19

Zoals bij iedere andere oorlog waarvan Lockridge afwist, was het ook bij deze onontkoombaar dat de meeste inspanning aan het weinig spectaculaire organiseren van allerlei zaken besteed moest worden. Tekort aan mankracht was al evenmin iets nieuws. De tegenstanders in de tijdoorlog hadden een ontstellend tekort aan mensen, want zij moesten hun agenten door de lengte en de breedte van de historie verspreiden. Storm Darroway was nog slechter af: zij stond praktisch alleen.

Zij gaf toe dat politieke na-ijver niet de enige reden was voor het gebrek aan steun vanwege haar mede Koriachs. Haar plan was radicaal van opzet en bracht mee dat aanzienlijke investeringen in de oude, ten ondergang gedoemde beschavingen afgeschreven moesten worden. Sommige Wachtersvorstinnen hadden Storm in alle oprechtheid laten weten dat zij eerst maar eens moest aantonen dat de winst, die zij bij hoog en bij laag beweerde te kunnen behalen, er ook werkelijk in zat; eerder waren ze niet bereid haar te steunen. Het was nu eenmaal een feit dat de tijdoorlog, voor zover men kon nagaan, Noord-Europa in de Bronstijd onberoerd liet. Van Wachters noch Gardisten was bekend dat zij in die duizend jaar lange en duizend mijl brede sector van de ruimte-tijd operaties van enige omvang hadden uitgevoerd. ‘Maar zeg eens, bewijst dat niet dat jij je vergist?’ zei Lockridge geërgerd.

‘Nee,’ antwoordde Storm. ‘Het kan even goed een aanwijzing zijn dat ik zal slagen. Vergeet niet, door toedoen van de tunnelbewakers kennen wij in onze tijd onze eigen toekomst niet. We kunnen niet voorspellen wat onze volgende stap zal zijn. Zelfs zulke kringlopen van oorzaak en gevolg als we gebruikt hebben om Brann in de val te laten lopen, zijn zeldzaam, dank zij de onzekerheidsfactor in de tijdpoorten.’ ‘Ja ja, natuurlijk. Maar kijk eens, liefje, in een verleden tijd zoals deze moeten jullie toch kunnen nagaan of jullie eigen mensen er actief zijn.’

‘En als hun werk vlot verloopt, wat zullen we er dan zien? Niets, behalve inboorlingen die hun gewone dagelijkse leventje leiden. Als Wachtersagenten onvindbaar zijn voor de Gardisten, dan zijn ze dat in het algemeen ook voor andere Wachters.’

‘Mmm… ja, dat neem ik aan. Het probleem van de geheimhouding. Je kunt je eigen mensen niet meer laten weten dan strikt noodzakelijk is, want anders komt de vijand er ook achter.’

‘Bovendien,’ zei Storm uit de hoogte, ‘dit is mijn sector. Ik gebruik mijn eigen mensen, en op de manier die ik juist acht. De macht die ik verwerf, zal niet uitsluitend tegen de Gardisten worden aangewend. Nee, ik heb thuis ook nog enkele rekeningen te vereffenen.’

‘Er zijn van die momenten dat je me de stuipen van schrik op het lijf jaagt,’ zei hij.

Zij glimlachte en woelde met haar hand door zijn haar. ‘En op andere momenten?’ vleide zij.

‘Dan maak je het weer goed, en ruimschoots!’

Zij konden echter maar weinig bij elkaar zijn, er lag te veel werk te wachten.

Storm moest in Avildaro blijven, als godin, als rechter, om beslissingen te nemen en wetten te maken, totdat de natie waaraan zij bouwde, de gewenste vorm had aangenomen. Hu moest haar verbindingsman met het moederland en met Kreta zijn. Gewone soldaten waren alleen bruikbaar als koerier of als schildwacht; in dit geval waren de mannen die Hu had meegebracht, daarvoor niet eens nodig en daarom stuurde zij hen terug. Ervaren agenten konden in andere milieus niet worden gemist. Het meest had zij behoefte aan een bekwaam man die onder de stammen kon werken. Met die opdracht trok Lockridge erop uit. Widucar vergezelde hem met een handjevol krijgen. Lockridge was zeer gesteld geraakt op de roodharige Yütho. Zij hadden elkaar onthaald, hadden samen mede gedronken en tot diep in de nacht liggen zwetsen. Goed, hij mag dan niet “beschaafd” zijn, dacht Lockridge, maar ik neem aan dat ik dat ook niet ben. Ik mag dit leven wel.

Het uiteindelijke doel van hun werk was het volk van de Labrys en het volk van de Strijdbijl tot één geheel te doen samensmelten. Het stond vast dat dat zou gebeuren: Jutland zou in de geschiedenis opduiken als een natie en zelfs tot na Lockridge's eeuw zijn eigen identiteit behouden. Hetzelfde gold voor diverse andere gebieden. De vraag was alleen: zou de Indo-europese immigratie, die door de Gardisten op gang was gebracht met de bedoeling de oude cultuur te vernietigen, inderdaad zijn doel bereiken, of zou er — in welke vermomming dan ook — zoveel van de oude megalietbouwers overblijven, dat de Wachters heimelijk maar vol vertrouwen op de Noord Europese Bronstijd konden terugvallen? Rapporten uit het eerstvolgende millennium maakten waarschijnlijk dat het laatste inderdaad het geval was, en dat de activiteit van de Gardisten in dit deel van de wereld zich tegen henzelf zou keren.

Maar de stichting van deze koninkrijken moest langzaam in haar werk gaan, zowel door het gebrek aan agenten als vanwege de eis dat de ontwikkeling een natuurlijke indruk moest maken. (In feite natuurlijk moest zijn; een overhaast opgebouwd rijk als dat van Alexander of Tamerlan zou een zo kort bestaan beschoren zijn, dat het van geen enkel nut kon zijn.) De eerste fase bestond erin dat de dorpsbewoners rond de Limfjord tot een nauwere en veeleisender eenheid dan zij vroeger hadden gekend, werden samengesmeed. Om dat te bereiken beschikte Storm over het ontzag dat haar eigen aanwezigheid inboezemde, en wanneer geweld noodzakelijk was, over haar bondgenoten, de Yüthoaz. Te zelfder tijd moest zij een bondgenootschap sluiten met de stammen in het binnenland, zowel de oorspronkelijke bewoners als de nieuwe volken. De eerste zending van die aard vertrouwde zij aan Lockridge toe.

Hij had er de voorkeur aan gegeven te paard te reizen. Maar deze ruige, langharige pony's hadden nooit een ruiter gedragen en het zou te veel tijd kosten om er een af te richten. Daarom ging hij te voet. Telkens wanneer zij een nederzetting naderden, bestegen hij en Widucar een wagen, verdroegen moedig het hotsen en arriveerden aldus op een, naar de begrippen van dit tijdperk, waardige wijze.

Over het geheel evenwel moest Lockridge — zelfs na wat erop volgde — erkennen dat hij zelden een prettiger tijd had gehad. Kamperen in een woest gebied was altijd al zijn geliefkoosde ontspanning geweest: nu kon hij dat doen zonder zelf zijn uitrusting te moeten dragen, dat deden Widucars mannen voor hem. Als ze een nederzetting bereikten, werden ze gastvrij ontvangen en hij werd gefascineerd door allerlei details die hij opmerkte en die niet in zijn diaglossa waren geregistreerd. (Langzamerhand kon hij het trouwens best zonder dat instrumentje stellen, daar de taal en de gebruiken in zijn natuurlijke geheugen werden opgenomen.) In de kampen van de Strijdbijl-mannen volgde op een nogal primitief ontvangstceremonieel steevast een braspartij. De oude landbouwdorpen waren aanvankelijk wat op hun hoede; niet dat ze bang waren, want omdat het land uitgestrekt en dun bevolkt was, waren ze nog weinig met de immigranten in botsing gekomen. Zij begonnen altijd met ingewikkelde rituelen, maar meestal draaide dat tenslotte uit op een feest waarbij een twintigste-eeuwer zijn wenkbrauwen zou hebben opgetrokken.

De boodschap die Lockridge hun bracht, was eenvoudig. De ware Godin had in Avildaro woonplaats gekozen. Zij was niet, zoals sommigen hadden verteld, de vijandin van de Zon en het Vuur; integendeel, zij was de Moeder, de Gemalin en de Dochter van de mannelijke goden. De Goddelijke Machten verlangden dat Hun kinderen één zouden zijn zoals Zij het zelf waren. Daartoe zou op midwinter de eerste van een aantal raadsvergaderingen in Avildaro gehouden worden, om wegen en middelen te bespreken. Alle dorpshoofden werden uitgenodigd. Lockridge voegde er niet aan toe: ‘Of anders…’ Dat zou alleen maar tot verzet hebben geprikkeld en het was trouwens overbodig.

Bepaalde zaken die hij zag en hoorde, stuitten hem tegen de borst. Maar daar zullen we iets aan doen, beloofde hij zichzelf. In het algemeen mocht hij deze mensen graag. Hij kon zelfs niet zeggen dat ze minder beschaafd waren dan zijn eigen tijdgenoten. Hun contacten, al waren die ook spaarzaam en losjes, strekten zich over grote afstanden uit, wat de Strijdbijl-mannen betreft, zelfs tot in Zuid-Rusland toe. Hun politiek was bijna even gecompliceerd als de twintigste-eeuwse, al speelde ze zich op kleinere schaal af terwijl ze niet door een bepaalde ideologie werd gekleurd; hun sociale verhoudingen waren aanzienlijk subtieler; en zij mochten dan geen weet hebben van natuurwetenschap, geschiedschrijving of die zogenaamde wetenschap van de economie, waren wijs waar het de aarde, de hemel en de menselijke natuur betrof.

Zijn weg voerde hem langs een heilige heuvel, waar eens Viborg zou ontstaan, en door landstreken die vruchtbaarder waren dan alles wat hij in de toekomst had gezien; naar het noorden tot de branding en de brede zandstranden van het Skagerrak, en terug naar het zuiden langs de Limfjord. Een klein begin, maar niettemin had hij er bijna een maand voor nodig. De heide bloeide in paarse en gouden tinten, het land was bij zonsopgang bedekt met de eerste rijp van de herfst en de bladeren begonnen van kleur te wisselen toen hij tenslotte Avildaro weer bereikte.

Dat was op een dag toen er een stijve, koude wind vanaf de zee in het westen woei; licht en wolkenschaduwen renden achter elkaar aan over het land, golfjes liepen over de baai en over de plassen die de regen van de afgelopen nacht had achtergelaten. De wind gierde tussen de bomen van het woud, takken zwiepten heen en weer; de akkers waren geel van de graanstoppels, het gras op de weiden was bruin en verdord. Een vlucht ooievaars vloog langs de zon, op weg naar Egypte. De wind was koud en droeg de geuren mee van zout, rook en paarden.

Lockridge's gezelschap werd al van verre opgemerkt. Te midden van vrolijke kreten reed hij door het Yüthokamp heen naar het niemandsland tussen het kamp en het dorp. Niemand van de Tenil Orugaray kwam naar buiten om hem te verwelkomen.

Niemand behalve Auri. Juichend rende zij hem tegemoet, steeds opnieuw zijn naam roepend. Hij beval zijn menner stil te houden, trok haar op de wagen en drukte haar tegen zich aan. ‘ Ja, kleintje, met mij gaat het uitstekend, we hebben geen moeilijkheden gehad, natuurlijk ben ik blij je te zien, maar eerst moet ik de Godin verslag uitbrengen…’ Hij zou haar met plezier een lift gegeven hebben, maar er was nauwelijks ruimte op de wagen. De hele verdere weg bleef zij ernaast dansen.

Bij het Lange Huis werd zij plotseling onrustig. ‘Ik zal in mijn huis op je wachten, Lynx,’ zei zij en haastig glipte zij weg.

Widucar keek haar na en krabde in zijn baard. ‘Een lekker brokje vlees, die,’ zei hij. ‘Hoe is zij bij een man?’

‘Zij is maagd,’ antwoordde Lockridge kortaf.

‘Wat?’ Stomverbaasd stapte de Yütho van de wagen. ‘Onmogelijk. Hier onder het Zeevolk?’

Lockridge vertelde hem wat er was gebeurd.

‘Nou nou,’ mompelde de hoofdman. ‘Zo zo. Maar jij bent toch zeker niet bang van haar?’

‘Nee. Ik heb het te druk.’ Lockridge klemde zijn kaken opeen.

‘O, juist.’ Widucar maakte een bezwerend gebaar, maar tegelijk grinnikte hij. ‘Je geniet de gunsten van de Godin.’ Dat was niet langer een reden voor al te groot ontzag: samen met de Amerikaan had hij door de heuvels gezworven, op herten gejaagd, de regen en kampvuren die niet wilden branden, vervloekt en de mogelijkheid van de dood onder ogen gezien. ‘Die Auri,’ zei hij. ‘Zij is mij vroeger al opgevallen, maar ik heb altijd zonder meer aangenomen dat zij van jou was. Iedere keer dat ze de kans krijgt, hangt ze om je hals.’

‘We zijn vrienden,’ zei Lockridge met stijgende geïrriteerdheid. ‘Als zij een man was, zouden we bloedbroeders zijn. Al wat men haar aandoet, doet men mij aan en ik zal het wreken.’

‘O ja, ja. Maar je wilt toch niet dat zij altijd vrij blijft, niet?’ Lockridge kon alleen maar ontkennend het hoofd schudden. ‘En zij is de erfgename van de hoofdman; en je zegt dat de vloek van haar weggenomen is… hmm’

Ja, dacht Lockridge met een vreemd gevoel van beklemming, misschien zou dat de beste oplossing zijn voor haar probleem.

Hij kon zich daar echter niet lang mee bezighouden. Storm wachtte.

In aanwezigheid van Hu en Widucar begroette zij hem op formele wijze en zij leek maar met een half oor naar zijn verslag te luisteren. Al gauw liet zij hem weer gaan. Zij had hem echter een glimlach geschonken en één Engels woord gesproken: ‘Vanavond.’

Dat en de prettige kameraadschap met de Yütho gedurende de voorbije weken benamen hem de lust om de dag te midden van de Tenil Orugaray door te brengen. Het gelukkige volk dat hij vroeger had gekend, was veranderd, zij vormden nu een bange en norse gemeenschap. in een bezet land. Er was tussen hen en Lockridge een kloof ontstaan: hij was het werktuig van een Godin, die nu enkele van haar angstwekkende aspecten had geopenbaard. Hij had ook een bezoek aan de Yüthoaz kunnen brengen… maar nee, dan zou hij hun slaven moeten zien. Auri? Och, hun verhouding was nogal moeilijk geworden. Alleen liep hij de velden in. De heilige vijver aan de zoom van het woud zou waarschijnlijk wel niet te koud voor hem zijn om het stof van de reis af te wassen.

Eigenlijk had hij gelukkig moeten zijn. Maar de aardigheid was er voor hem af. Tijdens de lange wandeling piekerde hij erover. De vreedzame eenmaking van de twee rassen was ongetwijfeld een goede zaak. En de Strijdbijl-mensen waren van nature niet kwaad, alleen wat aanmatigend. Als onervaren jongens. Dat was het. Wat zij nodig hadden, was iemand die hen de Vreze des Heren inscherpte. In het bijzonder moesten zij de menselijke waardigheid van de oorspronkelijke bevolking leren respecteren. Voorlopig hadden ze nog niet anders gedaan dan de Maangodin toevoegen aan hun godenwinkel, en Haar bevelen waren het enige dat hen ervan weerhield het Zeevolk uit te plunderen. En geen enkele cultuur had ooit respect opgebracht voor een andere indien deze zich ook op het slagveld niet onderscheidde. Vooruitgang, dacht Lockridge somber. Zal de mens over vierduizend jaar eigenlijk anders zijn? Wij blanke Amerikanen mogen de Indianen dan van alles hebben beroofd, maar omdat zij terugvochten, zijn we trots op iedere druppel Indiaans bloed die we in onze aderen hebben. Voor de neger hebben we tot mijn eigen tijd, toen hij tenslotte rebelleerde en opkwam voor zijn rechten, alleen maar minachting gekoesterd.

Misschien is het voor het volk van John en Mary niet nodig dat men hen met hun neus door het bloed wrijft, alvorens zij ertoe komen een vreemdeling de achting te geven die hem toekomt. Dat is een prettige gedachte. Maar hoe komen we van hier naar daar?

Misschien is dat mijn taak. Om een enkele steen te leggen voor hun huis.

Maar hoe? De Yüthoaz weten heel goed dat zij de Tenil Orugaray overwonnen zouden hebben indien de goden niet tussenbeide waren gekomen. Nu zijn zij hier op uitnodiging van Storm, omdat zij betere krijgers zijn. Een vergadering bijeen roepen en een koning aanstellen is allemaal heel mooi. Maar hoe voorkomen we dat het een koninkrijk zal zijn met meesters en slaven?

Wil Storm dat eigenlijk wel voorkomen?

Nee. Daar niet aan denken!

Hij was zo in zijn sombere overpeinzingen verdiept geweest, dat hij de rand van de vijver bijna had bereikt voordat hij zag wat er zich daar afspeelde. En de anderen — zeven jonge mannen en een meisje uit het dorp — waren zo verdiept in wat zij deden, dat zij hem niet hadden zien aankomen.

Het meisje lag uitgestrekt op het rotsblok vanwaar men gereedschappen als offergaven in het water placht te werpen. Een van de jongemannen hief een vuurstenen mes boven haar borst terwijl de anderen, met maretakken in de hand, erom heen stonden.

Wel voor de duivel!’ brulde Lockridge.

Hij rende naar hen toe. Zij deinsden achteruit. Toen zij zagen wie hij was, greep een dierlijke angst hen aan: zij kropen jammerend over de grond, terwijl het meisje geheel ontredderd uit haar trance ontwaakte.

Lockridge probeerde zijn maag in bedwang te houden en met plechtige zware stem zei hij: In Haar naam verlang ik een bekentenis van jullie misdaden.’

Stamelend en om vergeving smekend bekenden zij hun zonde. Bepaalde details verzwegen zij, maar die kon hijzelf wel raden.

‘Godin’ was geen goede vertaling van het woord waarmee Zij in deze beschaving werd aangeduid. Het Japanse kami benaderde het beter: ieder bovennatuurlijk wezen, van dit rotsblok — of de boom die men alvorens hem te vellen, om vergiffenis vroeg — tot de grote onbekende Machten die de elementen beheersten. Er bestond geen formele theologie, geen onderscheid tussen het magische en het goddelijke, alle dingen bezaten een zekere mystieke kracht. Hij, Lockridge, bezat die kracht in ontzagwekkende mate. Widucar kon zijn vriend zijn, maar dat was omdat Widucar niet verwachtte dat die magische kracht zich tegen hem zou keren. Auri was minder gelukkig: zij had niemand die zich bij haar op zijn gemak voelde.

Deze zachtmoedige Tenil Orugaray moesten toezien hoe hun land volgens de wens van de Godin onder de voet werd gelopen. Zij zouden naar Vlaanderen of Engeland kunnen uitwijken zoals anderen vóór hen hadden gedaan, maar het instinct dat hen aan hun vaderland bond, was te sterk. In plaats daarvan probeerden zij bepaalde krachten tegen Haar op te roepen. Zij hadden horen vertellen over mensenoffers onder de stammen in het binnenland en zij wisten dat die stammen nog vrij waren…

‘Ga naar huis,’ zei Lockridge. ‘Ik roep geen kwaad over jullie af. Ik zal Haar hierover niets vertellen. Er komen betere tijden. Dat zweer ik.’

Zij slopen weg. Toen zij zich een eind van hem verwijderd hadden, begonnen zij te rennen. Lockridge sprong in de vijver en waste zich grimmig.

Pas na zonsondergang keerde hij terug. De lucht was betrokken, donkere wolken drongen van de zee het land binnen en brachten koude en een vroege schemering mee. In het dorp was geen levende ziel te bespeuren, de huiden voor de deuren van de hutten waren toegedaan en sloten hem buiten.

Maar wat zijn gevoelens ook waren, een mens moest toch eten en Lockridge slenterde naar het huis waar vroeger Echegon had gewoond. Het was er doodstil toen hij binnenkwam. De rook prikte in zijn ogen, donkere gestalten zaten in de hoeken en verdrongen zich rond het flauwe schijnsel van de vuurhaard. Het was alsof Auri's familieleden op hem hadden gewacht: haar moeder, de weduwe, die hem vanavond deed denken aan de vrouw die hem een plaats had gegeven om te schuilen voor Istars honden; de paar halfbroertjes die Auri nog had; haar oom en tante, eenvoudige vissersmensen, die hem met de grootste reserve gadesloegen; hun kinderen, waarvan sommige al sliepen, andere, groot genoeg om nog wakker te zijn, zich schuw terugtrokken. ‘Waar is Auri?’ vroeg Loskrijgt.

Haar moeder wees naar een slaapbank. Vlasblond haar lag uitgespreid over een deken van hertevel. ‘Ze heeft zich in slaap gehuild. Zal ik haar wakker maken?’

‘Nee!’ Lockridge keek de kring van gesloten en bezorgde gezichten rond. ‘Wat is er aan de hand?’

‘Dat zult u wel weten,’ zei de moeder, maar er lag geen beschuldiging in haar stem.

‘Nee. Vertel het me.’ Het vuur flakkerde even hoog op, het lichtschijnsel speelde over Auri's gestalte. Zij sliep als een verdrietig kind, met haar hand tot een vuist gebald. ‘Ik wil haar helpen,’ probeerde hij.

‘O. Ja, u bent altijd haar vriend geweest. Maar wat is voor haar het beste?’ zei de moeder smekend. ‘Wij kunnen dat niet weten. Wij zijn maar gewone aardbewoners.’

‘Ik ben niet meer dan dat,’ zei Lockridge, wensend dat zij hem zouden geloven.

‘Goed dan. Vanmiddag is de Yütho-hoofdman, die Widucar heet, hier geweest. Hij vroeg dat zij zijn… hoe noemen ze dat ook weer?… zou worden.’

‘Zijn huisvrouw,’ zei Lockridge. Het schoot hem te binnen dat Widucar er al drie had.

‘Ja. Zijn eigendom. Een soort slavin, die al zijn wensen moet uitvoeren. En… maar u bent wijzer dan wij en u kent die man. Hij zei dat wij allemaal onder zijn bescherming zouden komen. Is dat waar? Dit huis heeft een beschermer hard nodig.’

Lockridge knikte. Bescherming heeft haar prijs, dacht hij, maar hij zei het niet.

‘Auri heeft hem afgewezen,’ zei de moeder terneergeslagen. ‘Hij antwoordde dat de Godin hem had gezegd dat hij haar kon nemen. Toen raakte zij buiten zichzelf en riep om u. We kalmeerden haar en gingen naar het Lange Huis. Nadat we een tijdje hadden gewacht, ontving de Godin ons en zij beval Auri naar Widucars tent te gaan. Maar de Yüthoaz doen zulke dingen anders. Het mag pas gebeuren nadat bepaalde riten plaats hebben gehad. Daarom hebben we haar terug naar huis gebracht. Zij schreeuwde dat zij zich het leven zou benemen, dat ze alleen met een boot de zee op zou gaan — dat zou op hetzelfde neerkomen — maar tenslotte viel ze in slaap. Wat denkt u ervan?’

‘Ik zal er met de Godin over spreken,’ zei Lockridge geschokt.

‘Graag. Ik weet zelf niet wat het beste is. Bij hem zou zij onvrij zijn, maar hebben we allemaal onze vrijheid al niet verloren? En De Storm heeft het bevolen. Maar Auri zou het vreselijk vinden in zulke bekrompen omstandigheden te moeten leven. Misschien kunt u haar ervan overtuigen dat het de beste oplossing is.’

‘Of misschien kan ik haar van de verplichting ontslaan,’ zei Lockridge. ‘Ik ga meteen.’

‘Wilt u eerst niet iets eten?’

‘Nee, ik heb geen honger.’ Hij liet de afsluiting achter zich dichtvallen. Het dorp was in diepe duisternis gehuld. Op de tast zocht hij zijn weg naar het Lange Huis. De Yütho schildwachten lieten hem zonder moeilijkheden door.

Binnen gloeiden de lichtbollen nog. Storm zat alleen aan het bedieningspaneel van een psychocomputer. In deze verwarmde ruimte was zij alleen in een zeer korte tuniek gekleed, maar toen hij op haar neerkeek, voelde hij geen enkele begeerte. Zij keerde zich om, lachte en rekte zich uit. ‘Nu al, Malcolm? Enfin, ik ben toch doodmoe van het uitwerken van de ontwikkelingslijnen. De gegevens berusten trouwens hoofdzakelijk op gissingen.’

‘Luister,’ begon hij, ‘we moeten eens praten.’

Haar opgewektheid verdween en zij bleef doodstil zitten. ‘We pakken deze zaak helemaal verkeerd aan ‘zei hij. ‘Ik had verwacht dat de oorspronkelijke bevolking zich bij de nieuwe situatie zou neerleggen. Tijdens mijn afwezigheid is het echter van kwaad tot erger gekomen.’

‘Je stemming is ongetwijfeld aan snelle wisselingen onderhevig,’ antwoordde zij op koele toon. ‘Verklaar je nader. Je bedoelt dat de wrijving tussen de stammen groter geworden is. Had je iets anders verwacht? Wat moet ik dan doen? Mijn trouwe bondgenoten, de Yüthoaz, de bons geven?’

‘Nee, laat ze alleen een toontje of wat lager zingen.’

‘Maar mijn beste Malcolm,’ zei Storm, weer iets vriendelijker, ‘we zijn hier niet gekomen om een Utopia tot stand te brengen. Dat is hoe dan ook een onmogelijkheid. Waar het voor ons op aankomt, is het opbouwen van macht. En dat betekent dat we de voorkeur geven aan diegenen die het in zich hebben om sterk te zijn. Voordat je je al te zeer gekwetst voelt in je rechtvaardigheidsgevoel, moet je je eens afvragen of de bewoners van Eniwetok het eigenlijk prettig vinden naar elders overgebracht te worden om ruimte te maken voor de atoombomproeven van je land. We kunnen ons best doen om het verdriet dat we de mensen aandoen, zo veel mogelijk te beperken, maar iemand die weigert om een ander ooit maar enig verdriet aan te doen is in deze wereld niet op zijn plaats.’

Lockridge richtte zich op en zei: ‘Goed, goed. Je argumenten zijn altijd beter dan de mijne, maar…’

Storm stond op. Zij zag er schaamteloos en begeerlijk uit. ‘Vooral een bepaald argument,’ zei zij.

‘Nee, vervloekt, wacht eens even!’ protesteerde Lockridge. ‘Misschien hebben wij mensen geen andere keus dan schoften te zijn. Maar dan toch wel met enkele beperkingen. Het minste wat een man kan doen is zijn vrienden trouw te blijven. En Auri is een van mijn vrienden.’

Met een ruk bleef Storm staan, Een ogenblik stond zij roerloos, toen streek zij met haar vingers door een nachtzwarte haarlok en zei zachtjes: ‘Juist, zij. Ik dacht wel dat je die zaak ter sprake zou brengen. Ga verder.’

‘Nou… eh… zij voelt er niets voor om deel uit te maken van Widucars harem.’

‘Is hij een slecht mens?’

‘Nee, maar…’

Wil je dan dat zij een alleenstaand meisje blijft? Je weet toch hoe onnatuurlijk dat in deze omgeving is.’

‘Nee, nee, nee…’

‘Weet je dan een andere man voor haar?’

‘Behalve jijzelf, misschien,’ gromde Storm.

‘O, in hemelsnaam!’ zei Lockridge. ‘Je weet dat ik… jij en ik…’

‘Pas op dat je geen te hoge dunk van jezelf krijgt, mannetje. Maar over dit meisje gesproken. Als de rassen één moeten worden, moeten er huwelijken tot stand worden gebracht. Voor het Strijdbijl-volk is het huwelijk een zo belangrijk instituut, dat zij het nooit op zullen geven; derhalve zal het Zeevolk het moeten aanvaarden. Auri is de erfgename van het leiderschap in deze gemeenschap. Widucar is een van de belangrijkste mannen van zijn stam. Zowel als praktische oplossing als bij wijze van voorbeeld is een huwelijk tussen die twee het beste wat er kan gebeuren. Natuurlijk was ze hysterisch. Maar ben je zo onnozel om te denken dat ze er niet overheen komt? Of dat ze niet van de kinderen die ze van hem krijgt, zal houden? Of dat ze jou niet zal vergeten?’ ‘Dat wel, maar… Ik bedoel, zij heeft recht op vrije keuze.’ ‘Wat valt er voor haar te kiezen, afgezien van jou, en jij wilt haar niet hebben. En de zaak waar het om gaat, zou er trouwens niet mee geholpen zijn. Je kwam hier om je erover te beklagen dat de dorpsbewoners zich zo ongelukkig voelen. De Engelsen zullen na de Normandische Verovering nog ongelukkiger zijn. Maar een paar eeuwen later zijn er geen Normandiërs meer. Dan is iedereen Engelsman. Voor ons, op dit moment en op deze plaats, begint hetzelfde proces met Auri en Widucar. Praat me niet van vrije keuze… tenzij je van mening bent dat oorlog alleen een zaak is voor vrijwilligers.’

Lockridge voelde zich hulpeloos. Storm kwam naar hem toe en sloeg haar armen om zijn hals. ‘Ik geloof dat Auri, op haar kinderlijke manier, je Lynx noemt,’ fluisterde zij. ‘Mag ik dat ook?’

‘Kom… toe nou…’

Zij drukte haar hoofd tegen zijn borst. ‘Mag ik me zo nu en dan een beetje kinderlijk gedragen bij jou?’

Van achter het gordijn riep een Yütho-stem: ‘Godin, heer Hu verzoekt te worden toegelaten.’

‘Verdraaid,’ fluisterde Storm. ‘Ik zal zien dat ik zo gauw mogelijk van hem afkom.’ Hardop: ‘Laat hem binnenkomen.’ Slank en lenig in zijn groene uniform kwam Hu binnen en maakte een buiging. ‘Ik vraag excuus, Stralende,’ zei hij. ‘Maar ik ben op verkenningsvlucht geweest.’

Storm verstrakte. ‘En?’

‘Zeer waarschijnlijk heeft het niets te betekenen. Ik heb echter een aanzienlijke vloot op de Noordzee gezien aangevoerd door een Iberisch schip. De rest bestaat uit huidenboten. Ik heb nog nooit van een dergelijke combinatie gehoord. Het is duidelijk dat zij uit Engeland komen en onderweg zijn naar Denemarken.’

‘In dit jaargetij ?’ Storm vergat Lockridge. Zij liet hem los en stond alleen in het koele licht.

‘Ja, dat is ook zoiets onbegrijpelijks, Stralende,’ zei Hu. ‘Ik heb echter geen anachronistische uitrustingsstukken kunnen ontdekken. Als zij er hebben, dan is het in ieder geval te verwaarlozen. Maar in een paar dagen kunnen ze hier zijn.’

‘Een operatie van de Gardisten? Of uitsluitend een onderneming van de stammen daar? We bevinden ons in een tijd waarin de inboorlingen zelf op nieuwe dingen uit zijn.’ Storm fronste nadenkend haar voorhoofd. ‘t Lijkt me het beste dat ikzelf even ga kijken.’

Zij pakte haar zwaartekrachtgordel op en bevestigde deze om haar middel; een energiepistool hing op haar heup. ‘Blijf maar hier en rust wat uit, Malcolm. Ik ben zo terug,’ zei zij. Samen met Hu verliet zij het huis.

Gedurende enige tijd ijsbeerde Lockridge door de zaal.

Buiten in de nacht rumoerde de wind, maar binnen hoorde hij de stilte suizen. En de goden die zo primitief en met zoveel zorg in de zuilen waren uitgesneden — keken zij naar hem? God, dacht hij, wat moet een vent doen als hij iemand die van hem houdt, niet kan helpen?

Wat is waarheid?

Zesduizend jaar later had een vrouw hem verteld dat haar zoon levend was verbrand. Maar zij wist dat het voor een goed doel was Of niet?

Lockridge hield zijn pas in. Bijna was hij door de sluier van duisternis gegaan, waarachter Brann geleden had en gestorven was. Zijn maag kromp samen. Waarom hadden zij dit scherm niet weggenomen?

Waarom had hij dat niet gevraagd?

Ik denk dat ik het niet heb willen vragen, realiseerde hij zich. Hij stapte erdoorheen.

Dit deel van het huis verkeerde nog in de oorspronkelijke toestand. De vloer was van aangestampte aarde, de banken waren bedekt met stoffige dierevellen. Eén enkele bol verspreidde een zwak licht, de hoeken waren in duisternis gehuld. Het zwarte scherm sloot ook ieder geluid buiten. De wind was onhoorbaar geworden. Lockridge bevond zich in een absolute stilte.

Dat wat op de tafel lag, met draden verbonden aan het apparaat… dat wat bewoog en kreunde.

‘Nee!’ schreeuwde Lockridge. Hij vluchtte weg.

Pas veel later slaagde hij erin zijn zelfbeheersing te herwinnen en terug te gaan. Hij kon mets anders doen. Brann, die naar beste vermogen voor zijn volk had gestreden, was niet dood.

Er was weinig van hem over, alleen een huid die strak over de forse welvende botten was gespannen. Door slangetjes werd voedsel toegevoerd dat het organisme in stand hield. Elektroden waren door de schedel geboord, prikkelden de hersencellen en registreerden alles wat aan de oppervlakte kwam. Waarschijnlijk om de hersenactiviteiten te stimuleren waren de oogleden geamputeerd, zodat de pupillen recht in het licht boven de tafel staarden.

‘Ik wist het niet,’ huilde Lockridge.

In de ruïne die van het gezicht was overgebleven, maakten tong en lippen wanhopige bewegingen. Lockridge droeg niet de diaglossa voor Branns tijdperk, maar hij, kon wel raden wat dit menselijke wrak vroeg: ‘Dood me.

Terwijl aan de andere kant van het gordijn… zij en ik. Lockridge strekte zijn hand naar het apparaat uit.

‘Halt! Wat doe je daar?’

Uiterst langzaam wendde hij zich om en zag Storm en Hu. Hu had zijn energiepistool in de hand en hield het op Lockridge's maag gericht. Met een dwingende klank in haar stem zei Storm: ‘Ik wilde je dit besparen. Het kost tijd om de laatste geheugensporen te extraheren. Er is nu nog maar weinig van de hersenen over, in feite is hij niet meer dan een worm, je hoeft dus geen medelijden met hem te hebben. Vergeet niet, hij was begonnen mij hetzelfde aan te doen’ ‘Is dat een excuus?’ schreeuwde Lockridge.

‘Is Pearl Harbor een excuus voor Hiroshima?’ sneerde zij. Voor het eerst van zijn leven gebruikte Lockridge een smerig woord tegen een vrouw. ‘Ik heb niets met die mooie smoesjes van jou te maken,’ knarsetandde hij. ‘Ik weet hoe jij jezelf in mijn land in leven hebt gehouden… door mijn landgenoten te vermoorden. Ik weet dat John en Mary mij een eerlijke blik hebben gegund op de wijze waarop jij je eigen rijk bestuurt. Hoe oud ben je? Daarover heb ik ook genoeg gehoord. Al die misdaden die je hebt begaan, daar heb je honderden van je eigen jaren voor nodig gehad. Dat is de reden waarom ze zo op je gebeten zijn, ginds in het paleis — waarom iedereen Koriach wil zijn — omdat een Koriach onsterfelijk is gemaakt. Terwijl Ola's moeder net veertig jaar oud is.’

‘Zwijg toch!’ schreeuwde Storm.

Lockridge spoog op de grond. ‘Het interesseert me niet hoeveel minnaars je hebt gehad, en dat ik alleen maar iets geweest ben dat je gebruiken kon,’ zei hij. ‘Maar je hoeft niet te denken dat je Auri ook zo kunt gebruiken, versta je? Of haar volk. Of wie dan ook. Loop naar de hel: de hel waar je vandaan komt!’

Hu richtte zijn pistool en zei: ‘Zo is het wel genoeg.’

Загрузка...