18

1827 voor Christus.

Lockridge liep door het regenbooggordijn. ‘Wanneer precies?’

Hu keek op de kalenderklok. ‘Later dan mijn bedoeling was,’ zei hij. ‘Eind augustus.’

Voor Avildaro is er dus een kwartjaar verstreken sinds onze overwinning op Brann en de Yüthoaz, dacht Lockridge. Voor Auri ongeveer even veel. Voor mij heeft het slechts een paar dagen geduurd, ofschoon elk ervan een eeuw leek. Wat heeft Storm deze zomer hier uitgevoerd?

‘Het is de onzekerheidsfactor die de verbindingen door de tijd zo moeilijk maakt,’ mopperde Hu. Weifelend keek hij naar de poort. ‘We zouden het nog eens kunnen proberen.’ De vier soldaten die hen begeleidden, keken ontsteld en een van hen protesteerde zelfs. Hu liet het plan varen. ‘Nee. Op die manier kun je in de afgrijselijkste paradoxen verstrikt raken. In de afgelopen weken zijn er enkele koeriers heen en weer gereisd. Volgens het laatste rapport verliep alles naar wens en dat was nauwelijks een lokale maand geleden.’ Hij liep het toegangspad op. Met Lockridge en Auri in hun midden gingen zijn manschappen hem na. Het meisje greep de Amerikaan bij de hand en fluisterde: ‘Zijn we nu echt weer thuis?’

Je bent weer thuis,’ antwoordde hij.

Verstrooid vroeg hij zich af waarom er geen Wachters op post stonden bij deze poort, die toch zo belangrijk was. Nou ja, concludeerde hij, daar heeft ze een aantal uiteenlopende redenen voor, onder andere dat zij een zo groot mogelijk aantal trouwe aanhangers in haar eigen tijd moet houden. Maar hoofdzakelijk, denk ik, omdat ze met vaste wachtposten de kans zou lopen de hele onderneming te verraden, indien een Gardistenverkenner tot hier zou doordringen.

Zij bereikten de oppervlakte. De zon stond op middaghoogte boven het woud dat, op het hoogtepunt van het seizoen, vol kleur en leven was. Een roedel herten, die op de bosweide graasde, ging er vandoor en joeg een vlucht patrijzen op. Met stralend gezicht bleef Auri een ogenblik staan, zij strekte haar armen naar de hemel en schudde haar loshangende haren naar achteren. Alvorens te vertrekken had zij haar eigen korte kleed weer aangetrokken. Het viel Lockridge op hoe volwassen haar lichaam in de korte tijd van zijn afwezigheid geworden was.

Hij wilde wel dat hij de moed had om een rok, een mantel en een halsketting te vragen, in plaats van het groene uniform dat men hem had gegeven.

‘En we zijn weer vrij, Lynx!’ Opeens kon het meisje zich niet meer beheersen: zij danste en schreeuwde van vreugde.

Jij bent vrij, misschien. Ik hoop het, dacht hij. En ik? Ik weet het niet.

Gedurende de twee dagen die hij in het paleis had doorgebracht, voordat ze hem hierheen brachten had men hem voorkomend behandeld. Vergezeld door een enkele bewaker had hij kunnen gaan en staan waar hij wilde. Hoffelijk had men hem gevraagd of hij er bezwaar tegen had zijn rapport uit te brengen onder invloed van een waarheidsserum; dat had hij gedaan, hij had alles verteld wat hij wist en dacht, omdat het alternatief waarschijnlijk een psychosonde was. Daarna had Yuria uitvoerige gesprekken met hem gevoerd, zonder in het minst blijk te geven van ontstemming. Zij had zich op het standpunt gesteld dat, ten eerste, zijn achtergrond het hem onmogelijk maakte een totaal andere beschaving te begrijpen; ten tweede, dat wat hij had gezien een onvolledig en daardoor onjuist beeld gaf; ten derde, dat het tragische een integraal deel was van ieder mensenleven indien dit volledige adeldom wilde bereiken; ten vierde, dat er natuurlijk wantoestanden voorkwamen, maar die konden hersteld woeden en onder een betere regering zou dat ook gebeuren.

Hij had er niet op gereageerd, noch de gunsten die zij hem aanbood, aanvaard. Daarvoor was zij hem te vreemd geweest. Dat gold ook voor de anderen.

Hu gaf een bevel. De groep verhief zich van de grond en vloog in de richting van de Limfjord.

Vandaag zal ik Storm terugzien, dacht Lockridge. Zijn hart bonsde. Hij wist niet in hoeverre zijn opwinding veroorzaakt werd door angst en in hoeverre door…, nu ja… door háár.

Maar toch was zij het die het oordeel over hem zou uitspreken. Niemand anders had dat aangedurfd. Niet alleen omdat hij haar uitverkorene was, maar omdat hij de drager was van die raadselachtige boodschap uit haar toekomst.

Zij lieten het woud achter zich. Op het water van de baai danste het zonlicht, onder het heilige bosje ernaast lag Avildaro. In de baai lagen enkele vissersbootjes, tussen de hutten waren vrouwen aan het werk. Maar ten noorden van het dorp en verder naar het oosten kampeerden…

Auri gilde. Lockridge uitte een vloek.

‘De Yüthoaz! Lynx, wat is er gebeurd?’

‘Vervloekt, Wachter, verklaar me dat eens,’ snauwde Lockridge.

‘Houd je kalm,’ riep Hu over zijn schouder. ‘Dit is volgens plan. Alles gaat naar wens.’

Lockridge kneep zijn ogen tot spleetjes en telde. De Strijdbijl-mannen vormden geen aanzienlijke legermacht. Hij zag een tiental strijdwagens, naast de tenten van de eigenaars, de aanvoerders. De mannen die opgewonden te hoop liepen en omhoog keken naar het vliegende groepje, waren iets meer dan honderd in getal. Het was mogelijk dat enkelen afwezig waren, op jacht of wat ook, maar dat zouden er vast niet veel zijn.

Zij hadden echter hun vrouwen meegebracht. Geen enkele Orugaray-vrouw droeg een ruw wollen jek en rok. Kleine kinderen holden tussen hen door. Oudere kinderen bewaakten kudden runderen, schapen, paarden, een rijkdom aan vee dat kilometers in de omtrek liep te grazen. Plaggenhutten waren in aanbouw.

De vijand was teruggekeerd… voorgoed.

Storm, Storm, waarom?

Met Hu voorop daalde de groep neer bij het Lange Huis. De hutten eromheen onttrokken het Yüthoazkamp aan het gezicht. Het plein bij de ingang lag verlaten; geen dorpeling was te bekennen op wat eens het middelpunt van de gemeenschap was geweest en waar het altijd een luidruchtige, vrolijke bedoening was. De geluiden uit de verte verstoorden nauwelijks de zonnige stilte.

Het huis zelf was ook anders. Vroeger was de bovendrempel altijd versierd geweest met slingers, eikebladeren in de zomer en hulst in de winter. Nu schitterde er een goud en zilveren embleem: de Labrys boven de Zonneschijf. Twee trotse krijgers stonden er op wacht, gekleed in een leren pantser, beschilderd en bepluimd, speer, dolk, boog en bijl onder handbereik. Zij groetten de nieuw aangekomenen op de wijze van de Wachters.

‘Is Zij binnen?’ vroeg Hu.

‘Ja, heer,’ zei de oudste Yüthoaz, een zware kerel met een gaffelbaard en rood haar. Op zijn schild was een wolf geschilderd. Tot zijn schrik herkende Lockridge Widucar. Zijn gebroken arm was genezen. ‘Zij bedrijft Haar magie achter de duisternis.’

‘Houd deze man tot Haar beschikking.’ Hu ging naar binnen. Achter hem viel het gordijn van huiden weer dicht. Auri sloeg haar handen voor haar gezicht en barstte in snikken uit. Lockridge streelde haar blonde haren. ‘Jij hoeft niet te blijven,’ zei hij zachtjes. ‘Ga je familie maar opzoeken.’

‘Als ze tenminste nog leven.’

‘Natuurlijk. Er is niet opnieuw gevochten. De Storm heeft er een bepaalde bedoeling mee gehad toen Zij de vreemdelingen terug liet komen. Ga nu maar naar huis.’

Auri maakte aanstalten om te vertrekken, maar een van de soldaten greep haar vast. Lockridge sloeg zijn hand weg. ‘Je hebt geen bevel gekregen om haar vast te houden,’ brieste hij. Met een verschrikt gezicht deed de soldaat een pas achteruit. Auri verdween tussen de hutten.

Widucar had het voorval met meer geamuseerdheid gadegeslagen dan zijn metgezel, die duidelijk onder de indruk was. Er verscheen een grijns op zijn gezicht. ‘Maar jij bent toch degene die ons indertijd is ontsnapt!’ bulderde hij. ‘Nee maar!’

Hij zette zijn speer tegen het huis, kwam naar Lockridge toe en sloeg hem joviaal op de schouders. ‘Dat was me nog eens een knap staaltje vechten,’ zei hij met echte warmte in zijn stem. ‘Tjonge, wat heb je ons in het zand laten bijten, en dat alles voor één klein meisje! Hoe is het je sindsdien vergaan? Wij zijn nu je vrienden, weet je, en ik heb de afgelopen weken de goden van zo nabij gadegeslagen, dat ik er niet meer van onder de indruk kom. Ik denk dat wat jij deed geen toverkunsten waren, maar gewone trucjes, die ik graag zou willen leren. Wees welkom!’

Lockridge dacht snel na. Hier lag een kans om een betrouwbaar overzicht van de gebeurtenissen te krijgen. ‘Ik heb een verre reis gemaakt in Haar dienst,’ zei hij langzaam, ‘en ik weet niet wat er in deze streken gebeurd is. Ik ben niet weinig verbaasd om je stam hier weer te vinden.’ Stekelig voegde hij eraan toe: ‘En jou zelf, die schildwacht speelt als de eerste de beste jonge vent.’

Widucar maakte een bezwerend gebaar en antwoordde ernstig: ‘Wie behalve de hoogst geborene is geschikt om Haar te dienen?’

‘Eh… ja, natuurlijk. Maar toch, hoelang doen de wagenstrijders dit al?’

‘Sedert hoogzomer, of kort daarna. Zie je, ons volk was met angst geslagen nadat hij die wij voor de Vuurgod zelf hielden, verslagen was en wijzelf verstrooid waren door vreemdelingen die wapens hadden van echt metaal. Wij achtten onszelf gelukkig toen wij weer thuis waren, en we hebben de goden van dit land rijke offers gebracht. Maar toen kwam er een afgezant van Haar, die met onze raad sprak. Hij zei dat Zij niet vertoornd op ons was, omdat wij maar eenvoudige mensen waren die door de reus waren misleid. Ja, Zij wenste zelfs dat wij Haar krijgers zouden worden, want Haar eigen soldaten moesten terugkeren naar het land vanwaar zij waren gekomen.’

Natuurlijk, Lockridge herinnerde het zich weer. De Engelsen moesten naar huis terug: zij waren ongeschikt om in dit tijdperk efficiënte hulp te bieden, nog afgezien van het feit dat iedereen op het eerste gezicht kon zien dat ze hier niet thuis hoorden. Storm had iets losgelaten over een nieuw plan van haar, dat ze dit hoofdkwartier van haar nieuwste operatietoneel tot een sterk bastion wilde maken.

‘Maar ja,’ vervolgde Widucar, ‘we wisten niet goed wat te doen. Als avontuurlijke jonge kerels zich een paar jaar bij Haar leger wilden aansluiten, best. Maar vaders van gezinnen? Zo ver van ons eigen volk en van onze goden? Toen zette de afgezant uiteen dat Zij een krijgersvolk wenste dat voorgoed bleef. De vissers zijn wel dapper, maar ze hebben geen oorlogservaring en ze kunnen niet met de nieuwe wapens omgaan. Zij wilde niet alleen onze weerbare mannen hebben, maar onze gehele stam.

We zouden land krijgen en in aanzien staan. Ook onze goden zouden geëerd worden. Zon en Maan, Vuur en Water, Lucht en Aarde — waarom zouden ze niet huwen en gelijkelijk aanbeden worden? Het eind van het liedje was dat de clans die je daarginds hebt gezien, gingen bedenken dat ze uit hun weidegronden groeiden, dat ze overwogen wat er allemaal zou kunnen voortkomen uit een bondgenootschap met iemand die zo machtig was, en dat ze tenslotte hierheen trokken.

Tot nu toe is het ons goed vergaan. We hebben wat geschermutseld met de Zeevolken hoger op de kust, juist genoeg om in vorm te blijven en wat buit en slaven te behalen. Ik neem aan dat we volgend jaar een grote aanval op touw zullen zetten, om de streken die Haar nog niet erkennen, daartoe te dwingen. In tussentijd bouwen we langzaam een nederzetting op in dit prachtige land; en Zij, de Zuster van de Zon, verblijft in ons midden.’

Storm deze Noordelijke volken hebben nooit eerder de vloek van het imperialisme gekend!

Met schorre stem vroeg Lockridge: ‘Kunnen jullie nogal overweg met de bewoners van Avildaro?’

Widucar spoog. ‘Niet zo best. Ze durven niet te vechten, omdat Zij gezegd heeft dat ze ons met rust moeten laten. Maar een aantal van hen is heimelijk naar overzee vertrokken en de rest is maar een nors stelletje. Wel, je weet hoe hun vrouwen zijn; maar als een van onze jongens zin heeft in een pleziertje, dan ligt zijn enige hoop erin dat hij er een in het struikgewas kan overvallen en haar kan dwingen. Want eigenlijk mogen ook wij hen geen kwaad doen, weet je.’ Zijn gezicht klaarde op. ‘Maar gun ons wat tijd. Als ze niet regelmatig handel met ons willen drijven, dan zullen we onszelf wel redden. En tenslotte zullen we hen eronder krijgen, juist zoals onze voorouders de stammen die zij onder de voet liepen, naar hun eigen beeld hebben omgevormd.’ Hij boog zich voorover, porde Lockridge in de ribben en zei op vertrouwelijke toon: ‘Dat is trouwens ook Haar bedoeling. Zijzelf heeft me kort geleden nog beloofd dat de vooraanstaande geslachten van beide volken door huwelijken verbonden zullen worden, Zie je, op die manier gaat de erfenis van hun moeders over op onze zonen.’ En het resultaat van dat alles, dacht Lockridge, is jonker Erik.

Nee, wacht eens. Dat was het werk van de Gardisten. Maar hadden de Wachters niet de grondslag daarvoor gelegd?

Hij verviel in een diep stilzwijgen, zodat Widucar zich gekwetst voelde en naar zijn post terugkeerde. De zon was nu al ver over zijn hoogtepunt heen.

Ondanks al zijn sombere gedachten, was Lockridge idioot blij toen Hu verscheen en zei: ‘Zij kan je nu ontvangen.’ Met een sprong was hij door het gordijn. Niemand volgde hem.

Er brandde nog altijd geen vuur in het Lange Huis, dat door de kille straling van de bollen werd verlicht. Nog altijd werd het achterste deel door duisternis afgesloten. Waar Lockridge zich bevond, was de vloer met een of ander hard materiaal bedekt, de wanden waren met grijs bekleed. De meubels en de apparaten uit de toekomst stonden als een bespotting tussen de houten zuilen.

Storm kwam naar hem toe.

De sporen van haar gevangenschap waren verdwenen. Het blauwzwarte haar, de gebruinde huid, de zeegroene ogen glansden als door een innerlijk licht; zij liep snel, zodat haar borsten, heupen en benen zich onder haar gewaad aftekenden en zij herinnerde hem opnieuw aan de Gevleugelde Overwinning van Samothrace. Het gewaad dat zij vandaag droeg, was wit, diep uitgesneden en afgezet met het blauw van het koninkrijk Kreta. Op haar voorhoofd glansde de halve maan.

‘Malcolm,’ zei zij in zijn eigen taal. ‘Dit is mijn ware beloning: dat je terug bent gekomen.’ Zij nam zijn gezicht in haar handen en keek hem in de ogen; in de stilte hoorde hij zijn hart bonzen. ‘Ik dank je,’ zei zij in het Orugaray.

Hij wist wanneer een vrouw een kus verwachtte. Hij voelde zich duizelig, maar hij probeerde sterk te blijven en vast te houden aan al zijn twijfels en wrok. ‘Ik neem aan dat Hu je mijn rapport heeft doorgegeven,’ zei hij. ‘Ik heb er niets aan toe te voegen.’

‘Je hoeft er niets aan toe te voegen, liefste.’ Zij gebaarde naar een zetel. ‘Kom. We moeten alles eens bespreken.’ Hij nam naast haar plaats. Hun knieën raakten elkaar. Voor hen stonden een fles en twee gevulde roemers. Zij reikte hem er een aan en hief het hare op. ‘Wil je op ons beiden drinken?’

‘Brann heeft me ook wijn aangeboden,’ zei hij schor.

Haar glimlach verdween. Zij keek hem lange tijd aan en zette vervolgens haar glas weer neer. ‘Ik weet wat je denkt,’ zei zij.

‘Dat de Wachters niet beter zijn dan de Gardisten, en dat ze allebei kunnen barsten? Ja, daar komt het wel op neer.’ ‘Maar het is niet waar,’ zei zij ernstig; haar ogen hielden zijn blik vast. ‘Je hebt eens de nazi's van jouw tijd genoemd als een voorbeeld van het absolute kwaad. Ik ben het met je eens. Zij waren een schepping van de Gardisten. Maar denk eens na — probeer oprecht te zijn — veronderstel dat je een man uit de Steentijd was, die naar 1940 werd verplaatst. Hoeveel verschil tussen de verschillende landen zou je dan hebben kunnen ontdekken?’

‘Je nicht Yuria voerde een soortgelijk argument aan.’

‘O ja. Die.’ Even namen de volle lippen een harde uitdrukking aan. ‘Ik zal Yuria bij gelegenheid toch eens onder handen moeten nemen.’

Zij ontspande zich, legde een hand op zijn knie en ging snel en zachtjes verder: ‘Je hebt twee, zegge en schrijve twee mensen uit mijn toekomst ontmoet, die hun eigen bedoelingen hadden om je te redden. Een uur lang of daaromtrent ben je in hun wereld geweest. Zij brachten je terug op een plaats die zijzelf hadden uitgekozen, en lieten je toen alleen nadat ze met opzet een paar dubbelzinnige opmerkingen hadden gemaakt. Kom aan, Malcolm, je hebt toch een wetenschappelijke opleiding gehad. Dat is toch geen basis waarop je conclusies kunt vestigen? Wat voor conclusies dan ook!

Je hebt gezien wat ze je wilden laten zien. Je hebt gehoord wat ze je wilden laten horen. Zij sturen op iets bepaalds aan, en jij bent de sleutel daartoe. Maar wat is een sleutel? Alleen maar een werktuig. Je hebt niet meer gezien dan een wereld die anders is. En hoe weet je dat die verandering niet in een overwinning van de Wachters wortelt? Ik geloof dat dat wel het geval is.

Want, Malcolm, veel van het verkeerde dat je in mijn land hebt gezien, is aan de oorlog te wijten Als we geen vijand hadden, hoefde de discipline niet zo strak te zijn, dan zouden we de kans hebben om te experimenteren en hervormingen door te voeren. Ja, ik weet hoe Istar is. Maar je bent toch niet zo naïef om te denken dat de meest absolute heerser alleen maar een decreet hoeft uit te vaardigen om te bereiken wat hij wil? Niet? Ik moet werken met wat het lot mij geeft. Istar is nu eenmaal een van mijn aanhangsters. Haar opvolgster — en ik kan de opvolgingswetten nu eenmaal niet terzijde stellen zonder het gehele rijk in gevaar te brengen — degene die na haar zou komen, behoort tot een andere partij.’

‘Die van Yuria?’ vroeg hij verbijsterd.

Storm grinnikte. ‘Die goeie Yuria. Wat zou zij graag Koriach zijn! En wat zou zij er een armzalige vertoning van maken!’ Ernstig hervatte zij: ‘Ik onderschat mezelf niet, Malcolm. Je hebt gezien waartoe ik in staat ben. Door met jouw hulp Brann in de val te lokken, heb ik de Gardisten een dodelijke slag toegebracht, althans, het kan een dodelijke slag blijken. Er zijn er maar zo weinig die dergelijke operaties in de tijd kunnen opzetten, en er hangt zoveel van hen af. Zolang Brann vrij was, had ik bijna al mijn energie uitsluitend nodig om me tegen hem te verdedigen. Nu weet ik wie hem als bevelhebber heeft opgevolgd, en eerlijk gezegd met die Garwen heb ik niet de minste moeite.

Maar onze overwinning heeft ook een groot aantal nieuwe problemen opgeroepen. Tijdens je afwezigheid heeft onze trouwe Hu zijn spionnen erop uitgestuurd en er is een druk komen en gaan geweest van zijn boodschappen. Mijn rivalen — o zeker, thuis zijn er meer en duisterder paleisintriges dan je kunt vermoeden — degenen die tegen mij samenzweren, onder de dekmantel van de vriendschap, die we moeten dragen zolang de oorlog duurt — zij hebben gretig de kwestie van de te volgen strategie aangegrepen. Heeft Yuria er niet op gezinspeeld dat zij je zou belonen als je haar agent in mijn kamp wilde zijn?’ Lockridge moest dat wel bevestigen. ‘Nu, die partij houdt staande dat we om hulptroepen te verzamelen onze inspanningen in het Middellandse-zeegebied en in het Oosten moeten voortzetten. Vergeet het Noorden, zeggen zij; het heeft geen belang; hoewel de Indo-Europese verovering van het Oosten en Zuiden onvermijdelijk is, moeten we ervoor zorgen dat ze geen werkelijke waarde krijgt voor de vijand. Ik daarentegen zeg: verlaat die gebieden; handhaaf er alleen een symbolische strijdmacht, terwijl de Gardisten er hun beste mensen samentrekken; laten wij, zonder dat zij er weet van hebben, een duizendjarig bastion scheppen in het Noorden.’ Hij probeerde haar sprekende gelaatstrekken en de lijnen van haar lichaam te vergeten en zei, maar minder fel dan hij van plan was geweest: ‘Is dat de reden waarom je de mensen hier, die hun vertrouwen op jou hadden gesteld, verraden hebt?’

‘Ach ja. Ik heb de Yüthoaz te hulp geroepen en de megalietbouwers vinden dat niet prettig.’ Storm zuchtte. ‘Malcolm, ik heb je allerlei boeken laten lezen en je naar het Deense Nationale Museum gestuurd. Je behoort de archeologische feiten te kennen De nieuwe cultuur dringt het land binnen en zal gestalte geven aan de toekomst; de overblijfselen in de vitrines bewijzen het. Jij noch ik kan ook maar iets doen om dat te voorkomen. Maar we kunnen de details in de hand houden, waarover die overblijfselen zwijgen. Zou je dan willen dat de nieuwe volkeren Denemarken veroveren zoals ze het Indië zullen doen, met bloedbaden en onderwerping van de oorspronkelijke bevolking?’

‘Maar wat betekenen ze in hemelsnaam voor jou?’

‘Ik kon de Engelsen niet hier houden,’ zei zij. ‘Zij zijn naar huis gestuurd, afgezien van een handjevol die die tijdpoort bewaken totdat ze over een paar weken dicht gaat. Ik heb trouwens ook die agenten die je ontmoet hebt, naar de zestiende eeuw teruggezonden. Toen het elementaire werk hier eenmaal achter de rug was, waren ze van weinig nut meer. En tengevolge van de pressie van mijn rivalen kan ik geen echte experts van Kreta laten komen — tenminste niet voordat ik hier op veelbelovende resultaten kan wijzen.’

Zij maakte een weids gebaar. ‘En wat zullen die resultaten zijn?’ zei zij. ‘Een nieuwe en bestendige natie. Een machtig volk, dat, onder welk mythologisch compromis dan ook, de Godin aanhangt. Een bron van reservekrachten, rijkdom, mensen zelfs als we hen nodig zouden hebben. Een sector van de ruimte-tijd, die zo goed verdedigd is, dat we hier onze krachten voor het beslissende treffen kunnen verzamelen. Als het begin er eenmaal is — nu, dan zullen de andere Koriachs mij hun steun wel willen geven. Mijn positie thuis zal erdoor versterkt worden. Wat belangrijker is, men zal mijn strategie aanvaarden en al onze krachten op dit milieu concentreren. Dan zullen we weer een stap dichter zijn bij de vernietiging van de Gardistenkanker — en vervolgens zullen we bepaalde wantoestanden in ons eigen land kunnen opheffen.’

Zij liet haar hoofd zakken. ‘Maar ik ben zo alleen,’ fluisterde zij.

Hij kon zich niet langer beheersen; hij nam haar ene hand, die stil in haar schoot lag, in de zijne. Zijn andere arm sloeg hij om haar schouder.

Zij leunde tegen hem aan. ‘Oorlog is iets afschuwelijks,’ zei zij. ‘Je komt er niet onderuit hartverscheurende dingen te doen. Ik heb je beloofd dat je na deze opdracht naar huis mocht gaan. Maar ik heb iedereen nodig die bereid is mij te helpen.’

‘Ik zal je helpen,’ zei hij.

Tenslotte… had hij nog niet een taak te vervullen?

‘Je bent geen gewoon man, Malcolm,’ zei zij. ‘het koninkrijk waaraan wij bouwen, heeft behoefte aan een koning.’ Hij kuste haar en zij beantwoordde zijn liefkozingen Een ogenblik later fluisterde zij in zijn oor: ‘Kom mee, man. Daarginds.’

De zon ging onder. Vissersboten keerden terug uit het westen, waar een goudgele glans op het water lag; rook steeg op uit de hutten, de Wijze Vrouw en haar dienaren begaven zich op weg naar het bosje om er de avondoffers te brengen. Tromgeroffel dreunde over de weiden: de Strijdbijl-mannen brachten hun god een laatste groet.

Storm bewoog zich. ‘Het is beter dat je gaat.’ zuchtte zij. ‘Het spijt me, maar ik heb behoefte aan slaap. Het leven als godin neemt veel van mijn tijd in beslag. Maar je komt toch terug, niet? Alsjeblieft.’

‘Wanneer je maar wilt,’ zei hij met verstikte stem.

Hij liep de schemering in. Vrede heerste in zijn ziel. Achter het Lange Huis trof hij de Tenil Orugaray aan hun normale bezigheden. Kinderen speelden nog buiten, mannen maakten een praatje, door de open deuren van de hutten zag hij de vrouwen; zij weefden, naaiden, kookten, maalden graan, boetseerden potten. Waar hij ging, liet hij een spoor van stilte na.

Hij ging de hut binnen die van Echegon was geweest. Hier kon hij wonen.

Het gezin zat rond het vuur. Zij krabbelden overeind en tekenden zich met een bezweringsgebaar dat hun kort tevoren nog vreemd was geweest Alleen voor Auri was hij nog een normaal menselijk wezen. Zij kwam naar hem toe en zei met trillende stem: Wat ben je lang bij de Godin geweest.’

‘Ik kon niet anders,’ antwoordde hij.

‘Je zult onze voorspraak bij Haar zijn, niet?’ smeekte zij. ‘Misschien weet Zij niet hoe slecht ze zijn?’

‘Wie?’

‘De mensen die Zij hier gebracht heeft. O Lynx, wat ik allemaal gehoord hebt Ze laten hun dieren op onze akkers grazen ze grijpen onwillige vrouwen en ze verachten ons in ons eigen land. Zij hebben onze stamgenoten overvallen, wist je dat? Op deze eigen avond zijn er mensen uit Ulara en Faono, familieleden van mij, in hun kamp — als slaven. Vertel Haar dat, Lynx!’

‘Als ik de kans krijg, zal ik het doen,’ zei hij ongeduldig. Hij verlangde ernaar een poosje alleen te zijn om de gebeurtenissen van deze dag te verwerken. ‘Maar wat onvermijdelijk is, is onvermijdelijk. Kan ik nu iets te eten krijgen en daarna een rustig hoekje? Er is veel waar ik over na moet denken.’

Загрузка...