14 september had er in haar brief gestaan, ‘s morgens om negen uur. Lockridge was al vroeg wakker, kon de slaap niet meer vatten en stond tenslotte op om een lange wandeling te gaan maken. Hij wilde afscheid nemen van Kopenhagen. Welke opdracht Storm Darroway ook voor hem had, hier zou het waarschijnlijk niet zijn — gezien de instructies om rugzakken te kopen voor twee personen, een geweer en een pistool — en hij was verliefd geworden op de stad.
Fietsers zwermden door de straten, schoten tussen het gemotoriseerde verkeer door: de laatste golf mensen op weg naar hun werk. De fietsers zagen er niet zo somber uit als Amerikaanse forensen: rustige, gezette mannen, jonge kerels in colbert of met een studentenmuts, meisjes met frisse gezichten en wapperende, blonde haren, van allen straalde de levenslust af. Het vrolijke klatergoud van Tivoli bruiste als champagne in zijn bloed, maar ook elders proefde je een sfeer als van het oude Wenen. Je hoefde alleen maar Langelinie af te lopen, de geur van de zee op te snuiven, schepen uit alle windstreken aan de kade te zien; even een kort oponthoud om de kleine zeemeermin te groeten; dan langs het koninklijke Amalienborg, links af langs de gracht door Nyhavn, waar eeuwenoude zeemanskroegen nasoesden bij de herinnering aan het plezier van de voorbije nacht; dwars over Kongens Nytorv en vlug even een biertje drinken op een caféterras; verder maar weer te midden van renaissancekerken, paleizen en handelshuizen met hun slanke koperen torentjes die speels en sierlijk naar de hemel wezen.
Er is zo verdraaid veel waar ik die vrouw dankbaar voor moet zijn, peinsde Lockridge, en niet in de laatste plaats dat ze mij al drie weken te voren hierheen heeft gestuurd. Hij had zich afgevraagd waarom. Zij had hem opgedragen stafkaarten te kopen en de topografie van Denemarken te bestuderen, vele uren door te brengen in de oud-Noordse afdeling van het Nationaal Museum en talrijke boeken te lezen die de daar tentoongestelde oudheden grondig behandelden. Hij had die opdracht nauwgezet uitgevoerd, verbaasd, maar zonder vragen zijn kans aangrijpend. Er was overvloedig gelegenheid voor ontspanning en geen gebrek aan gezelschap. De Denen waren vriendelijke mensen, bijzonder vriendelijk zelfs in het geval van twee jongedames die hij had leren kennen. Misschien was dat Storm Darroway's bedoeling: hem de gelegenheid te bieden te herstellen van de beproeving die hij had ondergaan, en genoeg biologische stoom af te blazen, zodat hij háár geen avances zou maken — waar zij ook zouden heen gaan.
Met een schok realiseerde hij zich: vandaag! Hij verhaastte zijn stap. Het hotel waar hij volgens haar instructies verblijf hield, kwam in zicht. In plaats van de lift nam hij de trap naar zijn kamer in een poging om de spanning die zich in hem ophoopte, kwijt te raken.
Hij ijsbeerde er rond en rookte de ene sigaret na de andere, maar lang hoefde hij niet te wachten. De telefoon rinkelde. Hij griste hem van de haak. In uitstekend Engels zei de receptionist: ‘Mr. Lockridge? Miss Darroway laat u vragen haar over vijftien minuten bij de ingang te treffen, met uw bagage.’
‘O. Oké!’ Even stak het hem. Zij behandelde hem als een bediende. Nee, besloot hij toen. Ik heb zo lang in de noordelijke staten geleefd, dat ik vergeten ben wat een echte dame mag verwachten. Geen reden om een piccolo te laten komen. Hij slingerde een rugzak over zijn schouder, nam de andere en zijn koffer in de hand en ging naar beneden om uit te boeken.
Een glanzend nieuwe Dauphine stopte langs het trottoir. Zij zat aan het stuur. Hij was niet vergeten hoe zij eruit zag, dat was onmogelijk, maar toen zij haar donkere hoofd uit het raampje stak, hield hij zijn adem in en alle Deense meisjes waren onmiddellijk uit zijn gedachten verdwenen.
‘Dag,’ zei hij bedremmeld.
Zij glimlachte. ‘Welkom terug in de vrijheid, Malcolm Lockridge,’ begroette de donkere stem hem. ‘Zullen we maar gaan?’
Hij borg de bagage in de kofferruimte en nam naast haar plaats. Zij droeg een lange broek en sportschoenen, maar zag er daarom niet minder koninklijk uit dan eerst. Handiger dan hijzelf had gekund, voegde zij de wagen in het verkeer. ‘Nou, nou,’ zei hij. ‘U houdt niet van tijd verknoeien, hè?’
‘We hebben maar weinig tijd,’ antwoordde zij. ‘Ik wil voor de avond aan de andere kant van het land zijn.’
Het kostte Lockridge moeite zijn blik van haar profiel los te scheuren. ‘Ik… eh… ben gereed voor alles wat u van plan bent.’
Zij knikte. ‘Ja, ik heb me dus niet in je vergist.’
‘Maar als u me zou willen vertellen …’
‘Straks. Ik begrijp dat je vrijgesproken bent?’
‘Volledig. Ik weet niet hoe ik u ooit kan bedanken.’ ‘Door me te helpen, natuurlijk,’ zei zij lichtelijk ongeduldig. ‘Maar laten we eerst jouw positie bespreken. Ik moet weten welke afspraken je hebt gemaakt.’
‘Nou, eigenlijk geen. Ik had geen idee hoeveel tijd deze baan zou vragen en daarom heb ik nergens gesolliciteerd. Zo lang ik geen werk heb, kan ik bij mijn moeder blijven.’ ‘Verwacht zij je spoedig terug?’
‘Nee. Ik ben even in Kentucky geweest om mijn familie te bezoeken. In uw brief stond dat ik de feiten voor me moest houden, en daarom heb ik ze verteld dat mijn verdediging betaald was door een rijke vent die van mening was dat ik onrechtvaardig werd behandeld, en die me nu in Europa wilde hebben als adviseur bij een onderzoek dat wel eens lang zou kunnen duren. Oké?’
‘Uitstekend.’ Haar blik bracht hem in verwarring. ‘Je vindingrijkheid heb ik evenmin onderschat.’
‘Maar waar gaan we eigenlijk heen? En waarom?’
‘Veel kan ik je niet vertellen. Maar kort gezegd, we gaan een schat opgraven en in veiligheid brengen.’
Lockridge floot en zocht naar een sigaret.
‘Vind je dat ongeloofwaardig? Melodramatisch? Precies als in een slechte roman?’ grinnikte Storm Darroway. ‘Waarom denken de mensen van deze tijd dat hun armzalig leven de norm van het heelal is? Denk eens na. De atomen waaruit je bent opgebouwd, zijn een wolk van pure energie. De zon die je verwarmt, kan deze planeet verteren en er zijn andere sterren die die zon kunnen verzwelgen. Jullie voorouders maakten jacht op de mammoet, staken in roeiboten oceanen over en stierven op talloze bloedige slagvelden. Jullie beschaving staat op de rand van de vergetelheid. In je eigen lichaam woedt op ditzelfde ogenblik een meedogenloze strijd tegen indringers die je, tegen de entropie en de tijd zelf in, zouden kunnen vernietigen. Dát moet je norm zijn!’ Zij wees naar de straat waar mensen bezig waren met hun dagelijkse arbeid. ‘Duizend jaar geleden waren ze verstandiger,’ zei zij. ‘Zij wisten dat de wereld en de goden ten ondergang waren gedoemd en dat er niets anders opzat dan die dag dapper onder ogen te zien.’
‘Ja, maar…’ Lockridge aarzelde. ‘Oké, misschien ben ik toevallig geen Ragnarok-type.’
Zij lachte. Zij hadden het oude stadscentrum achter zich gelaten en reden nu door een wijk met hoge flatgebouwen. Storm Darroway vervolgde: ‘Ik zal het kort maken. Herinner je je dat de Oekraïne een paar jaar geleden tegen de Sovjet-regering in opstand kwam? De opstand werd bloedig onderdrukt, maar de strijd duurde lang. Het hoofdkwartier van de vrijheidsbeweging was hier in Kopenhagen gevestigd.’
Lockridge fronste. ‘Ja, ik heb een tijdje internationale politiek gestudeerd.’
‘Er was een… een oorlogkas,’ zei zij. ‘Die werd verborgen toen de zaak er hopeloos begon uit te zien. Maar kort geleden hebben we iemand gevonden die de plek kent.’
Zijn spieren verstrakten. ‘We?’
‘De bevrijdingsbeweging. Niet meer alleen voor de Oekraïne, maar voor iedereen die in slavernij leeft. We hebben dat geld nodig.’
‘Wacht eens even! Waarom voor de drommel?’
‘O, we verwachten niet een derde van de wereld van de ene dag op de andere te kunnen bevrijden. Maar propaganda, subversieve actie, ontsnappingsroutes naar het Westen — dat alles kost veel geld. En we hebben niets te verwachten van regeringen die alleen maar over “ontspanning” zeuren.’ Hij had tijd nodig om zijn gedachten te ordenen. Daarom zei hij: ‘Dat is waar. Vroeger, op debatavonden en zo, beweerde ik altijd dat er in Amerika op het ogenblik een soort “weg-met-ons”-stemming heerst. Zoals wij opzitten en pootjes geven en bij iedereen om een vriendelijk woordje bedelen, of hij nu onze ondergang gezworen heeft of niet. De manier waarop we hele werelddelen in handen van idioten, volksmenners en kannibalen spelen. De manier waarop we, zelfs in Amerika, de duidelijke uitspraken van de constitutie verdraaien om de eerste de beste profiteur… Enfin, mijn wijze van argumenteren bezorgde me weinig sympathie.’
Er gleed een merkwaardige trek van vreugde over haar gezicht, maar zij zei eenvoudig: ‘Het goud ligt aan het einde van een tunnel in West-Jutland. De tunnel is tijdens de bezetting van Denemarken door de Duitsers gegraven voor een uiterst geheim researchproject. Tegen het einde van de oorlog heeft de Deense ondergrondse een overval op die plaats uitgevoerd. Blijkbaar is iedereen die van de tunnel op de hoogte was, om het leven gekomen, want het bestaan ervan is nooit in de openbaarheid gekomen. De Oekraïners hoorden ervan van een man op zijn sterfbed en gebruikten hem als schuilplaats. Toen de opstand onderdrukt was en hun organisatie uiteengevallen, bleef de schat daar achter. Zie je, de paar mensen die ervan wisten, wilden hun kennis niet misbruiken door zich het goud voor privé gebruik toe te eigenen, ofschoon het verder nergens meer toe kon dienen. De meesten van hen zijn nu gestorven, van ouderdom, door een ongeluk, of vermoord door Sovjet-agenten. De laatste overlevenden besloten tenslotte de schat aan onze organisatie over te dragen. Ik ben aangewezen om hem op te halen. Jij moet mij daarbij helpen.’
‘Maar… maar… waarom ik? U hebt toch uw eigen mensen?’
‘Heb je nooit gehoord dat men het liefst buitenstaanders moet inschakelen als koerier? Een Oost-Europeaan wordt maar al te waarschijnlijk in het oog gehouden, of gefouilleerd. Amerikaanse toeristen komen echter overal. Hun bagage wordt aan de grenzen zelden doorzocht, vooral als ze goedkoop reizen. Als we het tot bladgoud kloppen, kunnen we het goud in onze kleren naaien, in de voering van onze slaapzakken enzovoort. We gaan per motorfiets naar Genève en dragen het daar over aan de juiste persoon.’ Haar ogen namen hem uitdagend op. ‘Voel je er iets voor?’ Lockridge beet op zijn lip. De zaak was te vreemd om het zonder meer te slikken. ‘U denkt toch niet dat ze ons door zullen laten met het arsenaal dat ik gekocht heb?’
‘De wapens zijn alleen bedoeld als een voorzorgsmaatregel gedurende de tijd dat we het goud voor transport klaarmaken. Daarna laten we ze achter.’ Storm Darroway verviel in een kortstondig zwijgen. ‘Ik wil je intelligentie niet beledigen,’ zei zij vriendelijk. ‘Deze zaak impliceert natuurlijk dat we de wet overtreden. Die overtredingen kunnen ernstige vormen aannemen als het op vechten zou uitdraaien. Ik heb een man nodig die het risico aanvaardt en die de moeilijkheden aankan, die zo nodig hard is, maar geen misdadiger die door de kans op persoonlijk voordeel wordt aangelokt. Jij leek de juiste man. Als ik me vergist heb, zeg het dan nu alsjeblieft.’
‘Ja… dat wil zeggen…’ Lockridge probeerde het met een grapje. ‘Als u een James Bond zoekt, hebt u zich inderdaad vergist.’
Zij keek hem niet-begrijpend aan. ‘Wie?’
‘O, niets…’ zei hij, hoofdzakelijk om zijn eigen verbazing te verbergen. ‘Eh… oké, laat ik het duidelijk stellen. Hoe kan ik weten dat u bent wie u voorgeeft te zijn? Misschien is dit een doodgewoon smokkelzaakje, of een zwendel of… of wat dan ook. Zelfs een Russisch foefje. Hoe kan ik dat weten?’
De stad lag ver achter hen, de weg was zo rustig dat zij hem langdurig kon aankijken. ‘Ik kan je niets meer vertellen dan ik gedaan heb,’ zei zij. ‘Mij te vertrouwen hoort ook tot je taak.’
Hij keek in die ogen en gaf zich vol vreugde gewonnen. ‘Oké!’ riep hij. ‘U hebt er een smokkelaar bij.’
Haar rechterhand viel op zijn linker en drukte die. ‘Dank je,’ zei zij en dat was ruim voldoende.
Zwijgend reden zij voort door het groene landschap en door dorpjes met rode daken. Hij smachtte ernaar met haar te praten, maar het is nu eenmaal het recht van de koningin om het gesprek te openen. Toen ze Roskilde binnenreden, waagde hij eindelijk: ‘U kunt me beter wat bijzonderheden geven. De ligging en zo.’
‘Later,’ zei zij. ‘Het is zulk prachtig weer.’
De uitdrukking op haar gezicht was ondoorgrondelijk, maar er lag een zachte trek om haar mond. Ja, dacht hij, als je zo leeft, dan moet je alles wat mooi is aangrijpen, zolang je de kans krijgt. Zij reden langs de grote kathedraal met zijn drie torens en hij wilde wel dat hij iets beters wist te zeggen dan: ‘Wat een kerk, hè?’
‘Er liggen wel honderd koningen begraven,’ zei zij. ‘Maar onder het marktplein liggen de nog oudere ruïnes van de St. Laurens en voor die gebouwd werd, stond er een heidense tempel met drakenkoppen aan de gevelspitsen. Dit was immers de koningsstad van het Denemarken van de Noormannen.’ Er trok een huivering door zijn lichaam. Maar haar stemming waaide voorbij als een wolk voor de wind en zij zei: ‘Wist je dat de moderne Denen de meteorenzwerm van de Perseïden de Laurentiustranen noemen? Het is een volk met een charmante fantasie.’
‘U schijnt zich voor hen te interesseren,’ merkte hij op. ‘Wilde u daarom dat ik hun verleden bestudeerde?’
Zij verstrakte. ‘We hebben een dekmantel nodig voor het geval men ons in het oog zou houden. Archeologische belangstelling is een goed excuus om rond te snuffelen in een zo oud land. Maar ik heb al gezegd dat ik nu niet daarover wil praten.’
‘Neem me niet kwalijk.’
Opnieuw deed ze hem door een plotselinge overgang verbaasd staan. ‘Arme Malcolm,’ plaagde zij. ‘Valt het je zo moeilijk om niets te doen? Kom, we moeten een paar toeristen voorstellen, ‘s nachts in de openlucht kamperen, eten en drinken in armeluiskroegjes, over zijwegen en door vergeten dorpjes trekken, van hier tot Zwitserland. Laten we onze rol maar eens doornemen.’
‘O, als landloper voldoe ik uitstekend,’ zei hij, verlangend haar een plezier te doen.
‘Heb je, afgezien van je studiereizen, veel reizen gemaakt?’ ‘Gaat wel. Een paar trektochten, en op Okinawa ging ik altijd het binnenland in als ik vrij was; en ik ben een keer met verlof in Japan geweest.’
Hij beschikte over voldoende inzicht om de handigheid te bewonderen waarmee ze hem ertoe bracht over zichzelf te vertellen. Maar dat deed niets af van het genoegen van de conversatie. Niet dat hij van nature een opschepper was, maar nu een prachtige vrouw zoveel belangstelling toonde, voldeed hij natuurlijk graag aan haar wensen.
Het eiland gleed regelmatig onder de wielen van de Dauphine door: Ringsted, Sorö, Slagelse en zo naar Korsör aan de Belt. Daar moesten zij de veerboot nemen. Storm — zij had hem toestemming gegeven haar bij de voornaam te noemen; het betekende bijna even veel als een omhelzing-- bracht hem naar het scheepsrestaurant. ‘Dit is een goede gelegenheid om te lunchen,’ zei zij, ‘vooral omdat de dranken in deze internationale wateren belastingvrij zijn.’
‘Wil je daarmee zeggen dat deze zeeëngte extraterritoriaal is?’
‘Zeker. In 1900 of daaromtrent staken Engeland, Frankrijk en Duitsland de koppen bij elkaar en besloten in roerende eensgezindheid dat deze zeearm dwars door Denemarken tot de open zee behoorde.’
Ze zochten een plaats en bestelden akvavit en grote glazen bier. ‘Je weet verschrikkelijk veel van dit land,’ zei hij. ‘Ben je zelf Deense?’
‘Nee, ik heb een Amerikaans paspoort.’
‘Van afkomst dan? Je ziet er niet naar uit.’
‘O nee? Waar zie ik dan naar uit?’ zei ze uitdagend.
‘Ik mag hangen als ik het weet. Een soort vermenging van alles en nog wat, die beter uitgevallen is dan iedere factor afzonderlijk.’
‘Wat? Een Zuiderling die een goed woord over heeft voor rassenvermenging?’
‘Zeg, toe nou, Storm. Kom me niet aandragen met die onzin van: zou je willen dat je zuster ermee trouwde. De mijne is verstandig genoeg om de juiste man voor zichzelf te vinden, ongeacht zijn ras.’
Zij hief haar hoofd op. ‘En toch, ras bestaat,’ zei zij. ‘Niet in de verwrongen twintigste-eeuwse betekenis van het woord, nee. Maar in genetisch opzicht. Er zijn goede stambomen en kreupelhout.’
‘Mm-m, ja, in theorie. Maar hoe kun je ze onderkennen, behalve achteraf aan hun prestaties?’
‘Het is mogelijk. Het begin is er in jullie huidige onderzoekingen naar de erfelijkheidswetten. Eens zal men, nog vóór een mens geboren is, kunnen uitmaken waarvoor hij geschikt is.’
Lockridge schudde het hoofd. ‘Dat idee staat me niet erg aan. Ik blijf erbij dat iedereen als een vrij mens wordt geboren.’ ‘En wat betekent dat?’ hoonde zij. ‘Vrij voor wat? Negentig procent van de mensen zijn van nature tamme huisdieren. Waar het op aan komt, is de bevrijding van de overige tien procent. Maar toch willen jullie vandaag ook hen tot huisdieren maken.’ Zij keek uit het raam naar de sprankelende golven en de zwierende meeuwen. ‘Dat is nu precies die civilisatiezelfmoord waarover je het had. Een kudde merries kan alleen door een hengst worden geleid, niet door een ruin.’
‘Misschien. Maar men heeft het al eens met een erfelijke aristocratie geprobeerd, en zie maar eens wat die ervan terecht heeft gebracht.’
‘Denk je dat jullie soi-disant democratie het er beter af brengt?’
‘Begrijp me niet verkeerd,’ zei hij. ‘Ik zou met alle plezier een decadente aristocraat willen zijn. Ik kan het me alleen niet permitteren.’
Haar hooghartigheid verdween in een uitbarsting van vrolijkheid. ‘Dank je wel. We dreigden werkelijk serieus te worden, niet? Ah! daar komen de oesters!’
Tijdens de maaltijd en daarna op het trillende dek babbelde zij zo opgewekt, dat hij nauwelijks opmerkte hoe handig zij het gesprek van haar eigen persoon had afgeleid.
In Nyborg verlieten zij de boot en reden dwars over Fuenen, door Odense, de woonplaats van Hans Christian Andersen — ‘Maar de naam betekent “Meer van Odin”,’ zei Storm tegen Lockridge, ‘en vroeger werden hier als offer voor hem mensen opgehangen.’ Tenslotte bereikten zij de brug naar Jutland. Hij bood aan te chaufferen, maar zij weigerde.
Zij reden noordwaarts. Het land werd weidser, minder dicht bevolkt; af en toe hadden zij uitzicht over uitgestrekte heuvels bedekt met bossen of bloeiende heide onder een duizelingwekkend hoge hemel. Af en toe merkte Lockridge kampehöje op, hunebedden, omgeven door ruwe topstenen, naakt in het felle licht. Hij maakte er een opmerking over. ‘Ze dateren uit de Steentijd, zoals je, naar ik hoop, nog zult weten,’ zei Storm. ‘Vierduizend en meer jaar geleden. Je vindt ze overal langs de Atlantische kust en verder in het Middellandse zeegebied. Dat was een sterke religie.’ Haar handen klemden zich vaster rond het stuur; zij staarde recht voor zich uit, langs het voorbij flitsende lint van de weg. ‘Zij aanbaden de Drievoudige Godin, de mensen die deze begrafenisriten hier invoerden, Haar van wie de Nornen slechts een bleke afschaduwing waren — Maagd, Moeder en Hellekoningin. Men deed een slechte ruil toen men haar verliet voor de Vader van de Donder.’
De banden sisten over het beton, de wind raasde langs de open raampjes. Diepe schaduwen lagen in de heuvelplooien. Een zwerm kraaien vloog op uit een sparrenbos.
‘Zij zal terugkeren,’ zei Storm.
Lockridge had inmiddels geleerd zich door dergelijke duistere uitspraken niet te laten verrassen. Hij antwoordde niet. Toen zij de weg naar Holstebro insloegen, raadpleegde hij de kaart; hij moest even slikken toen hij tot de ontdekking kwam dat het niet ver meer kon zijn — tenzij Storm van plan was om de Noordzee over te steken.
‘Misschien kun je me nu maar beter wat instructies geven,’ stelde hij voor.
Haar gezicht en haar stem bleven ondoorgrondelijk. ‘Er valt weinig te vertellen. Ik heb de omgeving al verkend. We hebben geen moeilijkheden te duchten bij de tunnelingang. Misschien verder op…’ Plotseling was ze gespannen. Zij klemde zijn arm zo stevig vast, dat haar nagels pijnlijk in zijn vlees drongen. ‘Bereid je voor op verrassingen. Ik heb je niet ieder detail verteld, want de poging om ze te begrijpen zou je geest te veel in beslag nemen. Als er zich moeilijkheden voordoen, blijf dan niet verbaasd staan kijken, maar reageer onmiddellijk. Begrijp je?’
‘Ik… ik geloof van wel.’ Dit was voortreffelijke karatepsychologie, wist hij. Maar — vervloekt, nee, ik zit eraan vast. Gek, idioot, donquichotterig, hoe je me ook noemen wilt, zij kan op me rekenen — al weet ik niet wat me te wachten staat — wat er ook gebeurt!
Zijn hart bonsde wild. Zijn handen waren klam.
Een klein eindje voorbij Holstebro stuurde Storm de wagen van de weg af. Een zandpad kronkelde in westelijke richting tussen de weilanden, die aan de rechterzijde van het pad weldra plaats maakten voor een houtaanplant. Zij parkeerde in de berm en zette de motor af. Stilte daalde neer over de wereld.