Catelyn

Op twee dagen rijden van Stroomvliet werden ze door een verkenner gesignaleerd terwijl ze hun paarden drenkten bij een modderige beek. Catelyn was nog nooit zo blij geweest een insigne met de tweelingtoren van het huis Frey te zien.

Toen ze hem verzocht had haar bij haar oom te brengen zei hij: ‘De Zwartvis is met de koning naar het westen, vrouwe. Martyn Stroom voert in zijn plaats het bevel over de voorrijders.’

‘Ach.’ Ze had Stroom bij de Tweeling ontmoet, een onwettige zoon van heer Walder Frey, een halfbroer van ser Perwyn. Het verraste haar niet om te horen dat Robb in het hart van het Lannister-gebied had toegeslagen. Dat was hij duidelijk al van plan geweest toen hij haar wegstuurde om met Renling te onderhandelen. ‘Waar is Stroom nu?’

‘Zijn kamp is twee uur rijden, vrouwe.’

‘Breng ons bij hem,’ beval ze. Briënne hielp haar weer in het zadel en ze gingen meteen op weg.

‘Komt u van Bitter brug, vrouwe?’ vroeg de verkenner.

‘Nee.’ Dat had ze niet gedurfd. Na Renlings dood was Catelyn er niet zeker van geweest hoe ze door de jonge weduwe en haar beschermers zou worden ontvangen. In plaats daarvan was ze door het hart van het oorlogsgebied gereden, over vruchtbare riviergrond die door de furie van de Lannisters in een geblakerde woestenij was veranderd, en haar verkenners waren avond aan avond met misselijkmakende verhalen teruggekeerd. ‘Heer Renling is gedood,’ voegde ze eraan toe.

‘We hadden gehoopt dat dat een leugenverhaal van de Lannisters was, of…’

‘Was het maar waar. Voert mijn broer het bevel in Stroomvliet?’

‘Ja, vrouwe. Zijne genade heeft ser Edmar opgedragen Stroomvliet te verdedigen en zijn achterhoede te dekken.’

Dat de goden hem kracht schenken, dacht Catelyn. En wijsheid. ‘Is er al nieuws van Robb in het westen?’

‘Weet u dat niet?’ De man keek verrast. ‘Zijne Genade heeft bij Ossenwade een grote zege behaald. Ser Steffert Lannister is dood en zijn krijgsmacht uiteengeslagen.’

Ser Wendel Manderling slaakte een juichkreet, maar Catelyn knikte alleen maar. De beproevingen van morgen hielden haar meer bezig dan de overwinningen van gisteren.

Martyn Stroom had zijn kamp in de ruïne van een vernielde hofstee opgeslagen, naast een stal zonder dak en een honderdtal verse graven. Toen Catelyn afsteeg zonk hij op één knie. ‘Welkom, vrouwe. Uw broer heeft ons opgedragen naar uw gezelschap uit te zien en u haastig naar Stroom vliet terug te begeleiden als wij u tegenkwamen.’

Dat klonk ongunstig. ‘Gaat het om mijn vader?’

‘Nee, vrouwe. Heer Hosters toestand is onveranderd.’ Stroom was een rossige man die nauwelijks op zijn halfbroers leek. ‘We vreesden dat u verkenners van de Lannisters in de armen zou lopen. Heer Tywin is uit Harrenhal vertrokken en met zijn voltallige krijgsmacht op weg naar het westen.’

‘Sta op,’ zei ze tegen Stroom. Ze fronste haar wenkbrauwen. Ook Stannis Baratheon zou nu weldra optrekken. Goden, sta ons bij. ‘Hoe lang nog voordat heer Tywin ons bereikt?’

‘Drie of vier dagen, dat is moeilijk te zeggen. We hebben overal ogen langs de weg, maar we kunnen beter voortmaken.’

En dat deden ze. Stroom brak snel zijn kamp op en kwam naast haar rijden. Ze vertrokken weer, bijna vijftig man sterk nu, voortjagend onder de schrikwolf, de springende forel en de tweelingtorens. Haar mannen wilden meer weten over Robbs overwinning bij Ossenwade, en Stroom was hun terwille. ‘Op Stroomvliet is een zanger aangekomen. Hij noemt zich Rijmond de Rijmer en heeft een lied op de slag gemaakt. U zult het vanavond ongetwijfeld horen, vrouwe. “Een wolf bij nacht”, noemt die Rijmond het.’

Hij vertelde verder hoe het restant van ser Stefferts krijgsmacht zich in Lannispoort had teruggetrokken. Zonder belegeringswerktuigen konden ze onmogelijk de Rots van Casterling bestormen, en daarom betaalde de Jonge Wolf de Lannisters hun verwoesting van het rivierengebied nu met gelijke munt terug. De heren Karstark en Hanscoe plunderden de kust, vrouwe Mormont had duizenden stuks vee geroofd en dreef ze nu naar Stroomvliet, en de Grootjon had zich meester gemaakt van de goudmijnen bij het Castameer, Nonsdiepte en de Pendrikheuvels. Ser Wendel lachte. ‘Een Lannister loopt nooit harder dan wanneer zijn goud gevaar loopt.’

‘Hoe is de koning erin geslaagd de Tand in te nemen?’ vroeg ser Perwyn Frey aan zijn bastaardbroer. ‘Die burcht is verdomd sterk en beheerst de weg door de heuvels.’

‘Hij heeft hem helemaal niet ingenomen. Hij is er bij nacht omheen geslopen. Ik heb gehoord dat zijn schrikwolf, die Grijze Wind, hem de weg heeft gewezen. Dat beest heeft een geitenpaadje opgespoord dat door een bergpas omlaag leidde en onder een overhangende rotswand weer omhoog, een stenig kronkelpad, maar toch zo breed dat de ruiters er een voor een overheen konden. De Lannisters in hun wachttorens hebben zelfs geen glimp van hen opgevangen.’ Stroom dempte zijn stem. ‘Volgens sommigen heeft de koning Steffert Lannister na de slag het hart uit de borst gesneden om het aan zijn wolf te voeren.’

‘Zulke verhalen zou ik maar niet geloven,’ zei Catelyn scherp. ‘Mijn zoon is geen wilde.’

‘Zoals u zegt, vrouwe. Toch was het niet meer dan het beest had verdiend. Het is bepaald geen gewone wolf. De Grootjon schijnt gezegd te hebben dat de oude goden van het noorden die schrikwolven tot uw kinderen hebben gezonden.’

Catelyn dacht terug aan de dag waarop haar jongens de welpen in de nazomersneeuw hadden gevonden. Het waren er vijf geweest, drie mannetjes en twee wijfjes, voor de vijf wettig geboren kinderen van het huis Stark… en een zesde, wit van vacht en rood van oog, voor Neds bastaardzoon Jon Sneeuw. Geen gewone wolven, dacht ze. Zeg dat wel. Toen ze die nacht hun kamp hadden opgeslagen zocht Briënne haar op in haar tent. ‘Vrouwe, u bent weer veilig bij de uwen, één dagrit van het slot van uw broer. Geeft u mij verlof om te vertrekken.’

Dat had Catelyn niet moeten verbazen. De onaantrekkelijke jonge vrouw was de hele tocht al eenzelvig geweest. Ze was meestal bij de paarden gebleven om ze te roskammen en hun hoeven schoon te schrapen. Verder had ze Schad geholpen met koken en wild schoonmaken en al snel bewezen dat ze als jager voor niemand onderdeed. Elke taak die Catelyn haar opdroeg was door Briënne bekwaam en zonder morren uitgevoerd, en als ze werd aangesproken had ze beleefd geantwoord, maar ze had nooit gezellig met iemand gepraat, noch gehuild of gelachen. Ze was iedere dag meegereden en had iedere nacht tussen hen in geslapen zonder ooit een van hen te worden.

Net als bij Renling, dacht Catelyn. Op het feest, in de mêlee, zelfs in Renlings paviljoen bij haar broeders van de Regenbooggarde. Die heeft muren om zich heen die hoger zijn dan die van Winterfel.

‘Als je wegging, waar zou je dan naartoe gaan?’ vroeg Catelyn.

‘Terug,’ zei Briënne. ‘Naar Stormeinde.’

‘Alleen.’ Het was geen vraag.

Het brede gezicht was een plas stilstaand water. Niets verried wat er onder de oppervlakte leefde. ‘Ja.’

‘Je bent van plan Stannis te vermoorden.’

Briënnes dikke, eeltige vingers klemden zich om het gevest van haar zwaard. Het zwaard dat hem had toebehoord. ‘Ik heb een gelofte afgelegd. Driemaal. U hebt het gehoord.’

‘Ja,’ gaf Catelyn toe. Het meisje had de rest van haar bebloede kleren weggesmeten, maar Catelyn wist dat ze de regenboogmantel had bewaard. Briënnes eigen spullen waren achtergebleven toen ze waren gevlucht en ze had zich in losse onderdelen van ser Wendels reserve-uitrusting moeten hullen. Niemand anders in hun gezelschap had kleren die groot genoeg voor haar waren. ‘Geloften moet je gestand doen, dat ben ik met je eens, maar Stannis is door een heel groot leger omringd, en zijn eigen wachters zijn bij ede gehouden hem te beschermen.’

‘Ik vrees zijn wachters niet. Die kan ik stuk voor stuk aan. Ik had nooit mogen vluchten.’

‘Is dat wat je dwarszit, dat een of andere halve gare je voor een lafaard zal uitmaken?’ Ze zuchtte. ‘Renlings dood is niet aan jou te wijten. Je hebt hem moedig gediend, maar met een poging hem onder de grond te volgen dien je niemand.’ Ze stak een hand uit om Briënne te troosten, voor zover een aanraking troost kon bieden. ‘Ik weet hoe moeilijk het is…’

Briënne schudde haar hand af. ‘Dat weet geen mens.’

‘Dan vergis je je,’ zei Catelyn scherp. ‘ledere ochtend als ik wakker word denk ik eraan dat Ned weg is. Ik kan geen zwaard hanteren, maar dat wil niet zeggen dat ik in mijn dromen niet naar Koningslanding ga, mijn handen om de blanke hals van Cersei Lannister sluit en knijp tot haar gezicht zwart wordt.’

De Schoonheid sloeg haar ogen op, het enige mooie aan haar. ‘Als u daarvan droomt, waarom zou u mij dan tegenhouden? Komt het door wat Stannis tijdens die onderhandelingen zei?’

Was dat zo? Catelyn overzag het kamp. Twee mannen liepen wacht, speren in de hand. ‘Ik heb geleerd dat goede mensen het kwaad in deze wereld horen te bestrijden, en Renlings dood was zonder enige twijfel een kwade zaak. Maar ik heb tevens geleerd dat het de goden zijn en niet de zwaarden der mensen, die koningen maken. Indien Stannis onze rechtmatige koning is…’

‘Dat is hij niet. En Robert ook niet, dat heeft zelfs Renling met zoveel woorden toegegeven. Jaime Lannister heeft de rechtmatige koning vermoord nadat Robert zijn wettige troonopvolger bij de Drietand had gedood. Waar waren de goden toen? De goden geven niets om mensen, net zomin als koningen om boeren geven.’

‘Een goede koning doet dat wel.’

‘Heer Renling… zijne genade, hij… hij zou de beste koning zijn geweest, hij was zo goed, hij…’

‘Hij is dood, Briënne,’ zei ze zo mild mogelijk. ‘Nu zijn alleen Stannis en Joffry er nog… en mijn zoon.’

‘Hij zal toch niet… u zult toch zeker nooit vrede sluiten met Stannis?

Uw knie buigen? U zult toch niet…’

‘Ik moet je eerlijk bekennen, Briënne, dat ik dat niet weet. Mijn zoon mag dan koning zijn, ik ben geen koningin… slechts een moeder die haar kinderen op alle mogelijke manieren wil beschermen.’

‘Ik ben niet voor het moederschap geschapen. Ik heb behoefte aan vechten.’

‘Vecht dan… maar voor de levenden, niet voor de doden. Renlings vijanden zijn ook Robbs vijanden.’

Briënne staarde naar de grond en schuifelde met haar voeten. ‘Uw zoon ken ik niet, vrouwe.’ Ze keek op. ‘Ik zou u kunnen dienen. Als u dat wilt.’

Dat verraste Catelyn. ‘Waarom mij?’

Met die vraag leek Briënne moeite te hebben. ‘U hebt me geholpen. In het paviljoen… toen ze dachten dat ik… dat ik…’

‘Je was onschuldig.’

‘Toch had u dat niet hoeven doen. U had mij kunnen laten doden. Ik betekende niets voor u.’

Misschien wilde ik niet de enige zijn die de duistere waarheid omtrent die gebeurtenis kende, dacht Catelyn. ‘Briënne, ik heb in de loop der jaren menige welgeboren jonkvrouw in dienst gehad, maar nog nooit iemand als jij. Ik ben geen legeraanvoerder.’

‘Nee, maar moed hebt u wel. Niet in de strijd misschien, maar… ik weet niet… een vrouwelijk soort moed. En als het zover is zult u geen poging doen mij tegen te houden, denk ik. Beloof me dat. Dat u mij niet bij Stannis vandaan zult houden.’

Catelyn kon het Stannis nóg horen zeggen: dat Robbs beurt ook nog zou komen. Dat voelde aan als een kille ademtocht in haar nek. ‘Mocht het zover komen, dan zal ik je niet tegenhouden.’

Het lange meisje maakte een hoekige buiging, trok Renlings zwaard en legde het aan haar voeten. ‘Dan ben ik de uwe, vrouwe. Uw leenman, of… wat u maar wilt. Ik zal u rugdekking geven, uw raad opvolgen en desnoods mijn leven voor u geven. Dat zweer ik bij de oude goden en de nieuwe.’

‘En ik beloof plechtig dat er voor jou altijd plaats zal zijn bij mijn haard en voedsel en drank aan mijn tafel, en ik verbind mij ertoe niets van je te vergen dat tegen je eer indruist. Dat zweer ik bij de oude goden en de nieuwe. Sta op.’ Toen ze haar handen om die van de andere vrouw heen vouwde kon Catelyn een glimlach niet bedwingen. Hoe vaak heb ik Ned geen leeneed van een man zien aanvaarden? Ze vroeg zich af wat hij zou denken als hij haar nu kon zien.

Tegen de avond van de volgende dag staken ze de voorde van de Rode Vork over, een eindje boven Stroom vliet, waar de rivier een wijde bocht maakte en het water modderig en ondiep werd. De oversteek werd bewaakt door een gemengde eenheid van boogschutters en piekeniers met het adelaarsinsigne van de Mallisters. Toen ze Catelyns banieren zagen doken ze op van achter hun gepunte staken en stuurden vanaf de andere oever iemand om haar gezelschap naar de overkant te leiden.

‘Langzaam en voorzichtig, vrouwe,’ zei de man waarschuwend toen hij de teugels van haar paard nam. ‘We hebben onder water ijzeren punten aangebracht, moet u weten, en tussen die rotsen daar zijn voetangels gestrooid. Dat hebben we bij alle voorden gedaan, op bevel van uw broer.’

Edmar wil slag leveren. Bij die gedachte kreeg ze een raar gevoel van binnen, maar ze hield haar mond.

Tussen de Rode Vork en de Steenstort stuitten ze op een stroom landvolk dat in Stroomvliet een veilig heenkomen zocht. De een dreef vee voor zich uit, de ander trok een kar, maar toen Catelyn voorbij reed maakten ze allemaal ruim baan en begroetten haar met kreten als Tulling!’ of ‘Stark!’ Een halve mijl van het slot kwamen ze door een groot kampement met op de tent van de aanvoerder de scharlakenrode banier van de Zwartewouds. Daar nam Lucas afscheid van haar om heer Tytos, zijn vader op te zoeken. De rest reed door.

Catelyn zag nog een tweede kamp, dat zich langs de noordoever van de Steenstort uitstrekte. Welbekende standaards wapperden in de wind: de dansende maagd van Marq Pijper, Darrings ploeger, de verstrengelde, roodwitte slangen van de Paegs, allemaal baandermannen van haar vader en heren van de Drietand. De meesten hadden Stroomvliet nog eerder verlaten dan zij om hun eigen grondgebied te verdedigen. Dat ze weer hier waren kon maar één ding betekenen: dat Edmar hen teruggeroepen had. Goden bewaar ons, het is waar, hij is van plan slag te leveren tegen heer Tywin.

Van de muren van Stroomvliet bungelde iets donkers, zag Catelyn van een afstandje. Toen ze dichterbij kwam zag ze dode mannen van de borstwering hangen, slingerend aan lange stukken touw, de hennepen strop strak om hun nek, de gezichten zwart en gezwollen. De kraaien hadden er al aan gepikt, maar hun scharlakenrode mantels staken nog fel af tegen de zandstenen muren.

‘Ze hebben een paar Lannisters opgehangen,’ merkte Hal Mollen op.

‘Een mooi gezicht,’ zei ser Wendel Manderling opgewekt.

‘Onze vrienden zijn zonder ons begonnen,’ grapte Perwyn Frey. De anderen lachten, op Briënne na, die zonder met haar ogen te knipperen naar de lijken staarde en sprak noch glimlachte.

Als ze de Koningsmoordenaar hebben gedood zijn mijn dochters ook dood. Catelyn zette haar paard tot draf aan. Hal Mollen en Robin Grind stoven in galop voorbij en riepen een groet naar het poortgebouw. De wachters op de muren hadden hun banieren ongetwijfeld al enige tijd geleden gezien, want toen ze erheen reden was het valhek omhoog.

Edmar kwam haar vanuit het slot tegemoet, omringd door drie van haar vaders gezworenen: de dikbuikige wapenmeester ser Desmond Grel, hofmeester Utherydes Wagen en het hoofd van de wacht van Stroomvliet, ser Robin Reyger. Ze waren alle drie van heer Hosters leeftijd, mannen die haar vader al hun hele leven dienden. Oude mannen, besefte Catelyn.

Edmar droeg een roodblauwe mantel over een tuniek met geborduurde zilveren vissen. Zo te zien had hij zich niet geschoren sinds zij naar het zuiden was vertrokken, want zijn baard was een vurig struikgewas. ‘Goed dat je weer veilig terug bent, Cat. Toen we van Renlings dood hoorden vreesden we ook voor jouw leven. En heer Tywin is inmiddels ook op mars.’

‘Dat heb ik gehoord. Hoe is het met vader?’

‘De ene dag lijkt hij wat opgeknapt, de volgende…’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Hij heeft naar je gevraagd. Ik wist niet wat ik tegen hem moest zeggen.’

‘Ik ga straks naar hem toe,’ beloofde ze hun. ‘Nog nieuws uit Stormeinde sinds Renlings dood?’ Wie onderweg was kreeg geen raven toegezonden, en Catelyn wilde heel graag weten wat er achter haar rug was gebeurd.

‘Niets uit Bitterbrug. Uit Stormeinde drie vogels van ser Cortijn Koproos, de slotvoogd, allemaal met dezelfde smeekbede. Stannis heeft hem zowel te land als ter zee omsingeld. Met de koning die het beleg breekt sluit hij een bondgenootschap. Hij vreest voor de jongen, zegt hij. Weet jij welke jongen dat kan zijn?’

‘Edric Storm,’ informeerde Briënne hen. ‘Roberts bastaardzoon.’

Edmar keek haar nieuwsgierig aan. ‘Stannis heeft gezworen het garnizoen ongedeerd te laten vertrekken als ze het slot binnen twee weken overgeven en hem de jongen uitleveren, maar ser Cortijn weigert erop in te gaan.’

Hij riskeert alles voor een laaggeboren knaap die niet eens van zijn eigen bloed is, dacht Catelyn. ‘Heb je hem antwoord gestuurd?’

Edmar schudde zijn hoofd. ‘Waarom, als we hem hulp noch hoop te bieden hebben? En Stannis is onze vijand niet.’

Ser Robin Reyger nam het woord. ‘Vrouwe, weet u hoe heer Renling is gestorven? Wij hebben daar vreemde verhalen over gehoord.’

‘Cat,’ zei haar broer, ‘volgens sommigen heb jij Renling gedood. Anderen beweren dat het een vrouw uit het zuiden was. Zijn blik bleef op Briënne gericht.

‘Mijn koning is vermoord,’ zei het meisje kalm, ‘maar niet door vrouwe Catelyn. Dat zweer ik op mijn zwaard, bij de oude goden en de nieuwe.

‘Dit is Briënne van Tarth, de dochter van heer Selwyn Evenster, die in Renlings Regenbooggarde diende,’ lichtte Catelyn hen in. ‘Briënne, ik heb de eer je voor te stellen aan mijn broer, ser Edmar Tulling, erfgenaam van Stroomvliet. Zijn hofmeester Utherydes Wagen. Ser Robin Reyger en ser Desmond Grel.’

‘Het is me een eer,’ zei ser Desmond. De anderen zeiden het hem na. Het meisje bloosde, al in verlegenheid gebracht door doodgewone beleef dheden als deze. Het kon zijn dat Edmar haar een vreemdsoortige jonkvrouw vond, maar hij was zo fatsoenlijk dat niet te zeggen.

‘Briënne was bij Renling toen hij werd gedood, net als ik,’ zei Catelyn, ‘maar wij hadden part noch deel aan zijn dood.’ Ze had geen zin om hier open en bloot met al die mannen erbij over de schaduw te spreken, dus gebaarde ze met haar hand naar de lijken. ‘Wie zijn die gehangenen?’

Edmar keek omhoog, niet op zijn gemak. ‘Die kwamen met ser Cleos mee toen hij het antwoord van de koningin op ons vredesaanbod bracht.’

Catelyn was geschokt. ‘Jullie hebben gezanten gedood?’

‘Valse gezanten,’ verklaarde Edmar. ‘Ze bezwoeren ons dat hun bedoelingen vredelievend waren en gaven hun wapens af, dus liet ik ze vrij door het kasteel rondlopen. Drie avonden aten en dronken ze aan mijn tafel terwijl ik met ser Cleos sprak. De vierde avond probeerden ze de Koningsmoordenaar te bevrijden.’ Hij wees omhoog. ‘Die grote bruut heeft met zijn blote knuisten twee wachters vermoord. Hij greep ze bij hun nek en sloeg hun hoofden tegen elkaar, terwijl die magere jongen naast hem, dat de goden hem vervloeken, met een ijzerdraadje Lannisters cel openpeuterde. Die aan het uiteinde was zo’n ellendige toneelspeler. Hij bootste mijn stem na en gaf bevel de Rivierpoort te openen. De wachters doen er een eed op, Enger, Delp en Lange Loe, alle drie. Als je het mij vraagt klonk die kerel helemaal niet net als ik, maar toch trokken de lummels het valhek op.’

Het werk van de Kobold, vermoedde Catelyn, want dit deed denken aan de sluwheid die hij ook in het Adelaarsnest ten toon had gespreid. Eens zou ze Tyrion als de ongevaarlijkste van de Lannisters hebben betiteld. Nu was ze daar niet meer zo zeker van. ‘Hoe heb je ze dan betrapt?’

‘Eh, het geval wilde dat ik niet in het slot was. Ik was aan de overkant van de Steenstort…’

‘Bij de hoeren, of achter de boerenmeiden aan. Vertel verder.’

Edmars wangen werden even vurig als zijn baard. ‘Het was het uur voor de dageraad, en ik kwam net terug. Toen Lange Loe mijn boot zag en me herkende kwam het eindelijk bij hem op om zich af te vragen wie daar beneden die bevelen stond te brullen, en hij sloeg alarm.’

‘Ik wil horen dat de Koningsmoordenaar weer is ingerekend.’

‘Ja, maar met moeite. Jaime kreeg een zwaard te pakken, sloeg Pol Pemvoort en ser Desmonds schildknaap Myllis dood en verwondde Delp zo ernstig dat maester Veyman vreest dat hij het ook niet haalt. Het was een bloedbad. Toen ze staal hoorden kletteren schoten een paar andere roodmantels hem te hulp, al dan niet met hun blote handen. Die heb ik naast zijn andere bevrijders opgehangen en de rest heb ik in de kerker gesmeten. Jaime ook. Die maakt geen escapades meer. Hij zit nu beneden in het donker, aan handen en voeten geboeid en aan de muur geketend.’

‘En Cleos Frey?’

‘Zweert dat hij niets van het complot af wist. Wie zal het zeggen? De man is een halve Lannister, een halve Frey, en een hele leugenaar. Ik heb hem in de oude torencel van Jaime gestopt.’

‘Hij bracht voorwaarden mee, zeg je?’

‘Als je het zo wilt noemen. Ze zullen jou niet beter bevallen dan mij, dat verzeker ik je.’

‘Mogen we niet op hulp het het zuiden hopen, vrouwe Stark?’ vroeg Utherydes Wagen, de hofmeester van haar vader. ‘Die beschuldiging van incest… heer Tywin zal die smaad niet naast zich neerleggen. Hij zal proberen de smet op zijn dochters naam uit te wissen met het bloed van de man die haar beschuldigt, dat zal heer Stannis heus wel beseffen. Hij heeft geen andere keus dan gemene zaak met ons te maken.’

Stannis heeft gemene zaak gemaakt met iets dat ons aan kracht en duisternis te boven gaat. ‘Laten we daar liever later over spreken,’ Catelyn liet de weerzinwekkende rij dode Lannisters achter zich en draafde de ophaalbrug over. Haar broer reed met haar op. Toen ze zich in de drukte op het bovenplein van Stroomvliet begaven rende er een naakte dreumes voor de paarden langs. Catelyn rukte aan haar teugels om het kind te ontwijken en keek onthutst om zich heen. Het slot had grote aantallen kleine luiden opgenomen, die tegen de muren primitieve afdakjes hadden mogen bouwen. Hun kinderen liepen overal rond, en de binnenplaats krioelde van hun koeien, schapen en kippen. ‘Wie zijn dat allemaal?’

‘Mijn mensen,’ antwoordde Edmar. ‘Ze waren bang.’

Niemand anders dan die brave broer van mij zou zoveel nutteloze monden onderbrengen in een kasteel dat binnenkort misschien belegerd wordt. Catelyn wist hoe week van hart Edmar was, en soms had ze het gevoel dat zijn hoofd nog weker was. Daar was hij haar dierbaar om, maar toch…

‘Is Robb per raaf bereikbaar?’

‘Hij is op veldtocht, vrouwe,’ antwoordde ser Desmond. ‘Hij is onvindbaar voor een vogel.’

Utherydes Wagen kuchte. ‘Voor zijn vertrek heeft de jonge koning ons gelast u na uw terugkeer naar de Tweeling door te zenden, vrouwe Stark. Hij vraagt u om kennis te maken met heer Walders dochters, zodat u hem te zijner tijd kunt helpen zijn bruid te kiezen.’

‘We zullen je van verse paarden en proviand voorzien,’ beloofde haar broer. ‘Als je je wilt opfrissen voordat je…’

‘Ik wil blijven,’ zei Catelyn en ze steeg af. Ze was niet van zins Stroomvliet en haar stervende vader te verlaten om een vrouw voor Robb uit te kiezen. Robb wil dat ik veilig ben, dat kan ik hem niet kwalijk nemen, maar zijn voorwendsels worden wel flinterdun. ‘Jongen!’ riep ze, en een jochie uit de stallen kwam aandraven om haar paard over te nemen. Edmar sprong uit het zadel. Hij was een kop groter dan zij, maar hij zou altijd haar kleine broertje blijven. ‘Cat,’ zei hij, niet erg gelukkig met de gang van zaken, ‘heer Tywin is in aantocht…’

‘Hij trekt naar het westen om zijn eigen gebied te beschermen. Als we de poort sluiten en ons achter de muren verschansen kunnen we hem zien passeren zonder gevaar te lopen.’

‘Dit is Tulling-gebied,’ verklaarde Edmar. ‘Als Tywin Lannister denkt dat hij daar zonder bloedvergieten doorheen kan trekken zal ik het hem inpeperen.’

Zoals je het zijn zoon hebt ingepeperd? Haar broer kon onwrikbaar zijn als een rots in de rivier als zijn trots in het geding was, maar de vorige keer dat Edmar slag had geleverd had ser Jaime zijn leger finaal in de pan gehakt, en dat zouden ze niet licht vergeten, geen van tweeën.

‘We hebben niets te winnen en alles te verliezen bij een treffen met heer Tywin,’ zei Catelyn tactvol.

‘Het binnenplein is niet de juiste plaats om mijn krijgsplan te bespreken.’

‘Zoals je wilt. Welke plaats dan wel?’

Het gezicht van haar broer betrok. Even dacht ze dat hij tegen haar zou gaan schreeuwen maar ten slotte snauwde hij. ‘Het godenwoud. Als je erop staat.’

Ze liep door een zuilengang achter hem aan naar de toegangspoort van het godenwoud. Als hij boos was werd Edmar altijd chagrijnig en gemelijk. Het speet Catelyn dat ze hem gekwetst had, maar de kwestie was te belangrijk om vanwege zijn trots op eieren te gaan lopen. Toen ze alleen tussen de bomen stonden keerde Edmar zich naar haar toe.

‘Je bent niet sterk genoeg om de Lannisters in het open veld het hoofd te bieden,’ zei ze onomwonden.

‘Als ik alles in het veld breng heb ik achtduizend man voetvolk en drieduizend man ruiterij,’ zei Edmar.

‘Dat houdt in dat heer Tywin ongeveer twee keer zo sterk is als jij.’

‘Robb heeft wel tegen een grotere overmacht gezegevierd,’ was Edmars antwoord, ‘en ik heb een plan. Je bent Rous Bolten vergeten. Heer Tywin heeft hem bij de Groene Vork verslagen, maar nagelaten hem te achtervolgen. Nadat heer Tywin naar Harrenhal was getrokken heeft Bolten de robijnvoorde en de kruiswegen bezet. Hij heeft tienduizend man. Ik heb Heiman Langhart laten weten dat hij zich bij Bolten moet voegen met het garnizoen dat Robb bij de Tweeling heeft achtergelaten…’

‘Edmar, Robb heeft die mannen achtergelaten om de Tweeling bezet te houden en te zorgen dat heer Walder ons trouw blijft.’

‘Dat is hij ook,’ zei Edmar koppig. ‘In het Fluisterwoud hebben de Freys dapper gestreden en naar we horen is de oude ser Stevron bij Ossenwade gesneuveld. Ser Ryman en Zwarte Walder en de overigen zijn met Robb in het westen, Martyn heeft ons uitstekende diensten bewezen als verkenner, en ser Perwyn heeft geholpen jou veilig naar Renling te brengen. Goeie goden, wat kunnen we nog meer van ze verlangen?

Robb is met een van heer Walders dochters verloofd en ik hoor dat Rous Bolten een andere dochter van hem tot vrouw heeft genomen. En heb jij niet twee van zijn kleinkinderen als pleegzonen in Winterfel opgenomen?’

‘Als het moet kan een pupil zo in een gijzelaar veranderen.’ Ze was niet op de hoogte geweest van ser Stevrons dood en het huwelijk van Bolten.

‘Als wij twee gijzelaars meer hebben heeft heer Walder des te meer reden om geen vals spel met ons te spelen. Bolten heeft de mannen van Frey nodig, en die van ser Heiman ook. Ik heb hem bevolen Harrenhal te heroveren.’

‘Daar komt een hoop bloedvergieten van.’

‘Ja, maar als het slot eenmaal gevallen is kan heer Tywin zich daar niet meer veilig terugtrekken. Mijn eigen troepen zullen hem beletten de voorden van de Rode Vork over te steken. Als hij over de rivier heen aanvalt zal hij net zo eindigen als Rhaegar toen die de Drietand wilde oversteken. Als hij aan de overkant blijft komt hij klem te zitten tussen Stroomvliet en Harrenhal, en zodra Robb uit het westen terugkomt kunnen we voor eens en altijd met hem afrekenen.’

De stem van haar broer was vol afgemeten zelfvertrouwen, maar Catelyn betrapte zich op de wens dat Robb hun oom Brynden niet naar het westen had meegenomen. De Zwartvis beschikte over de ervaring van tientallen veldslagen. Edmar over die van één veldslag, en die had hij verloren.

‘Het is een prima plan,’ besloot hij. ‘Dat zegt heer Tytos, en heer Jonos ook. En nou vraag ik je, wanneer zijn Zwartewoud en Vaaren het ooit eens over iets dat niet helemaal zeker is?’

‘Dan zal het wel zo wezen.’ Ineens was ze moe. Misschien deed ze er verkeerd aan om tegen hem in te gaan. Misschien was het een prachtig plan en waren haar boze voorgevoelens niet meer dan vrouwenangst. Ze wilde dat Ned hier was, of haar oom Brynden, of… ‘Heb je vader ook geraadpleegd?’

‘Vader is niet in staat om strategieën te bedenken. Eergisteren maakte hij plannen om jou aan Brandon Stark uit te huwelijken! Ga zelf maar eens bij hem kijken als je me niet gelooft. Dit plan zal succes hebben, Cat, je zult het zien.’

‘Ik hoop het, Edmar. Echt waar.’ Ze kuste hem op zijn wang om hem duidelijk te maken dat ze het meende. Toen zocht ze haar vader op. Heer Hoster Tulling was sinds haar vertrek weinig veranderd: bedlegerig, broodmager, zijn huid bleek en klam. Het vertrek rook naar ziekte, een weeïge lucht, half verschaald zweet, half medicijnen. Toen ze de bedgordijnen opzij schoof kreunde haar vader zacht en gingen zijn ogen knipperend open. Hij staarde haar aan alsof hij niet kon bevatten wie ze was of wat ze kwam doen.

‘Vader.’ Ze kuste hem. ‘Ik ben terug.’

Toen leek hij haar te herkennen. ‘Je bent gekomen,’ fluisterde hij zwakjes. Zijn lippen bewogen nauwelijks.

‘Ja,’ zei ze. ‘Robb had me naar het zuiden gestuurd, maar ik ben snel weer teruggekomen.’

‘Naar het zuiden… waar… ligt het Adelaarsnest in het zuiden, liefje?

Ik weet het niet meer… ach, hartje, ik was bang… heb je me vergeven, kind?’ De tranen liepen over zijn wangen.

‘U hebt niets gedaan waarvoor u vergiffenis nodig hebt, vader.’ Ze streek over zijn futloze witte haar en voelde aan zijn koortsige voorhoofd. Ondanks alle brouwsels van de maester verteerde de koorts hem nog steeds van binnenuit.

‘Het is beter zo,’ fluisterde haar vader. ‘Jon is een prima man, goed, sterk, aardig… zorgt voor je… echt… en welgeboren, luister naar me, je moet luisteren, ik ben je vader… je vader… je trouwt tegelijk met Cat, je zult trouwen…’

Hij denkt dat ik Lysa ben, realiseerde Catelyn zich. Goeie goden, hij praat alsof we nog niet getrouwd zijn.

Haar vaders handen grepen de hare, fladderend als twee angstige witte vogeltjes. ‘Die snotneus… ellendig jong… noem die naam niet meer, je plicht… je moeder, zij wilde…’ Heer Hoster schreeuwde het uit, overspoeld door een golf van pijn. ‘O goden, vergeef me, vergeef me, vergeef me. Mijn medicijn…’

En toen stond maester Veyman naast hem en hield een beker aan zijn lippen. Heer Hoster zoog het dikke witte brouwsel even gretig op als een zuigeling die de borst krijgt, en Catelyn zag de vrede op zijn gezicht weerkeren. ‘Hij zal nu wel in slaap vallen, vrouwe,’ zei de maester toen de beker leeg was. Het papavermelksap had een dikke witte kring om haar vaders mond achtergelaten. Maester Veyman veegde hem af met zijn mouw.

Catelyn kon het niet meer aanzien. Hoster Tulling was een sterk en trots man geweest. Het deed haar pijn hem tot zoiets gereduceerd te zien. Ze liep het terras op. De binnenplaats beneden wemelde van de vluchtelingen en galmde van hun lawaai, maar buiten de muren stroomden de rivieren zuiver, smetteloos en eindeloos. Zijn rivieren, en weldra keert bij daarheen terug voor zijn laatste reis.

Maester Veyman was haar naar buiten gevolgd. ‘Vrouwe,’ zei hij zacht, ‘ik kan het einde niet veel langer uitstellen. We moeten een ruiter zenden om zijn broer te halen. Ser Brynden zal erbij willen zijn.’

‘Ja,’ zei Catelyn. Haar stem was schor van verdriet.

‘En vrouwe Lysa misschien ook?’

‘Lysa komt niet.’

‘Misschien als u haar persoonlijk schrijft…’

‘Ik zal wel een paar woorden op papier zetten, als u dat graag wilt.’

Ze vroeg zich af wie Lysa’s ‘ellendige snotneus’ was geweest. Een jonge schildknaap of hagenridder, dat lag voor de hand… maar te oordelen naar de heftigheid waarmee heer Hoster hem had afgewezen had het ook een koopmanszoon of een laaggeboren leerjongen kunnen zijn, of zelfs een zanger. Lysa was altijd veel te dol op zangers geweest. Maar ik kan het haar niet kwalijk nemen. Hoe welgeboren ook, Jon Arryn was twintig jaar ouder dan onze vader.

De toren die haar door haar broer ter beschikking was gesteld, was dezelfde die zij en Lysa als meisjes hadden gedeeld. Het zou fijn zijn weer in een donzen bed te slapen, met een warm vuur in de haard. Als ze uitgerust was zou de wereld minder naargeestig lijken. Maar voor haar vertrekken trof ze Utherydes Wagen aan met twee vrouwen in het grijs, hun gezicht versluierd op de ogen na. Catelyn wist meteen waarom ze gekomen waren. ‘Ned?’

De zusters sloegen de ogen neer. Utherydes zei: ‘Ser Cleos heeft hem meegebracht uit Koningslanding, vrouwe.’

‘Breng me bij hem,’ beval ze.

Ze hadden hem op een schragentafel neergelegd en met een banier bedekt, de witte banier van het huis Stark met het wapenteken van de grijze schrikwolf. ‘Ik wil hem zien,’ zei Catelyn.

‘Al wat er van hem rest is zijn gebeente, vrouwe.’

‘Ik wil hem zien,’ herhaalde ze.

Een van de zwijgende zusters schoof de banier omlaag.

Doodsbeenderen, dacht Catelyn. Dit is Ned niet, dit is niet de man die ik liefhad, de vader van mijn kinderen. Zijn handen lagen over zijn borst gekruist, zijn skeletvingers om het gevest van een of ander zwaard gevouwen, maar het waren niet Neds handen, zo sterk en zo vol leven. Ze hadden het geraamte in Neds wapenrok gehuld, die van fijn wit fluweel met het insigne van de schrikwolf ter hoogte van het hart, maar van het warme lijf waarop haar hoofd ’s nachts zo vaak had gerust en van de armen die haar hadden omhelsd, was niets meer over. Het hoofd was met dun zilverdraad weer aan het lichaam vastgebonden, maar alle schedels lijken op elkaar, en in de lege kassen was geen spoor meer te bekennen van de donkergrijze ogen van haar gemaal, die ogen die zacht als nevel of hard als steen konden zijn. Zijn ogen hebben ze aan de kraaien gelaten, herinnerde ze zich.

Catelyn wendde zich af. ‘Dat is niet zijn zwaard.’

‘IJs hebben we niet teruggekregen, vrouwe,’ zei Utherydes. ‘Alleen heer Eddards gebeente.’

‘En zelfs daar moet ik de koningin nog dankbaar voor zijn, neem ik aan.’

‘U hebt het aan de Kobold te danken, vrouwe. Hij heeft hiervoor gezorgd.’

Op een dag zal ik ze allemaal laten merken hoe dankbaar ik ben.

‘Dank u voor uw goede diensten, zusters,’ zei Catelyn. ‘Maar nu moet ik u een nieuwe opdracht geven. Heer Eddard was een Stark, en zijn gebeente hoort onder Winterfel te rusten.’ Ze zullen een beeld van hem maken, een stenen gelijkenis die in het duister zit met een schrikwolf aan zijn voeten en een zwaard over zijn knieën. ‘Zorg dat de zusters verse paarden krijgen, en al wat ze op hun reis verder nodig hebben,’ zei ze tegen Utherydes Wagen. ‘Hal Mollen zal hen naar Winterfel begeleiden. Als hoofd van de wacht komt die taak hem toe.’ Ze keek neer op de beenderen, al wat restte van haar gemaal en geliefde. ‘En wilt u mij nu allemaal verlaten? Ik wil vannacht met Ned alleen zijn.’

De vrouwen in het grijs bogen het hoofd. De zwijgende zusters spreken niet met de levenden, stond het Catelyn vagelijk bij, maar volgens sommigen kunnen ze met de doden spreken. Wat was ze daar jaloers op…

Загрузка...