw als een hert de wolven waardoor het omringd wordt.’

‘Leeuwen,’ fluisterde ze zonder erbij na te denken. Nerveus keek ze om zich heen, maar niemand stond zo dichtbij dat hij haar gehoord kon hebben.

Lannister greep haar hand en gaf er een kneepje in. ‘Ik ben maar een klein leeuwtje, kind, en ik zweer dat ik je niet zal verscheuren.’ Hij boog en vervolgde: ‘Maar nu moet u mij excuseren. Ik heb dringende zaken af te handelen met de koningin en de raad.’

Sansa keek hem na toen hij wegliep. Zijn lichaam zwaaide bij elke stap heen en weer, als een ding uit een rariteitenkabinet. Hij klinkt dan wel vriendelijker dan Joffry, dacht ze, maar de koningin klonk ook vriendelijk. Hij is en blijft een Lannister, haar broer en Joffs oom. Hij is geen vriend. Eens had ze met heel haar hart van prins Joffry gehouden, en zijn moeder, de koningin, bewonderd en vertrouwd. Zij hadden die liefde en dat vertrouwen vergolden met haar vaders hoofd. Sansa zou nooit meer zo’n vergissing maken.

Загрузка...