Catelyn

De grote zaal van Stroomvliet was een eenzame plek om met z’n tweeën te dineren. De wanden waren met donkere schaduwen behangen. Een van de toortsen was gedoofd, zodat er nog maar drie brandden. Catelyn zat in haar wijnkelk te turen. De inhoud was dun en zuur. Briënne zat tegenover haar. Tussen hen in stond haar vaders hoge zetel, even leeg als de rest van de zaal. Er waren zelfs geen bedienden, want die had ze verlof gegeven om naar het feest te gaan. Ondanks de dikke muren van de burcht hoorden ze toch het gedempte feestgedruis op de binnenplaats. Ser Desmond had twintig vaatjes uit de kelder laten halen en het volk vierde Edmars aanstaande thuiskomst en Robbs inname van de Piek door drinkhoorns vol nootbruin bier naar binnen te gieten.

Ik kan het hun niet kwalijk nemen, dacht Catelyn. Zij weten van niets. En als ze dat wel zouden doen, waarom zou het ze dan raken?

Zij hebben mijn zonen niet gekend. Nooit met het hart in de keel naar Bran gekeken als hij klom, trots en vrees tot één gevoel vermengd, en nooit glimlachend toegezien hoe Rickon zijn uiterste best deed om zijn grote broers na te doen. Ze staarde naar het diner dat voor haar stond: in speklapjes gerolde forel, een salade van knollenloof, rode venkel en zoetgras, erwten, uien en warm brood. Briënne at systematisch, alsof een maaltijd een karwei was dat nu opgeknapt diende te worden. Ik ben een kniesoor geworden, dacht Catelyn. Ik heb geen plezier meer in eten en drinken, en gezang en gelach beschouw ik als verdachte vreemden. Ik besta uit smart, stof en verzuurde verlangens. Er gaapt een gat waar eens mijn hart zat.

De eetgeluiden van de andere vrouw waren onverdraaglijk geworden. ‘Briënne, ik ben geen geschikt gezelschap. Ga ook maar naar het feest als je wilt. Drink een hoorn bier en dans op Rijmonds harpmuziek.’

‘Ik ben niet voor feestvierder in de wieg gelegd, vrouwe.’ Haar grote handen trokken een stuk zwart brood in tweeën. Briënne staarde naar de hompen alsof ze vergeten was wat ze in handen hield. ‘Als u het beveelt, dan…’

Catelyn merkte haar verlegenheid op. ‘Ik dacht alleen maar dat je misschien de voorkeur gaf aan vrolijker gezelschap.’

‘Ik ben tevreden zo.’ Het meisje gebruikte het brood om wat van het spekvet op te deppen waarin de forel gebakken was.

‘Er is vanmorgen weer een vogel gearriveerd.’ Catelyn wist niet waarom ze het zei. ‘De maester wekte me meteen. Heel plichtsgetrouw, maar niet aardig. Helemaal niet aardig.’ Ze had het niet aan Briënne willen vertellen. Niemand wist het op zijzelf en maester Veyman na, en zo had ze het willen houden tot… tot…

Tot wanneer? Dwaas mens, als je het geheimhoudt in je hart, wordt het dan soms minder waar? Als je het nooit vertelt en er nooit over spreekt, wordt het dan soms een droom, minder dan een droom, een half-vergeten nachtmerrie? Als de goden toch eens zo goed waren!

‘Is er nieuws uit Koningslanding?’ vroeg Briënne.

‘Was het maar zo. De vogel kwam uit slot Cerwyn, van ser Rodrik, mijn kastelein.’ Duistere wieken, duistere woorden. ‘Hij heeft alle beschikbare strijdkrachten verzameld en trekt nu tegen Winterfel op om het slot te heroveren.’ Wat klonk dat nu allemaal onbelangijk. ‘Maar hij zei… hij schreef… hij vertelde, hij…’

‘Wat is er, vrouwe? Nieuws over uw zonen?’

Wat een eenvoudige vraag. Kon het antwoord maar net zo eenvoudig zijn. Toen Catelyn iets wilde zeggen bleven de woorden haar in de keel steken. ‘Ik heb geen andere zonen meer dan Robb.’ Ze slaagde erin die verschrikkelijke woorden uit te spreken zonder te snikken, en alleen al daarom was ze blij. Briënne staarde haar ontzet aan. ‘Vrouwe?’

‘Bran en Rickon probeerden te vluchten maar zijn gegrepen bij een molen aan het Eikelwater. Theon Grauwvreugd heeft hun hoofden op de muren van Winterfel gezet. Theon Grauwvreugd, die aan mijn tafel heeft gegeten sinds hij een jongen van tien was.’Ik heb het gezegd, mogen de goden me vergeven. Ik heb het gezegd en het waar gemaakt. Het gezicht van Briënne was een troebele vlek. Ze stak een hand over de tafel heen maar hield haar vingers vlak voor die van Catelyn in, alsof haar aanraking onwelkom zou kunnen zijn. ‘Ik… ik weet niet wat ik moet zeggen, vrouwe. Lieve vrouwe. Uw zonen, ze… ze zijn nu bij de goden.’

‘O ja?’ zei Catelyn op scherpe toon. ‘Welke god laat zoiets toe? Rickon was nog maar een kleuter. Hoe kan hij nu een dergelijke dood verdiend hebben? En Bran… toen ik uit het noorden vertrok had hij zijn ogen nog niet geopend sinds die val. Ik moest weg voordat hij bijkwam. Nu zie ik hem nooit meer terug, ik zal hem nooit meer horen lachen.’

Ze liet Briënne haar handpalmen zien, haar vingers. ‘Deze littekens… ze hadden iemand gestuurd om Bran in zijn slaap de keel door te snijden. Hij zou toen zijn gestorven, en ik met hem, als Brans wolf die man niet de strot had afgebeten.’ Dat gaf haar een ogenblik respijt. ‘Theon zal de wolven ook wel hebben gedood. Dat moet wel, anders… ik was ervan overtuigd dat de jongens veilig waren zolang ze de schrikwolven bij zich hadden. Zoals Robb zijn Grijze Wind. Maar mijn dochters hebben nu geen wolven meer.’

De abrupte verandering van onderwerp verbijsterde Briënne. ‘Uw dochters…’

‘Sansa was op haar derde al een dame, altijd hoffelijk, altijd erop uit om te behagen. Ze was nergens zo dol op als op verhalen over ridderlijke heldenmoed. De mannen zeiden altijd dat ze op mij leek, maar ze wordt veel mooier dan ik ooit geweest ben, dat zie je zo. Ik stuurde haar kamenier vaak weg om haar haren zelf te borstelen. Ze had kastanjebruin haar, lichter dan het mijne, en zo dik en zacht… als het rood dat erin zat het toortslicht opving kreeg het een koperen gloed. En Arya, tja… Neds gasten zagen haar vaak voor een stalknechtje aan als ze onaangekondigd de binnenplaats op kwamen rijden. Arya was onmiskenbaar een bezoeking. Half jongen, half wolvenwelp. Als je haar iets verbood werd dat haar hartenwens. Ze had net zo’n lang gezicht als Ned, en bruin haar dat er altijd uitzag alsof er een vogel in had genesteld. Ik wanhoopte eraan dat het me ooit zou lukken een dame van haar te maken. Ze verzamelde korsten zoals andere meisjes poppen en zei wat er in haar hoofd opkwam. Zij zal ook wel dood zijn.’ Toen ze dat zei had ze het gevoel dat een reuzenhand haar borst indrukte. ‘Ik wil ze allemaal dood hebben, Briënne. Eerst Theon Grauwvreugd en dan Jaime Lannister en Cersei en de Kobold, allemaal, allemaal. Maar mijn dochters… mijn dochters zullen…’

‘De koningin… zij heeft ook een dochtertje,’ bracht Briënne er moeizaam uit. ‘En zonen, net zo oud als die van u. Als ze dit hoort, misschien dat… dat ze dan medelijden krijgt, en…’

‘Mijn dochters ongedeerd laat vertrekken?’ Catelyn glimlachte treurig. ‘Jij hebt zoiets onschuldigs, kind. Ik wilde wel dat… maar nee. Robb zal zijn broers wreken. IJs kan net zo dodelijk zijn als vuur. IJs was het slagzwaard van Ned. Valyrisch staal, met de vlam van duizend vouwen erin, zo scherp dat ik bang was om het aan te raken. Met IJs vergeleken is Robbs zwaard zo bot als een knuppel. Het zal hem niet makkelijk vallen daarmee Theons hoofd af te slaan, vrees ik. De Starks houden er geen scherprechter op na. Ned zei altijd dat de man die het vonnis velde ook het zwaard moest voeren, al heeft hij die plicht nooit met vreugde vervuld. Ik zou het wel met vreugde doen, o ja.’ Ze staarde naar haar geschonden handen, opende en sloot ze en sloeg toen langzaam haar ogen op. ‘Ik heb hem wijn laten brengen.’

‘Wijn?’ Briënne kon het niet meer volgen. ‘Robb? Of… Theon Grauwvreugd?’

‘De Koningsmoordenaar.’ Dat foefje had haar bij Cleos Frey goede diensten bewezen. Hopelijk heb je dorst, Jaime. Hopelijk is je keel droog en schor. ‘Ik zou graag willen dat jij meeging.’

‘Ik sta tot uw beschikking, vrouwe.’

‘Goed.’ Catelyn stond abrupt op. ‘Eet rustig je eten op. Ik zal je te zijner tijd laten halen. Rond middernacht.’

‘Zo laat, vrouwe?’

‘De kerkers hebben geen ramen. Beneden zijn alle uren eender, en voor mij is het altijd middernacht.’ Haar voetstappen klonken hol toen Catelyn de zaal uitliep. Toen ze naar heer Hosters bovenzaal klom kon ze buiten ‘Tulling’ horen schreeuwen, en ‘Een dronk! Een dronk op onze dappere jonge heer!’ Mijn vader is nog niet dood, zou ze omlaag willen schreeuwen. Mijn zonen zijn dood, maar mijn vader niet, vervloekt nog aan toe, en hij is nog steeds jullie heer.

Heer Hoster was diep in slaap. ‘Hij heeft net nog een beker droomwijn gedronken,’ zei maester Veyman. ‘Tegen de pijn. Hij zal niet merken dat u er bent.’

‘Dat maakt niet uit,’ zei Catelyn. Hij is meer dood dan levend, maar toch leeft hij meer dan mijn arme, lieve zonen.

‘Kan ik iets voor u doen, vrouwe? Een slaapdrank misschien?’

‘Nee, dank u, maester. Ik wil mijn verdriet niet wegslapen. Bran en Rickon hebben beter verdiend. Gaat u maar naar het feest, ik blijf wel een poosje bij mijn vader zitten.’

‘Zoals u wilt, vrouwe.’ Veyman boog en vertrok.

Heer Hoster lag op zijn rug met zijn mond open, zijn ademhaling een flauwe, fluitende zucht. Eén hand hing over de rand van de matras, bleek, breekbaar en knokig, maar warm. Ze schoof haar vingers door de zijne en vouwde ze dicht. Hoe stevig ik hem ook vastklem, ik kan hem niet hier houden, dacht ze treurig. Laat hem los. Maar het leek of haar vingers zich niet open wilden vouwen.

‘Ik heb niemand om mee te praten, vader,’ zei ze tegen hem. ‘Ik bid, maar de goden geven geen antwoord.’ Ze gaf een lichte kus op zijn hand. Die was warm, en blauwe aderen vertakten zich als rivieren onder de bleke, doorschijnende huid. Buiten stroomden de grote rivieren, de Rode Vork en de Steenstort, en die zouden eeuwig doorstromen, maar de rivieren in haar vaders hand niet. Die stroom zou al te snel gestremd worden. ‘Vannacht droomde ik van die keer dat Lysa en ik verdwaalden op de terugweg uit Zeegaard. Weet u nog? Er kwam zo’n vreemde mist opzetten, en we raakten achter op de rest van het gezelschap. Alles werd grijs, en ik kon geen voet voorbij de neus van mijn paard kijken. We raakten de weg kwijt. De boomtakken waar we langsreden graaiden naar ons als lange, magere armen. Lysa begon te huilen, en als ik schreeuwde leek de mist het geluid te verzwelgen. Maar Petyr wist waar we waren, en hij reed terug en vond ons…

Maar nu is er niemand om me te vinden, nietwaar? Ditmaal moet ik onze weg zelf zien te vinden, en dat is zo vreselijk moeilijk. Ik moet steeds maar aan de Stark-woorden denken. Het is winter geworden, vader. Voor mij. Voor mij. Robb moet nu niet alleen tegen de Lannisters maar ook tegen de Grauwvreugds vechten, en waarom? Om een gouden hoofddeksel en een ijzeren stoel? Heeft het land niet genoeg gebloed? Ik wil mijn dochters terug. Ik wil dat Robb het zwaard neerlegt en een onopvallende dochter van Walder Frey uitkiest die hem gelukkig maakt en hem zonen baart. Ik wil Bran en Rickon terug, ik wil…’

Catelyn liet het hoofd hangen. ‘Ik wil,’ zei ze nogmaals, en toen waren haar woorden op.

Na een poosje begon de kaars te sputteren en doofde. Maanlicht scheen tussen de latjes van de luiken door en wierp schuine, zilveren stroken over haar vaders gezicht. Ze hoorde het zachte gefluister van zijn moeizame ademhaling, het eindeloze ruisen van het water, de vage klanken van een liefdesliedje dat vanaf de binnenplaats omhoogzweefde, treurig en lieflijk. ‘Ik minde een maagd, roodbruin als de herfst,’ zong Rijmond, ‘met zonsondergang in het haar.’

Catelyn had niet kunnen zeggen wanneer het gezang ophield. Uren verstreken, maar het leek slechts een hartslag later toen Briënne voor de deur stond. ‘Vrouwe,’ meldde ze zachtjes, ‘het is middernacht.’

Het is middernacht, vader, dacht ze, en ik moet mijn plicht doen. Ze liet zijn hand los.

De cipier was een achterbaks ogend mannetje met gesprongen aderen in zijn neus. Ze troffen hem aan achter een kroes bier en de restanten van een duivenpastei, meer dan een klein beetje dronken. Hij bezag hen argwanend. ‘Verschoning, vrouwe, maar heer Edmar heeft gezegd dat niemand de Koningsmoordenaar mag spreken zonder een schriftelijke verklaring van hem, met zijn zegel erop.’

‘Heer Edmar? Is mijn vader gestorven zonder dat ik daarvan op de hoogte ben gesteld?’

De cipier likte zijn lippen. ‘Nee, vrouwe, niet dat ik weet.’

‘Dan maak je de celdeur open, of je gaat mee naar heer Hosters bovenzaal om hem uit te leggen waarom je het nodig vond mij te trotseren.’

Hij sloeg zijn ogen neer. ‘Zoals u wenst, vrouwe.’ De ketting met de sleutels hing aan zijn met spijkers beslagen riem. Hij prevelde iets onverstaanbaars toen hij die van de cel van de Koningsmoordenaar ertussenuit zocht.

‘Ga terug naar je bier en laat ons met rust,’ beval ze. Aan een haak aan het lage plafond hing een olielampje. Catelyn tilde het eraf en draaide de vlam op. ‘Briënne, zorg dat ik niet gestoord word.’

Briënne knikte en ging vlak voor de cel staan, haar hand op haar zwaardknop. ‘Roep me maar als u me nodig hebt, vrouwe.’

Catelyn duwde de zware, met ijzer beslagen houten deur met haar schouder opzij en stapte de smerige duisternis in. Dit waren de ingewanden van Stroomvliet, en zo rook het ook. Oud stro ritselde op de vloer. De muren waren uitgeslagen van het salpeterzuur. Door de stenen heen hoorde ze vagelijk de Steenstort ruisen. Het lamplicht bescheen een overvolle emmer met uitwerpselen in de ene hoek en een ineengedoken gestalte in de andere. De wijnflacon stond onaangeroerd bij de deur. Daar gaat mijn foefje. Maar misschien moet ik blij zijn dat de cipier die wijn niet zelf heeft opgedronken.

Jaime bracht zijn handen omhoog om zijn gezicht af te schermen. De ketenen om zijn polsen rinkelden. ‘Vrouwe Stark,’ zei hij met een hese stem die het praten ontwend was. ‘Ik vrees dat ik niet in staat ben u te woord te staan.’

‘Kijk me aan, ser.’

‘Het licht doet pijn aan mijn ogen. Hebt u een ogenblikje?’ Jaime Lannister had geen scheermes meer in handen gekregen sinds hij in het Fluisterwoud gevangen was genomen, en een ruige baard overwoekerde het gezicht dat vroeger zo op dat van de koningin had geleken. Door zijn bakkebaarden, die in het lamplicht een gulden glans hadden, leek hij op een groot, geel beest dat zelfs in ketenen nog magnifiek was. Zijn ongewassen haar hing in slierten en klitten tot op zijn schouders, de kleren vergingen aan zijn lijf, zijn gezicht was bleek en ingevallen… en toch straalde de man nog een zichtbare kracht en schoonheid uit.

‘Ik zie dat u geen trek had in de wijn die ik heb laten brengen.’

‘Zo’n onverwacht royaal gebaar kwam me wat verdacht voor.’

‘Ik kan u op elk gewenst moment laten onthoofden. Waarom zou ik u dan willen vergiftigen?’

‘Een gifmoord kan een natuurlijke dood lijken. Dat mijn hoofd er plotseling afviel is moeilijker vol te houden.’ Hij tuurde omhoog. Zijn groene kattenogen wenden langzaam maar zeker aan het licht. ‘Als uw broer niet vergeten was mij van een stoel te voorzien zou ik u een zitplaats bieden.’

‘Ik kan heel goed staan.’

‘Werkelijk? Ik moet wel zeggen dat u er slecht uitziet. Al komt dat misschien alleen door het licht.’ Hij was aan polsen en enkels gekluisterd en alle boeien waren met elkaar verbonden, waardoor hij niet languit kon staan of liggen. Zijn enkelketens waren aan de muur vastgeklonken. ‘Zijn mijn armbanden zwaar genoeg naar uw zin of krijg ik er nog een paar bij? Ik kan ze mooi voor u laten rammelen, als u dat wilt.’

‘U hebt dit aan uzelf te wijten,’ bracht ze hem in herinnering. ‘We hadden u overeenkomstig uw afkomst en positie comfortabel in een torencel ondergebracht. Als dank probeerde u te ontsnappen.’

‘Een cel is een cel. Vergeleken met sommige cellen onder de Rots van Casterling is dit een zonnige tuin. Misschien laat ik die op een goeie dag wel eens aan u zien.’

Als hij geïntimideerd is weet hij dat goed te verbergen, dacht Catelyn. ‘Een man die aan handen en voeten geketend is zou beleefder moeten zijn, ser. Ik ben hier niet om me te laten bedreigen.’

‘O nee? Dan komt u zeker uw gerief bij me halen? Ze zeggen dat weduwen op den duur genoeg krijgen van hun lege bed. Als lid van de Koningsgarde heb ik de gelofte afgelegd om nooit te trouwen, maar ik denk dat ik u toch wel kan helpen, als u daar behoefte aan hebt. Als u ons wat wijn inschenkt en die jurk uittrekt, kunnen we eens kijken of het me lukt.’

Catelyn keek vol weerzin op hem neer. Is er ooit één man zo knap en tegelijkertijd zo weerzinwekkend geweest? ‘Als u dat in het bijzijn van mijn zoon zou zeggen liet hij u doden.’

‘Alleen zolang ik dit draag.’ Jaime Lannister rammelde met zijn ketens. ‘We weten allebei dat de jongen mij niet in een tweegevecht tegemoet durft te treden.’

‘Mijn zoon mag dan jong zijn, maar als u hem voor een dwaas houdt vergist u zich ernstig… en toen u nog een leger achter u had staan was u niet zo vlot met uw uitdagingen.’

‘Verscholen de vroegere koningen van Winter zich ook achter hun moeders rokken?’

‘Ik krijg hier genoeg van, ser. Er zijn dingen die ik wil weten.’

‘Waarom zou ik u wijzer maken?’

‘Om in leven te blijven.’

‘Denkt u dat ik de dood vrees?’ Dat idee leek hij vermakelijk te vinden.

‘Daar zou u anders goed aan doen. Om uw misdaden verdient u in het diepst van de zevenvoudige hel gefolterd te worden, als de goden rechtvaardig zijn.’

‘Welke goden, vrouwe Catelyn? De bomen waar uw echtgenoot tegen bad? Wat voor baat heeft hij daarbij gehad toen mijn zuster zijn hoofd liet afhakken?’ Jaime grinnikte. ‘Als er goden bestaan, waarom is er dan zoveel pijn en ongerechtigheid op de wereld?’

‘Omdat er mannen als u bestaan.’

‘Er zijn geen mannen als ik. Ik ben enig in mijn soort.’

Een en al hoogmoed en trots en de roekeloosheid van een dolleman. Ik verspil mijn adem aan die man. Als hij ooit een sprankje eer heeft bezeten dan is dat allang gedoofd. ‘Als u niet met mij wilt spreken, dan niet. Drink die wijn of pis er voor mijn part in, dat zal mij een zorg zijn.’

Haar hand rustte al op de deurklink toen hij zei: ‘Vrouwe Stark.’ Ze draaide zich om en wachtte af. ‘Het is hier zo vochtig dat alles wegroest,’ vervolgde Jaime. ‘Zelfs hoffelijkheid. Blijft u hier, dan krijgt u uw antwoorden… tegen betaling.’

Hij kent ook geen enkele schaamte. ‘Een gevangene heeft niet te marchanderen.’

‘O, maar u zult zien dat mijn prijs bescheiden is. Van uw cipier krijg ik alleen maar smerige leugens te horen, en hij is niet eens consequent. De ene keer zegt hij dat Cersei gevild is, de volgende keer is het mijn vader. Als u mijn vragen beantwoordt, beantwoord ik de uwe.’

‘Naar waarheid?’

‘O, bent u op de waarheid uit! Wees dan maar voorzichtig. Tyrion zegt dat de mensen weliswaar vaak beweren dat ze naar de waarheid hongeren, maar die zelden kunnen verteren als ze haar voorgeschoteld krijgen.’

‘Ik ben sterk genoeg om alles aan te horen wat het u belieft te zeggen.’

‘Zoals u wilt, dan. Maar eerst, als u zo vriendelijk wilt zijn… de wijn. Mijn keel is rauw.’

Catelyn hing de lamp aan de deur en schoof de beker en de flacon dichter naar hem toe. Jaime spoelde zijn mond met de wijn voordat hij hem doorslikte. ‘Zuur en onsmakelijk,’ zei hij, ‘maar ik zal het ermee moeten doen.’ Hij leunde met zijn rug tegen de muur, trok zijn knieën op en staarde haar aan. ‘Uw eerste vraag, vrouwe Catelyn?’

Omdat ze niet wist hoe lang dit spelletje zou gaan duren liet Catelyn geen tijd verloren gaan. ‘Bent u Joffry’s vader?’

‘Dat zou u nooit vragen als u het antwoord niet al wist.’

‘Ik wil het uit uw eigen mond horen.’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Joffry is van mij. En de rest van Cersei’s gebroed ook, vermoed ik.’

‘Geeft u toe dat u de minnaar van uw zuster bent?’

‘Ik heb mijn zuster altijd bemind, en u bent mij twee antwoorden schuldig. Leven al mijn verwanten nog?’

‘Naar ik heb gehoord is ser Steffert Lannister bij Ossenwade gesneuveld.’

Dat liet Jaime onbewogen. ‘Oom Sul, zoals mijn zuster hem noemde. Mijn bezorgdheid geldt Cersei en Tyrion. En ook mijn vader.’

‘Die leven alle drie nog.’ Maar niet lang meer, als het de goden behaagt.

Jaime dronk nog wat wijn. ‘Uw volgende vraag.’

Catelyn vroeg zich af of hij het lef zou hebben haar volgende vraag niet met een leugen te beantwoorden. ‘Hoe kwam mijn zoon Bran te vallen?’

‘Ik heb hem uit een raam gesmeten.’

Het gemak waarmee hij het zei snoerde haar even de mond. Als ik een mes bad zou ik hem nu vermoorden, dacht ze, tot ze zich de meisjes weer herinnerde. Met een dichtgeschroefde keel zei ze: ‘U was ridder. U had gezworen te verdedigen wat zwak en onschuldig was.’

‘Zwak was hij wel, maar onschuldig? Hij bespioneerde ons.’

‘Bran bespioneerde nooit iemand.’

‘Geef dan uw dierbare goden maar de schuld. Door hun toedoen is de jongen bij ons raam beland en heeft hij een glimp opgevangen van iets wat hij nooit had mogen zien.’

‘De goden de schuld geven?’ zei ze ongelovig. ‘U had de hand in zijn val. U wilde dat hij zou sterven.’

Zijn ketenen rinkelden zacht. ‘Ik smijt zelden kinderen van een toren ter bevordering van hun gezondheid. Ja, het was mijn bedoeling dat hij zou sterven.’

‘En toen dat niet gebeurde wist u dat uw gevaar groter dan ooit was en kocht u voor een zak zilver een handlanger die ervoor moest zorgen dat Bran nooit meer wakker werd.’

‘O ja?’ Jaime hief zijn beker en nam een diepe teug. ‘Ik zal niet ontkennen dat we zoiets hebben besproken, maar u was dag en nacht bij de jongen, uw maester en heer Eddard bezochten hem regelmatig, er waren wachters, en zelfs die verdomde schrikwolven… ik had me met het zwaard een weg door half Winterfel moeten banen. En waarom al die moeite terwijl het ernaar uitzag dat de jongen vanzelf dood zou gaan?’

‘Als u mij voorliegt is dit gesprek ten einde.’ Catelyn stak haar handen uit om hem haar vingers en handpalmen te tonen. ‘De man die Bran de keel kwam afsnijden bezorgde mij deze littekens. Zweert u dat u part noch deel aan zijn missie had?’

‘Op mijn eer als Lannister.’

‘Uw eer als Lannister is nog niet dit waard.’ Ze trapte de emmer met beer om. Een smerig riekend, bruin vocht sijpelde over de vloer van de cel en werd door het stro opgezogen.

Jaime Lannister schoof zo ver zijn ketenen het toelieten bij de vuiligheid vandaan. ‘Misschien hebt u schijt aan mijn eer, dat zal best, maar ik heb nog nooit iemand ingehuurd om een ander te doden. Geloof wat u wilt, vrouwe Stark, maar als ik op Brans dood uit was geweest had ik hem zelf gedood.’

Genadige goden, hij spreekt de waarheid. ‘Als u die moordenaar niet hebt gestuurd dan heeft uw zuster het gedaan.’

‘Dan had ik dat geweten. Cersei heeft geen geheimen voor me.’

‘Dan was het de Kobold.’

‘Tyrion is even onschuldig als uw Bran. Hij klauterde niet bij andermans ramen rond om te spioneren.’

‘Waarom had die huurmoordenaar dan zijn dolk?’

‘Wat voor dolk was dat?’

‘Hij was zo lang,’ zei ze, haar handen uit elkaar, ‘onversierd, maar kundig gewrocht, met een lemmet van Valyrisch staal en een heft van drakenbeen. Uw broer had hem van heer Baelish gewonnen bij het toernooi op prins Joffry’s naamdag. Lannister schonk zichzelf in, dronk, schonk in en tuurde in zijn wijnbeker. ‘Het lijkt wel of die wijn beter wordt terwijl ik drink. Warempel. Nu u hem beschrijft geloof ik dat die dolk me nog voor de geest staat, ja. Gewonnen, zei u? Hoe?’

‘Door op u te wedden toen u tegen de Bloemenridder streed.’ Maar toen ze haar eigen woorden hoorde, wist Catelyn dat ze het mis had.

‘Of was het andersom?’

‘Tyrion steunde mij altijd bij toernooien,’ zei Jaime, ‘maar die dag werd ik door ser Loras van mijn paard gegooid. Een misser, ik had te licht over die knaap geoordeeld, maar dat doet er nu niet toe. Als mijn broer iets had ingezet is hij dat kwijtgeraakt… maar die dolk is inderdaad van eigenaar veranderd, nu weet ik het weer. Robert heeft hem me die avond tijdens het feest getoond. Zijne Genade mocht graag zout in mijn wonden wrijven, vooral als hij dronken was. En wanneer was hij dat niet?’

Tyrion Lannister had ongeveer hetzelfde gezegd toen ze door de Maanbergen reden, herinnerde Catelyn zich. Ze had hem niet willen geloven. Petyr had haar het tegenovergestelde bezworen, Petyr, die als een broer voor haar was geweest, Petyr, die zo van haar hield dat hij een duel om haar hand had uitgevochten… en toch, als Jaime en Tyrion hetzelfde zeiden, wat hield dat dan in? De broers hadden elkaar niet meer gezien sinds ze ruim een jaar geleden uit Winterfel vertrokken waren. ‘Wilt u mij iets wijsmaken?’ Er school ergens een adder onder het gras.

‘Ik heb toch toegegeven dat ik uw dierbare snotneus uit het raam heb gegooid? Wat heb ik er dan nog aan om over dat mes te liegen?’ Hij sloeg nog een beker wijn achterover. ‘Geloof wat u wilt, het kan me niet meer schelen wat de mensen van me zeggen. En nu ben ik weer aan de beurt. Zijn Roberts broers te velde getrokken?’

‘Ja-’

‘Nou nou, wat een zuinige reactie. Ik moet meer weten, anders wordt uw volgende antwoord net zo armzalig.’

‘Stannis trekt tegen Koningslanding op,’ zei ze met tegenzin. ‘Renling is dood, bij Bitter brug door zijn eigen broer vermoord, door middel van een of andere zwarte kunst waar ik met mijn verstand niet bij kan.’

‘Jammer,’ zei Jaime. ‘Ik mocht Renling wel. Maar Stannis, dat is een heel ander verhaal. Wiens kant hebben de Tyrels gekozen?’

‘Aanvankelijk die van Renling. Nu weet ik het niet meer.’

‘Uw zoon zal zich wel eenzaam voelen.’

‘Robb is een paar dagen geleden zestien geworden… een volwassen man, en een koning. Hij heeft al zijn veldslagen gewonnen. Volgens de laatste berichten heeft hij de Piek op de Westerlings veroverd.’

‘Hij heeft nog geen slag geleverd met mijn vader, nietwaar?’

‘Als het zover komt zal hij die ook verslaan.’

‘Hij heeft me overvallen. Een laffe truc.’

‘U waagt het om het woord truc in de mond te nemen? Uw broer Tyrion heeft ons een stel als afgezanten vermomde messentrekkers gestuurd, onder een vredesbanier.’

‘Als een van uw zoons in deze cel zat, zouden zijn broers dan niet hetzelfde voor hem doen?’

Mijn zoon heeft geen broers, dacht ze, maar van dat verdriet wilde ze een kerel als deze geen deelgenoot maken.

Jaime dronk nog wat wijn. ‘Als de eer in het geding is, wat stelt het leven van een broer dan nog voor, hè?’ Weer een slok. ‘Tyrion is slim genoeg om te beseffen dat uw zoon mij nooit zal laten vrijkopen.’

Dat kon Catelyn niet ontkennen. ‘Robbs baandermannen zien u het liefst sterven. Vooral Rickard Karstark. U hebt in het Fluisterwoud twee van zijn zoons gedood.’

‘Die twee met de witte zonnebundels zeker?’ Jaime haalde zijn schouders op. ‘Om u de waarheid te zeggen was ik erop uit uw zoon te doden. Die twee liepen me in de weg. Ik heb ze in het heetst van de strijd in een eerlijk gevecht gedood. Elke andere ridder zou hetzelfde hebben gedaan.’

‘Hoe is het mogelijk dat u zich nog steeds als ridder beschouwt nadat u iedere gelofte hebt gebroken die u ooit had gezworen?’

Jaime greep naar de flacon om zijn beker weer te vullen. ‘Al die geloften… je blijft aan het zweren. Verdedig de koning. Gehoorzaam de koning. Bewaar zijn geheimen. Doe wat hij beveelt. Jouw leven voor het zijne. Maar doe wat je vader zegt. Heb je zuster lief. Bescherm de zwakkeren. Eerbiedig de goden. Hou je aan de wetten. Het is te veel. Wat je ook doet, er is altijd wel een gelofte die je breekt.’ Hij nam een stevige slok en sloot even zijn ogen, terwijl hij zijn hoofd tegen een salpetervlek op de muur liet rusten. ‘Ik was de jongste man die ooit de witte mantel heeft gedragen.’

‘En de jongste die alles wat die mantel vertegenwoordigde heeft verraden, Koningsmoordenaar.’

‘Koningsmoordenaar?’ Hij sprak het zorgvuldig uit. ‘En wat een koning was dat!’ Hij hief zijn beker. ‘Op Aerys Targaryen, tweede van die naam, heer van de Zeven Koninkrijken en beschermer van het rijk. En op het Zwaard dat zijn keel openlegde. Een gouden zwaard, weet u wel?

Tot zijn rode bloed langs de kling liep. Rood en goud, dat zijn de kleuren van de Lannisters.’

Toen hij lachte besefte ze dat de wijn zijn uitwerking niet had gemist. Jaime had het merendeel van de flacon door zijn keelgat gegoten en nu was hij dronken. ‘Alleen iemand als u zal zich op een dergelijke daad beroemen.’

‘Ik zei u toch al dat ik enig in mijn soort ben? Zegt u eens, vrouwe Stark… heeft uw Ned u ooit verteld hoe zijn vader aan zijn eind is gekomen? Of zijn broer?’

‘Ze hebben Brandon gewurgd terwijl zijn vader toekeek en daarna ook heer Rickard vermoord.’ Een akelig verhaal, en zestien jaar oud. Waarom vroeg hij daar nu naar?

‘Vermoord, ja, maar hóe?’

‘Het wurgkoord of de bijl, neem ik aan.’

Jaime nam een slok en veegde zijn mond af. ‘Ned heeft u vast willen sparen. Zijn lieve jonge bruid, al was ze dan niet helemaal maagdelijk meer. U wilde toch de waarheid weten? Vraag het me. We hebben een overeenkomst gesloten. Ik kan u niets weigeren. Vraag het me.’

‘Dood is dood.’ Ik wil het niet weten.

‘Brandon was anders dan zijn broer, hè? Die had bloed in zijn aderen, in plaats van koud water. Hij leek meer op mij.’

‘Brandon leek in de verste verte niet op u.’

‘Als jij het zegt. Jullie zouden trouwen.’

‘Hij was naar Stroomvliet onderweg toen…’ Vreemd dat haar keel na al die jaren nog altijd dik werd als ze erover sprak. ‘… toen hij dat van Lyanna hoorde en in plaats daarvan naar Koningslanding ging. Een onbesuisde daad.’ Ze wist nog dat haar eigen vader in razernij was ontstoken toen het nieuws Stroomvliet bereikte. Die roekeloze idioot, had hij Brandon genoemd.

Jaime schonk de laatste halve beker wijn in. ‘Hij reed met een paar kameraden de Rode Burcht binnen en schreeuwde dat prins Rhaegar naar buiten moest komen om te sterven. Maar Rhaegar was er niet. Aerys liet ze allemaal door zijn wacht arresteren voor het beramen van een moordaanslag op zijn zoon. De anderen waren ook zonen van hooggeboren heren, meen ik te weten.’

‘Ethan Hanscoe was Brandons schildknaap,’ zei Catelyn. ‘Hij heeft het als enige overleefd. De anderen waren Jefferie Mallister, Cayl Roys en Elbert Arryn, de neef en erfgenaam van Jon Arryn.’ Vreemd dat ze hun namen na al die jaren nog wist. ‘Aerys beschuldigde hen van verraad en ontbood hun vaders naar het hof om de beschuldiging te weerleggen. Hun zonen hield hij als gijzelaars vast. Toen ze kwamen liet hij ze zonder proces vermoorden. Zowel de vaders als de zonen.’

‘Er waren wel processen. In zekere zin. Heer Rickard eiste een beslechting door de wapenen, en de koning willigde zijn verzoek in. Stark bewapende zich als voor de strijd, in de veronderstelling dat hij het tegen iemand van de Koningsgarde zou moeten opnemen. Tegen mij, misschien. In plaats daarvan werd hij naar de troonzaal gevoerd en aan de balken opgehangen, waarna twee van Aerys’ vuurbezweerders een vuur onder hem aanstaken. De koning zei tegen hem dat vuur de kampioen van het huis Targaryen was. Dus het enige dat heer Rickard moest doen om te bewijzen dat hij geen verraad had gepleegd was… nou ja, niet verbranden.

Terwijl de vlammen oplaaiden werd Brandon binnengeleid. Zijn handen waren achter zijn rug geketend en om zijn nek zat een natte leren riem, bevestigd aan een of ander apparaat dat de koning uit Tyrosh had meegebracht. Maar zijn benen waren niet vastgebonden, en zijn zwaard werd net buiten zijn bereik geplaatst.

De vuurbezweerders roosterden heer Rickard langzaam, door het vuur zorgvuldig zo te temperen en aan te wakkeren dat er een mooie gelijkmatige hitte van uitging. Eerst schroeide zijn mantel weg en toen zijn wapenrok, en al snel ging hij nog slechts in metaal en as gehuld. Daarna zou hij aan de kook raken, verzekerde Aerys hem… tenzij zijn zoon erin slaagde hem te bevrijden. Brandon deed zijn best, maar hoe harder hij worstelde, hoe strakker de riem om zijn nek kwam te zitten. Ten slotte wurgde hij zichzelf.

Wat heer Rickard betrof, voordat het afgelopen was kleurde het staal van zijn borstharnas eerst kersrood, en het goud smolt van zijn sporen en druppelde in het vuur. Ik stond aan de voet van de IJzeren Troon in mijn witte wapenrusting en dacht alleen maar aan Cersei. Na afloop nam Gerold Hoogtoren persoonlijk me terzijde en zei: “U hebt een gelofte afgelegd om de koning te beschermen, niet om over hem te oordelen.” Zo was de Witte Stier, trouw tot het einde, en een beter mens dan ik, geef ik toe.’

‘Aerys…’ Catelyn proefde een galsmaak in haar keel. Het verhaal was dermate afschuwelijk dat ze vermoedde dat het waar was. ‘Aerys was krankzinnig, dat wist het hele rijk, maar als u me wilt wijsmaken dat u hem hebt gedood om Brandon Stark te wreken…’

‘Dat heb ik niet beweerd. De Starks betekenden niets voor me. Wat ik wil zeggen is hoe uiterst merkwaardig ik het vind dat ik door één persoon wordt bemind om een daad van barmhartigheid die ik nooit heb gepleegd, terwijl hele volksstammen mij om mijn grootste verrichting beschimpen. Bij Roberts kroning heb ik samen met grootmaester Pycelle en de eunuch Varys moeten neerknielen om zijn vergiffenis voor onze misdaden af te smeken voordat hij ons in dienst nam. En wat jouw Ned betreft, die had de hand moeten kussen die Aerys doodde, maar hij keek liever neer op het achterste dat hij op Roberts troon aantrof. Volgens mij hield Ned Stark meer van Robert dan hij ooit van zijn broer of zijn vader had gehouden… of zelfs van u, vrouwe. Hij is Robert nooit ontrouw geweest, hè?’ Jaime stiet een dronkenmanslachje uit. ‘Kom, kom, vrouwe Stark, vindt u dit allemaal niet hoogst vermakelijk?’

‘Je bent helemaal niet vermakelijk, Koningsmoordenaar.’

‘Weer die bijnaam. Ik geloof dat ik je toch maar niet zal naaien. Pinkje heeft je het eerst gehad, hè? Ik eet nooit van andermans bord. Je bent trouwens niet half zo mooi als mijn zuster.’ Zijn glimlach was snijdend.

‘Ik heb nooit een ander dan Cersei gehad. Op mijn manier ben ik trouwer dan Ned ooit geweest is. Arme, ouwe, dooie Ned. Dus wie had er nu schijt aan zijn eer, vraag ik je? Hoe heette die bastaard ook alweer die hij heeft verwekt?’

Catelyn deed een stap naar achteren. ‘Briënne.’

‘Nee, dat was het niet.’ Jaime Lannister hield de flacon op zijn kop. Een straaltje, glanzend als bloed, druppelde op zijn gezicht. ‘Sneeuw, dat was het. Zo’n witte naam… net als die mooie mantels die we bij de Koningsgarde krijgen als we onze fraaie eden zweren.’

Briënne duwde de deur open en betrad de cel. ‘Riep u, vrouwe?’

‘Geef me je zwaard.’ Catelyn stak haar hand uit.

Загрузка...