Tyrion

De helmspleet beperkte Tyrions zicht tot wat zich recht voor hem bevond, maar als hij zijn hoofd draaide zag hij drie galeien die op het toernooiveld gestrand waren, en een vierde, groter dan de anderen, die een eindje in de rivier lag en met een katapult vaten brandend pek slingerde.

‘Wig,’ beval Tyrion terwijl zijn mannen het poortje uitstroomden. Ze formeerden zich tot een speerpunt, met hem vooraan. Ser Mandon Moer reed rechts van hem. Vlammen weerkaatsten op het witte email van zijn harnas, en zijn doodse ogen, van elke emotie gespeend, blonken in zijn helm. Hij bereed een koolzwart paard met een volledig wit tuig, en aan zijn arm was het smetteloos witte schild van de Koningsgarde gegespt. Aan zijn linkerhand zag Tyrion tot zijn verbazing Podderik Peyn met een zwaard in zijn hand. ‘Jij bent nog te jong,’ zei hij meteen. ‘Ga terug.’

‘Ik ben uw schildknaap, heer.’

Tyrion had geen tijd voor een discussie. ‘Kom mee dan. Vlak bij me blijven.’

Ze reden knie aan knie vlak langs de hoog oprijzende muren. Aan ser Mandons stok wapperde Joffry’s standaard, karmijnrood met goud, en hertenbok en leeuw dansten hoef aan poot. Met een wijde boog rondden ze de voet van de toren en gingen in draf over. Vanaf de stadsmuren kwamen pijlen aanvliegen, en de stenen suisden draaiend over hun hoofd en kwamen zonder onderscheid op de grond en in het water, op staal en vlees neer. Voor hen doemde de koningspoort op, en een aanzwellende menigte soldaten die voortzwoegden met een enorme ram, een dikke paal van zwart eikenhout met een ijzeren kop. Ontscheepte boogschutters omringden hen en zonden pijlen af op elke verdediger die zich op de muren van het poortgebouw liet zien. ‘Lansen,’ beval Tyrion. Hij ging in gestrekte draf over.

De grond was doorweekt en glibberig, gelijke hoeveelheden modder en bloed. Zijn hengst struikelde over een lijk. De hoeven gleden weg en woelden de grond om, en even was Tyrion bang dat zijn charge erop uit zou lopen dat hij uit het zadel viel vóór hij de vijand zelfs maar had bereikt. Maar op de een of andere manier wisten zowel zijn paard als hij het evenwicht te bewaren. Onder aan de poort draaiden de mannen zich om en zetten zich ijlings schrap voor de schok. Tyrion hief zijn bijl en riep: ‘Koningslanding!’ Andere stemmen namen de kreet over, en nu vloog de pijlpunt voort, een langgerekte kreet van staal en zijde, dreunende hoeven en scherpe, door vuur gekuste klingen. Ser Mandon liet zijn lanspunt op het allerlaatste moment zakken, boorde Joffry’s banier in de borst van een man met een schubbenjak en tilde hem in zijn geheel van de grond voor de schacht afbrak. Tyrion zag een ridder voor zich op wiens wapenrok een vos uit een krans van bloemen gluurde. Florens, was zijn eerste gedachte, meteen gevolgd door geen helm. Hij trof de man in het gezicht met het volle gewicht van zijn bijl, zijn arm en zijn voortstormende paard achter zich en sloeg hem zijn halve hoofd af. Zijn schouder raakte verdoofd door de klap. Shagga zou me nu uitlachen, dacht hij terwijl hij verder reed. Er sloeg een speer tegen zijn schild. Pod galoppeerde naast hem en haalde uit naar elke vijand die ze passeerden. Op de muren hoorde hij vagelijk gejuich. De stormram viel met een klap om, onmiddellijk vergeten toen de mannen die hem hadden voortgetrokken op de vlucht sloegen of terugvochten. Tyrion reed een boogschutter tegen de grond, haalde een speerdrager van schouder tot oksel open en schampte een helm met een zwaardvis. Bij de ram weigerde zijn grote vos, maar de zwarte hengst nam de hindernis soepel en ser Mandon stoof hem voorbij, de dood in sneeuwwitte zij. Zijn zwaard hieuw ledematen af, kraakte schedels en spleet schilden… al waren er maar weinig vijanden met het schild intact de rivier overgestoken.

Tyrion dwong zijn rijdier over de ram te springen. Hun vijanden vluchtten. Hij bewoog zijn hoofd van rechts naar links en weer terug, maar zag niets van Podderik Peyn. Een pijl kletterde tegen zijn wang en miste op een duim na zijn helmspleet. Door zijn schrikbeweging viel hij bijna van zijn paard. Als ik hier stokstijf stil blijf staan kan ik net zo goed een schietschijf op mijn borstharnas schilderen. Hij spoorde zijn paard weer aan en draafde over en om een aantal verspreid liggende lijken heen. Stroomafwaarts zat de rivier verstopt met de rompen van brandende galeien. Op het water dreven nog klodders wildvuur waarvan vurige groene pluimen twintig voet de lucht inspoten. Ze hadden de soldaten bij de stormram uiteengeslagen, maar hij zag dat er overal langs de waterkant gevochten werd. De mannen van ser Balon Swaan hoogstwaarschijnlijk, of van Lancel, die de vijanden die vanaf de brandende schepen aan land zwermden het water weer in probeerden te drijven. ‘We rijden naar de Modderpoort,’ beval hij. Ser Mandon schreeuwde: ‘De Modderpoort!’ En daar gingen ze weer.

‘Koningslanding!’ riepen zijn manschappen door elkaar, en ‘Halfman!

Halfman. Hij vroeg zich af van wie ze dat geleerd hadden. Door het staal en de voering van zijn helm hoorde hij angstkreten, het gretige geknetter van vlammen, het geloei van krijgshoorns en het koperen geschetter van trompetten. Overal was vuur. Goeie goden, geen wonder dat de Jachthond geschrokken was. Hij is bang voor vlammen… Een krakende klap galmde over het Zwartewater toen een steen ter grootte van een paard midden op een van de galeien belandde. Een van ons of een van ben? Door de walmende rook kon hij het niet zien. Zijn wig was verdwenen, iedereen vocht nu voor zich. Ik had me terug moeten trekken, dacht hij, terwijl hij doorreed.

De bijl lag zwaar in zijn vuist. Een handvol mannen volgde hem nog, de rest was dood of gevlucht. Hij moest worstelen om het hoofd van zijn hengst naar het oosten gekeerd te houden. Het grote strijdros was even weinig op vuur gesteld als Sandor Clegane, maar het paard was makkelijker te intimideren.

Uit de rivier kropen mannen, verbrand en bloedend, hoestend van het water, wankelend, de meesten stervend. Hij reed met zijn troep op hen af, en wie nog sterk genoeg was om te staan kreeg de genadeslag. De oorlog kromp tot de afmetingen van zijn helmspleet. Ridders, twee keer zo groot als hij, sloegen voor hem op de vlucht of bleven staan en sneuvelden. Ze leken klein en bang. ‘Lannister!’ brulde hij terwijl hij ze doodde. Zijn arm was rood tot de elleboog en glinsterde in het schijnsel van de rivier. Toen zijn paard opnieuw weigerde schudde hij zijn bijl tegen de sterren en hoorde kreten van ‘Halfman! Halfman!’ Tyrion verkeerde in een roes. De strijdkoorts. Hij had nooit verwacht dat hij die nog eens zelf zou voelen, al had Jaime hem er vaak genoeg over verteld. Hoe de tijd leek te vervagen en zelfs stil te staan, hoe verleden en toekomst verdwenen tot alleen nog het ogenblik restte, hoe je vrees wegviel, je denken, je lichaam. ‘Dan voel je je wonden niet meer, noch de pijn in je rug van je zware harnas of het zweet dat in je ogen loopt. Je voelt niets meer, je denkt niets meer, je houdt op een mens te zijn; al wat rest is de strijd, de vijand, deze man en gene, en de volgende, en de daaropvolgende, en je weet dat zij bang en moe zijn maar jij niet, jij leeft, en de dood is overal om je heen maar hun zwaarden zijn zo traag dat je er lachend tussendoor kunt dansen.’ Strijdkoorts. Ik ben een halve man en dronken van bloeddorst. Laat ze me maar doden, als ze kunnen!

Ze probeerden het wel. Er stormde weer een speerdrager op hem af. Tyrion hakte zijn speerpunt af, en toen zijn hand, en toen zijn arm, terwijl hij een cirkel rondom hem beschreef. Een schutter zonder boog stak naar hem met een pijl die hij vasthield als een mes. Zijn ros trapte tegen ’s mans dijbeen zodat hij tegen de grond sloeg en Tyrion blafte van het lachen. Hij reed langs een banier die in de modder geplant stond, een van Stannis’ vurige harten, en hakte met een zwaai van zijn bijl de stok doormidden. Een ridder rees op uit het niets om met een tweehands slagzwaard op zijn schild in te hakken, telkens opnieuw, tot iemand een dolk onder zijn arm boorde. Een van Tyrions mannen misschien. Hij kon het niet zien.

‘Genade, ser,’ riep een andere ridder, verder stroomafwaarts. ‘Genade, ser ridder, ik geef me aan u over. Mijn onderpand, hier.’ De man lag in een plas zwart water en stak als teken van overgave een ijzeren handschoen op. Tyrion moest zich vooroverbuigen om hem aan te pakken. Terwijl hij dat deed ontplofte er hoog in de lucht een pot wildvuur in een regen van groene vlammen. Door die plotselinge steekvlam zag hij dat de plas niet zwart maar rood was. De hand van de ridder zat nog in de handschoen. Hij smeet hem weg. ‘Genade,’ snikte de man, hopeloos en hulpeloos. Tyrion week naar achteren Een krijgsknecht greep het breidel van zijn paard en stak met een dolk naar Tyrions gezicht. Hij sloeg het lemmet opzij en begroef zijn bijl in ’s mans nek. Terwijl hij hem loswrikte verscheen er aan de rand van zijn gezichtsveld iets felwits. Tyrion draaide zich om in de veronderstelling ser Mandon Moer weer naast zich te zien, maar het was een andere witte ridder. Ser Balon Swaan droeg hetzelfde harnas, maar het schabrak van zijn paard vertoonde de vechtende zwarte en witte zwanen van zijn huis. Eerder een gevlekte dan een witte ridder, was Tyrions losse gedachte. Ser Balon zat van top tot teen onder het bloed en was groezelig van de rook. Hij hief zijn strijdhamer op en wees stroomafwaarts. Aan de kop zaten stukjes hersen en bot. ‘Kijk, heer.’

Tyrion wendde zijn paard en tuurde het Zwartewater af. De onderstroom was nog steeds sterk en zwart, maar het opppervlak was een kolkende mengeling van bloed en vuur. De hemel was rood, oranje en schreeuwend groen. ‘Wat?’ zei hij. Toen zag hij het.

In staal gehulde krijgslieden klauterden omlaag van een kapotte galei die tegen een havenhoofd was geramd. Wat veel, waar komen die vandaan? Zijn ogen toegeknepen tegen de rook en de vuurgloed volgde Tyrion hen terug tot op de rivier. Verderop lagen twintig galeien tegen elkaar aangedrukt, misschien meer, ze waren moeilijk te tellen. De riemen staken over elkaar heen, de rompen waren door entertouwen verbonden, ze zaten aan elkaars rammen gespietst en waren verstrikt in netten van gevallen touwwerk. Een grote huik dreef ondersteboven tussen twee kleinere schepen in. Wrakken, maar zo dicht op elkaar gepakt dat het mogelijk was van het ene dek op het andere te springen en zo het Zwartewater over te steken.

En dat was precies wat de stoutmoedigsten van Stannis Baratheons mannen nu bij honderden deden. Tyrion zag dat één grote idioot van een ridder eroverheen probeerde te rijden en een doodsbenauwd paard over zij boorden, riemen en schuine dekken vol glibberig bloed en knetterend groen vuur dreef. We hebben verdomme een brug voor ze gebouwd, dacht hij onthutst. Delen van die brug zonken, andere stonden in brand, en het geheel kraakte en verschoof en kon elk moment uiteenvallen, maar dat leek hen niet te stuiten. ‘Moedige kerels,’ zei hij bewonderend tegen ser Balon. ‘Laten we ze doodslaan.’

Hij leidde hen langs de sputterende vuren, het roet en de as aan de waterkant en bolderde een lange stenen kade over, gevolgd door zijn eigen manschappen en die van ser Balon. Ser Mandon voegde zich bij hen, zijn schild een versplinterde puinhoop. As en sintels zweefden door de lucht. De vijanden weken terug voor hun stormloop en sprongen weer in het water, en bij hun worsteling om weer aan boord te klimmen gooiden ze anderen omver. Het bruggenhoofd was een half gezonken, vijandelijke galei met de naam Drakenverderf op de boeg geschilderd. De bodem was eruit gerukt door een van de huiken die Tyrion tussen de kaden tot zinken had laten brengen. Een speerdrager met het rode kreefteninsigne van het huis Celtigar boorde de punt van zijn wapen door de borst van ser Balon Swaans paard voor hij kon afstijgen, en de ridder viel uit het zadel. Terwijl hij voorbijflitste hakte Tyrion op ’s mans hoofd in, en toen was het te laat om de teugels in te houden. Zijn hengst sprong van het uiteinde van de kade over een versplinterd zij boord heen en kwam met een plons en een schreeuw in enkeldiep water neer. Tyrions bijl vloog door de lucht, gevolgd door Tyrion zelf. Het dek kwam omhoog en hij maakte een natte smak.

De waanzin sloeg toe. Zijn paard had een been gebroken en krijste gruwelijk. Op de een of andere manier wist hij zijn dolk te trekken en het arme beest de keel af te snijden. Een scharlakenrode fontein van bloed spoot op en doordrenkte zijn armen en borst. Hij wist op de been te komen en zwaaide naar de reling, en toen was hij aan het vechten, al wankelend en spetterend, op scheve dekken waar het water overheen spoelde. Mannen kwamen op hem af. Sommigen doodde hij, anderen verwondde hij, weer anderen liepen weg, maar er kwamen steeds nieuwe bij. Hij verloor zijn mes en kreeg een kapotte speer te pakken, hij zou niet kunnen zeggen hoe. Hij greep hem beet en stak toe, vloekend en schreeuwend. Mannen gingen voor hem op de loop en hij draafde hun achterna, hij klauterde over de reling het volgende schip op, en toen het daaropvolgende. Zijn twee witte schaduwen volgden hem voortdurend, Balon Swaan en Mandon Moer, glinsterend in hun lichte staal. Omsingeld door een kring speerdragers van Velaryon vochten ze rug aan rug, en maakten van hun gevecht een elegante dans.

Als hij doodde was het een moeizame vertoning. Hij stak een man van achteren in de nierstreek en greep een ander bij zijn been om hem in de rivier te kiepen. Pijlen floten langs zijn hoofd en ketsten af op zijn harnas. Eentje boorde zich tussen zijn schouder-en borststuk, maar hij voelde niets. Er viel een naakte man uit de hemel die op het dek kwakte. Zijn lichaam barstte open als een meloen die van een toren wordt gesmeten en zijn bloed spetterde Tyrions helmspleet binnen. Daarna kwamen er stenen aansuizen die door de dekken drongen en mannen vermorzelden, totdat de hele brug een diepe zucht slaakte en met een ruk onder hem wegschoof, zodat hij opzij kwakte.

Plotseling stroomde de rivier zijn helm binnen. Hij rukte hem af en kroop het hellende dek over tot het water niet hoger dan zijn nek stond. Er steeg een gekreun op als de doodsschreeuw van een reusachtig beest. Het schip, kon hij nog net denken, het schip raakt zo meteen los. De kapotte galeien werden uit elkaar getrokken, de brug brak. Dat besef was nog niet tot hem doorgedrongen toen hij plotseling gekraak hoorde, luid als een donderslag. Het dek kantelde onder zijn voeten en hij gleed het water in.

Het dek helde zó dat hij alleen terug kon klimmen door zich met veel inspanning duim voor duim aan een gebroken touw op te trekken. Vanuit zijn ooghoeken zag hij de huik waar ze aan vastgezeten hadden de rivier afdrijven, meedraaiend op de stroom. Er sprongen mannen over het zij boord, sommigen met Stannis’ vlammende hart, anderen met de hertenbok en de leeuw van Joffry, sommigen met nog andere insignes, maar dat leek niet uit te maken. Zowel stroomop-als stroomafwaarts brandden vuren. Aan de ene kant woedde een gevecht. Een geweldige chaos van felgekleurde banieren wapperde boven een zee van vechtende mannen, schildmuren werden gevormd en doorbroken, bereden ridders hieuwen zich een weg door het gewoel, door stof, modder, bloed en rook. Aan de andere kant verrees de Rode Burcht vuurspuwend op zijn heuvel. Maar het was allebei aan de verkeerde kant. Even dacht Tyrion dat hij gek werd, dat Stannis en het slot van plaats geruild hadden. Hoe heeft Stannis naar de noordoever kunnen oversteken? Rijkelijk laat drong het tot hem door dat het dek draaide en dat hij een halve cirkel gemaakt had, zodat slot en gevecht van plaats verwisseld waren. Gevecht, hoezo gevecht, als Stannis niet overgestoken is, tegen wie vecht hij dan? Tyrion was te moe om het te bevatten. Zijn schouder deed vreselijk pijn, en toen hij hem wilde wrijven zag hij de pijl en wist hij het weer. Ik moet van dit schip af zien te komen. Stroomafwaarts was één grote, vurige wand, en als dit wrak losschoot zou de stroming hem daar rechtstreeks naartoe voeren.

Door het strijdgedruis riep iemand vaag zijn naam. Tyrion probeerde terug te schreeuwen. ‘Hier. Hier, ik ben hier, help!’ Zijn stem klonk zo zwak dat hij zichzelf nauwelijks hoorde. Hij hees zich het hellende dek op en greep naar de reling. De romp smakte tegen de eerstvolgende galei aan en stuitte er met zo’n vaart af dat hij bijna in het water werd gesmeten. Waar was zijn kracht gebleven? Hij kon zich maar nauwelijks vastklampen.

‘HEER! PAK MIJN HAND! HEER TYRION!’

Daar, op het dek van het volgende schip, achter een steeds breder wordende kloof van zwart water, stond ser Mandon Moer met uitgestoken hand. Gele en groene vlammen blonken op zijn witte wapenrusting en de ijzeren stroken van zijn handschoen waren kleverig van het bloed, maar Tyrion reikte er toch naar en wenste dat hij langere armen had. Pas op het allerlaatste ogenblik, toen hun vingers elkaar over het gat heen beroerden, stak de twijfel de kop op… ser Mandon had zijn linkerhand uitgestoken, waarom…

Was dat de reden dat hij achteroverboog of had hij het zwaard al met al toch gezien? Hij zou het nooit weten. De punt sneed vlak onder zijn ogen langs, hij voelde de koude, harde aanraking, gevolgd door een felle pijn. Zijn hoofd schoot met een ruk opzij alsof hij geslagen was. De schok van het ijskoude water kwam nog harder aan. Hij maaide met zijn armen op zoek naar houvast, in het besef dat hij vermoedelijk niet meer boven zou komen als hij onderging. Op de een of andere manier kreeg zijn hand het versplinterde uiteinde van een gebroken roeiriem te pakken. Daar klampte hij zich als een wanhopige minnaar aan vast, en voetje voor voetje klauterde hij omhoog. Zijn ogen zaten vol water, zijn mond zat vol bloed, en zijn hoofd bonsde afschuwelijk. Goden, geef me de kracht om het dek te bereiken… Meer bestond er niet: die riem, het water, het dek.

Ten slotte rolde hij over de rand en bleef ademloos en uitgeput plat op zijn rug liggen. Boven hem knetterden vurige ballen, groen en oranje, die strepen trokken tussen de sterren. Hij had één moment om te denken hoe mooi het was voordat ser Mandon hem het uitzicht benam. De ridder was een witstalen schaduw wiens ogen donker gloeiden in zijn helm. Tyrion was zo slap als een voddenpop. Ser Mandon zette de punt van zijn zwaard in de holte van zijn keel en sloot beide handen om het gevest.

En plotseling wankelde hij naar links en sloeg tegen de reling. Hout versplinterde en ser Mandon Moer verdween met een schreeuw en een plons. Het volgende moment knalden de rompen weer op elkaar, zo hard dat het leek of het dek omhoogsprong. Toen knielde er iemand naast hem. ‘Jaime?’ kraste Tyrion. Hij stikte bijna in het bloed dat in zijn mond liep. Wie anders dan zijn broer zou hem redden?

‘Stilliggen, heer, u bent zwaargewond.’ Een jongensstem, dat slaat nergens op, dacht Tyrion. Het klonk bijna als Pod.

Загрузка...