Het nieuws verspreidde zich als een lopend vuurtje door het woud, de vluchtelingen keerden naar huis terug en in Avildaro heerste vreugde.
Hoewel het overwinningsfeest tevens een begrafenisfeest was voor de gevallenen, was het daarom niet minder uitgelaten en vrolijk. De vreemdelingen, wier wapens van metaal de Yüthoaz hadden verdreven, werden eveneens uitgenodigd voor de feestelijkheden. Men verstond elkaar niet, maar wat deed dat ertoe? De geur van gebraden speenvarkens, het vriendelijke grijnzen van de mannen, de lichamen van de vrouwen spraken een duidelijke taal.
Alleen het Lange Huis werd door iedereen gemeden. Want daar verbleven de groene goden die hun volk hadden bevrijd. Vlees en drank werden bij de deur neergezet en iedere volwassen man dong naar de eer er op post te mogen staan als dienaar of boodschapper. Op de tweede middag van het feest kwam een van hen naar Lockridge toe die op een weide toekeek bij het dansen, en zei hem dat hij ontboden werd.
Brandend van ongeduld begaf hij zich op weg. Zijn bezorgdheid om Storm had hem verhinderd van ganser harte aan de feestvreugde deel te nemen. Nu kwam men hem zeggen dat de Vrouwe van de Maan hem wenste te spreken.
Het zonlicht, de geur van bos, rook en zout water, het geschreeuw en het gezang in de verte, dat alles verdween uit zijn bewustzijn toen hij het huis betrad. Het heilige vuur was nog niet opnieuw ontstoken; er was beloofd dat Zij die ritus zou voltrekken op het moment dat Haar goed dacht. Glanzende bollen verlichtten het huis, de ruwe balken en zuilen staken scherp af tegen de beroete wanden, de uitgespreide vachten glansden alsof ze levend waren. Zeven Wachters zaten op een verhoging. en wachtten op hun koningin. Zij verwaardigden zich met Lockridge te groeten. Allen stonden echter op toen Storm verscheen. Het achterste gedeelte van het huis was nu afgeschut, niet door een stoffelijk scherm, maar door een energiegordijn dat alle licht absorbeerde. Naast dat zwarte scherm leek het alsof zij in brand stond.
Of nee… zij schitterde, dacht Lockridge duizelend, zoals de zee, die ook aan de Godin toebehoorde. De beproeving van drie dagen en nachten in de psychosonde was haar nog aan te zien, de hoge jukbeenderen staken scherp naar voren, de groene ogen gloeiden koortsachtig. Maar haar houding was kaarsrecht en het blauwzwarte haar golfde glanzend om haar gebruinde gezicht en hals. Uit de tijdpoort van koning Frodhi had men een gewaad gehaald dat bij haar tijd en positie paste. Blauw en doorschijnend viel het tot op haar koperen energiegordel; daaronder waaierde de rok breed uit tot op haar enkels; de blauwe kleur ging langzaam over naar purper, zilveren emblemen waren erin geweven die tegelijk schuimkoppen en slangen voorstelden. Haar mantel, die opgehouden werd door een gesp in de vorm van een labrys, was afgezet met sneeuwwitte voering, de buitenkant was echter grijs en er waren donderkoppen en schapewolkjes in geweven. Haar gouden schoeisel was bespikkeld met diamantstof. Een halve maan van gehamerd zilver kroonde haar voorhoofd.
Zij was in gezelschap van Mareth. Hij zei iets tegen haar in de taal van de Wachters. Met een ongeduldig gebaar onderbrak Storm hem. ‘Spreek zo, dat Malcolm je kan verstaan,’ beval zij in het Orugaray.
Mareth keek ontdaan. ‘Dat varkenstaaltje, Stralende?’ ‘Kretenzisch dan. Dat is deftig genoeg.’
‘Maar, Stralende. Ik wilde u verslag uitbrengen over…’ ‘Het is noodzakelijk dat hij het weet.’ Storm gaf hem gelegenheid deze vernedering te verwerken terwijl zij op Lockridge toeliep. Zij glimlachte. Onhandig boog hij om de hand die zij hem toestak, te kussen.
‘Ik heb je nog niet bedankt voor wat je hebt gedaan,’ zei Storm. ‘Maar woorden schieten tekort. Je hebt meer gedaan dan mij gered. Je hebt een grote overwinning behaald voor onze gehele zaak.’
‘Daar… daar ben ik erg blij om,’ stotterde hij.
‘Neem plaats, als je wilt.’ Lenig als een kat keerde zij zich van hem af en begon door de zaal heen en weer te lopen. Haar voetstappen waren onhoorbaar op de harde grond. Met knikkende knieën liet Lockridge zich naast een Wachter op een bank neer; opeens vol ontzag knikte de man hem vriendelijk toe.
Een levendige uitdrukking gleed over Storms gezicht. ‘We hebben Brann levend te pakken,’ zei zij. Zij sprak de zachte Kretenzische taal op een welluidende manier. ‘De informatie die we van hem krijgen, biedt ons de mogelijkheid om gedurende de komende duizend jaar in Europa de overhand te behouden. Mareth, ga je gang.’
De priester-tovenaar was blijven staan. ‘Ik begrijp niet hoe u het hebt kunnen volhouden, Stralende,’ zei hij. ‘Brann begint al door te slaan. Hij geeft zijn geheimen nu nog maar druppelsgewijs prijs, maar spoedig zullen ze bij stromen loskomen.’
‘Zover had hij mij ook al,’ zei Storm grimmig. ‘Als hij van die inlichtingen gebruik had kunnen maken…. nee, ik wil er niet meer aan denken.’
Lockridge wierp een blik op het donkere scherm en wendde vervolgens zijn ogen weer haastig af. Zijn maag kromp ineen. Daarachter lag Brann.
Wat daar voorviel, wist hij niet precies. Maar zeker geen martelingen. Tot zoiets zou Storm zich niet verlagen; het was trouwens een primitieve methode en waarschijnlijk zelfs nutteloos, gezien het sterke en geconditioneerde zenuwgestel en de onwrikbare wilskracht van de meesters der toekomst. Storm was onder narcose gebracht; energiestoten hadden de meest intieme gedeelten van haar hersenen omgewoeld. Het was niet dodelijk, maar de persoonlijkheid werd erdoor uitgeschakeld en een griezelig denkautomatisme in gang gezet, zodat stukje bij beetje alles wat zij ooit geweten en gedaan had, alles wat zij droomde en was, aan de oppervlakte kwam en in de moleculen van een opnameband werd vastgelegd.
Het was iets dat men geen levend wezen mocht aandoen. Maar verdraaid nog-an-toe! Brann kreeg nu een koekje van eigen deeg, hij heeft zoveel vrienden van mij gedood, die hem nooit een strobreed in de weg hadden gelegd. Het is tenslotte oorlog!
Mareth verzamelde al zijn waardigheid. ‘Goed,’ begon hij. ‘We zijn nu geïnformeerd over de huidige situatie, aangezien daarop heel zijn aandacht geconcentreerd was. Toen Lockridge door de tunnel ontsnapte, had Brann er natuurlijk geen vermoeden van welke hulp ons in Engeland ter beschikking stond. Hij maakte zich echter zorgen over de mogelijkheid dat Lockridge de Wachters op een of andere wijze zou kunnen inlichten over de gebeurtenissen. Daarom alarmeerde Brann zijn agenten in alle perioden van de Deense geschiedenis. Zij zijn ongetwijfeld… eh… nog steeds op zoek naar onze man, en attent op alles wat zou kunnen wijzen op een door de Wachters georganiseerde reddingsexpeditie.
Maar ondertussen moest hij enkele risico's tegen elkaar afwegen: moest hij Uwe Stralende naar een andere plaats en tijd overbrengen, of moest hij u hier houden? Omdat hij bepaalde redenen had om aan te nemen dat Lockridge hem uiteindelijk toch niet aan ons zou verraden, besloot hij hier te blijven, tenminste gedurende enige tijd. Dit is een verafgelegen en maar zelden bezocht milieu. Indien hij een handjevol Gardisten te hulp riep en verder het Strijdbijl-volk als zijn voornaamste hulptroepen bij de hand hield, moest hij toch betrekkelijk veilig zijn voor ontdekking.
Maar het resultaat is dat hij nu onze gevangene is, en zonder dat zijn organisatie er een vermoeden van heeft. Wanneer we eenmaal met hem klaar zijn, zullen we over de informatie beschikken die nodig is om verrassingsaanvallen op touw te zetten tegen Gardistenposities overal in de tijd, afzonderlijke agenten in de val te laten lopen, hun bolwerken te vernietigen — kortom, hun de zwaarste slag van de gehele oorlog toe te brengen.’
Storm knikte. ‘Ja. Ik heb mijn gedachten daar al over laten gaan,’ zei zij. ‘We kunnen de vijand in de waan brengen dat wijzelf meteen vertrokken zijn, terwijl we in werkelijkheid hier blijven. Brann had gelijk als hij meende dat dit een goede operatiebasis is. Alle aandacht is op Kreta, Anatolië en Indië gevestigd. De Gardisten zijn van mening dat de vernietiging van die beschavingen een zware slag voor ons zal zijn. Laat hen maar in die overtuiging. Laten ze hun krachten maar verspillen aan het bevorderen van een Indo-Europese immigratie die toch niet te voorkomen is. Beide partijen zijn geneigd geweest het Noorden te veronachtzamen.’
Met lange passen liep zij door de zaal, haar mantel zwierde om haar gestalte. Zij balde haar rechtervuist en sloeg haar handen ineen. ‘Ja,’ riep zij. ‘Stuk voor stuk zullen we onze strijdgroepen hier samentrekken. We kunnen ongestoord aan dit deel van de wereld de gewenste vorm geven. Er is geen bewijs dat we dat niet gedaan hebben; de mogelijkheid staat wijd open. Wat zal er in het Zuiden ooit bekend worden van wat de barbaren hier in dit verre achterland uitvoeren? Als de Bronstijd aanbreekt, zal hij óns stempel dragen, zal hij óns mensen en materiaal leveren, zal hij Wachters-bases verbergen. Het is niet uitgesloten dat de laatste beslissende stoot hiervan uit zal gaan!’
In een opwelling van energie keerde zij zich naar hen toe en gaf kortaf haar bevelen. ‘We moeten zo snel mogelijk gewapende groepen van inheemsen opleiden om iedere culturele inmenging te verhinderen. Jusquo, bekijk eens over welke middelen we beschikken om dat te realiseren, en doe me morgen voorstellen daartoe. Sparian, haal die Engelsen uit die zwijnentroep en maak er een bewakingstroep van. Zij zijn echter te opvallend; we moeten hen niet langer hier houden dan noodzakelijk is. De tijdpoort in hun land wordt op liet moment niet bewaakt, hè ? Urio, neem enkelen van hen mee en vlieg erheen; leer hen om er wacht te lopen gedurende de weken dat de poort nog open blijft. Het is mogelijk dat we hem nog als vluchtweg nodig hebben. In ieder geval moeten we Kreta laten weten dat we hier zijn, en overleg met hen plegen. Radioverbindingen en telepathisch contact zijn te riskant. Zarech en Nygis, maak je klaar om er na het invallen van de duisternis zelf heen te vliegen. Chilon, stel een programma op om gedetailleerde informatie te verzamelen over dit gehele gebied. Mareth, jij blijft toezicht houden op het werk met Brann.’
Zij ving de uitdrukking op hun gezicht op. Ongeduldig zei zij: ‘Ja, ja, ik weet dat jullie post in de zestiende eeuw is en dat jullie niet geschikt zijn voor deze tijd. Maar je zult het moeten leren. De basis op Kreta heeft al genoeg te doen. Zolang de reorganisatie niet goed op gang is gekomen, kunnen zij geen mens missen. Als we om hulp gaan zitten roepen, bieden we de vijand te veel kans om te ontdekken wat er gaande is.’
De achtste Wachter stak zijn hand op.
‘Ja, Hu?’ zei Storm.
‘Moeten we geen bericht sturen naar onze eigen tijd, Stralende?’ vroeg de man eerbiedig.
‘Natuurlijk. Maar dat kan vanuit Kreta gebeuren.’ Haar jade-groene ogen vernauwden zich. Zij legde haar vingers tegen haar kin en zei zachtjes: ‘Jijzelf zult langs een andere route naar huis gaan — met Malcolm.’
‘Wat?’ riep Lockridge verschrikt.
‘Weet je het niet meer?’ zei Mareth. Hij krulde zijn lippen. ‘We hebben geconstateerd dat hij het je zelf heeft verteld. Jij bent naar hem toegegaan en hebt haar aan hem verraden.’ ‘Ik… ik…’ Lockridge duizelde.
Storm kwam naar hem toe. Hij stond op. Zij legde een hand op zijn schouder en zei: ‘Misschien heb ik het recht niet dit van je vragen. Maar we kunnen het feit niet negeren. Op een of andere manier zul jij Brann in zijn eigen land opzoeken en hem vertellen waarheen ik gevlucht ben. Zo zul jij de eerste schakel zijn in de keten van gebeurtenissen die tot zijn nederlaag voert. Wees er trots op. Het is slechts aan weinigen gegeven om noodlot te zijn.’
‘Maar ik weet niet… vergeleken met hem — of met jou — ben ik maar een onbeschaafde wilde…’
‘Ikzelf ben ook een schakel in de keten — geboeid in het duister,’ fluisterde Storm. ‘Mijn geest zal altijd de littekens ervan blijven dragen. Denk je dat ik het niet anders zou willen? Maar we hebben alleen deze weg, en we móeten hem gaan. Dit is het laatste dat ik van je vraag, Malcolm, en het grootste. Daarna mag je naar je eigen land terugkeren. En ik zal je nooit vergeten.’
Hij balde zijn vuisten. ‘Okay, Storm,’ wist hij met moeite in het Engels eruit te brengen. ‘Voor jou zal ik het doen.’ Haar glimlach, vriendelijk en een heel klein beetje bedroefd, vertolkte een grotere dankbaarheid dan hij meende te verdienen.
‘Ga maar terug naar het feest,’ zei zij. ‘Wees gelukkig zolang je kunt.’
Hij boog en verliet struikelend het Lange Huis.
De zon verblindde hem. Hij had geen zin om zich bij de uitgelaten menigte te voegen, te veel verwarrende gedachten bestormden hem. Hij slenterde langs de kust en verdween na korte tijd achter een heuvel uit het zicht van het dorp. Eenzaam bleef hij staan en staarde uit over de baai. Kleine golfjes klotsten tegen de oever, witte meeuwen zwenkten door de blauwe lucht, in de eik achter hem zong een lijster. ‘Lynx.’
Hij keerde zich om. Auri kwam naar hem toe. Zij droeg de kleding van haar volk weer, een rok van boombast, een schoudertas van vossebont, een barnstenen halsketting. Daarbij was als een onderscheidingsteken de koperen armband gekomen die van Echegon, de hoofdman, was geweest en die strak om haar pols gewonden was. Een gouden krans van paardebloemen was in haar wapperende, door de zon verschoten haar gevlochten. Maar haar lippen trilden en tranen blonken in de hemelsblauwe ogen.
‘Zeg, wat is er aan de hand, kleintje? Waarom ben je niet bij het feest?’
Zij kwam naast hem staan en sloeg haar ogen neer. ‘Ik heb je gezocht.’
‘Ik ben voortdurend in de buurt geweest, behalve toen ik met De Storm sprak. Maar jij … ’ Nu dat hij erover nadacht, herinnerde Lockridge zich ineens dat hij Auri niet had zien dansen of zingen of met iemand naar het bos had zien gaan. In plaats daarvan had zij wat om de menigte heen gezworven als een troosteloos schimmetje. ‘Wat mankeert eraan? Ik heb iedereen verteld dat de vloek van je weggenomen is. Geloven ze mij niet?’
‘Jawel,’ zuchtte zij. ‘Na alles wat er gebeurd is, vinden ze mij gezegend. Maar ik wist niet dat een zegen zo'n zware last kon zijn.’
Misschien alleen omdat hij zijn eigen zorgen wilde vergeten, ging Lockridge zitten en liet haar aan zijn borst uithuilen. Hakkelend kwam het verhaal eruit. Het was heel eenvoudig: haar reis door de onderwereld had haar vervuld met mana. Zij was een vat geworden waarin onbekende Machten woonden. Wie weet met welk doel de Godin haar had uitverkoren. Wie zou het daarom wagen zich met haar in te laten? Niet dat men haar vermeed, of iets van dien aard. Nee, zij was een voorwerp van verering geworden. Zonder bedenken zouden zij alles doen wat zij vroeg, behalve haar behandelen als een van hunsgelijken.
‘Het is niet… omdat ze… niet van me willen houden. Ik kan… op jou wachten… of op iemand anders, als jij echt niet wilt. Maar… wanneer ze mij zien… houden ze op met lachen…’
‘Arm kindje,’ zei Lockridge zachtjes op de toon die zijn moeder vroeger gebruikte. ‘Arm liefje. Je bent wel bar slecht beloond.’
‘Ben jij bang van me, Lynx?’
‘Nee, natuurlijk niet. Daarvoor zijn we veel te lang bij elkaar geweest.’
Auri drukte zich tegen hem aan. Zij verborg haar gezicht tegen zijn schouder en stotterde: ‘Als ik van jou was, zouden… zouden zij… weten dat het goed was. Zij zouden weten dat het de wil van de Godin was die in vervulling was gegaan. Dan zou ik mijn plaats bij hen weer kunnen innemen. Nietwaar?’
Hij durfde niet toegeven dat dat volkomen juist was. Men zou haar altijd met bijzondere onderscheiding blijven behandelen. Maar wanneer haar nu nog onbekende lotsbestemming eenmaal op een voor ieder duidelijke manier vervuld was, zou zij weer een gewoon menselijk wezen zijn en de eerbied zou plaats maken voor normale, onbekommerde vriendschap.
‘Ik denk dat een andere man mij nooit meer zal durven aanraken,’ zei Auri. ‘Maar dat is best. Ik wil niemand anders dan jou.’
Vervloekte idioot dat je bent! schold Lockridge zichzelf uit. Vergeet haar leeftijd. Zij is geen Amerikaans schoolmeisje. Zolang ze leeft, heeft ze geboorte en liefde en dood gezien, ze heeft gezworven in de bossen waar wolven zijn, ze heeft in stormweer huidenkano's voortgepeddeld, ze heeft met stenen graan gemalen en met haar tanden huiden geprepareerd, ze heeft ziekten overleefd, de winters van de Noordzee, een oorlog, ze heeft een tocht gemaakt waarvan de meeste volwassen mannen het op de zenuwen zouden hebben gekregen. Meisjes jonger dan zij — en zij is ouder dan Shakespeare's Juliet — zijn al moeder. Kun je die idiote vooroordelen niet van je afzetten en haar tenminste deze ene vriendendienst bewijzen?
Nee. Die dag in het bootje had hij op het punt gestaan zich gewonnen te geven. Maar nu zag hij zich voor een afschuwelijk dilemma geplaatst. De gedachte aan Storm was het enige dat hem kon helpen bij zijn besluit te blijven. Indien hij levend terugkeerde, zou hij als beloning vragen dat hij alles mocht opgeven om haar te volgen. Hij wist dat het haar onverschillig liet wat hij deed met een vrouw die hij toevallig op zijn weg ontmoette. Maar hém liet het niet onverschillig. Dat was onmogelijk.
‘Auri,’ zei hij, terwijl hij zijn lompheid verwenste, ‘mijn taak is nog niet ten einde. Ik moet spoedig vertrekken om Haar zaken te behartigen en ik weet niet of ik ooit terug zal keren.’
Haar adem stokte, zij klemde zich aan hem vast en snikte hartverscheurend. ‘Neem me met je mee! Neem me mee!’ Een schaduw viel op hen neer. Lockridge keek op. Storm stond naar hen te kijken. Zij droeg de staf van de Wijze Vrouw, die met hagedoorn was versierd; blijkbaar had zij het Lange Huis verlaten om het volk dat haar nu toebehoorde, te zegenen. Het zwarte haar, het blauwe gewaad en de grijze mantel wapperden in een plotseling opstekend briesje om haar hoge gestalte.
Haar glimlach was ondoorgrondelijk, maar anders dan de glimlach die ze hem in het Lange Huis had geschonken. ‘Ik geloof,’ zei zij op een wat scherpe toon, ‘dat ik de wens van dit kind maar zal vervullen.’