‘Over het algemeen waren de maanden die volgden erg prettig,’ vertelde Havig me. ‘Ik bleef echter voorzichtig. Ik draaide bijvoorbeeld om mijn biografische gegevens heen en liet de chronoloog doorgaan voor een.” radionische” detector-en-zender, bedoeld voor het geval dat bezoekers aan het verleden zulke apparatuur ook gebruikten. Wallis zei dat hij dat betwijfelde en verloor zijn belangstelling. Ik vond er een geheim plaatsje voor. Als de mensen van het Arendsnest aan mijn verwachtingen voldeden, dan zouden zij mijn aarzeling begrijpen om ze zo iets nuttigs in handen te spelen.’
‘Waarom was je zo voorzichtig?’ vroeg ik.
Er kwam een frons op zijn magere gezicht. ‘Och … kleine dingetjes in het begin. De hele manier van doen van Wallis. Hoewel, ik had niet veel gelegenheid hem goed te leren kennen want hij sprong al gauw vooruit naar het volgend jaar. Denk eens in hoe dat je macht versterkt!’
‘Tenzij zijn ondergeschikten in de tussentijd tegen hem samenspannen,’ wierp ik op.
Hij schudde zijn hoofd. ‘Niet in dit geval. Hij weet wie te allen tijde betrouwbaar is, zowel onder zijn agenten als onder de horigen. Een harde kern van reizigers reist met hem op en neer in de tijd volgens een gecompliceerd schema, zodat er altijd iemand is die de leiding heeft.
Bovendien, hoe moet je een samenzwering op touw zetten met gedweee horige boeren en werklieden, arrogante horige soldaten en ambtenaren, of met de tijdreizigers zelf? Dat is een hoogst gevarieerd en veeltalig gezelschap dat bijna helemaal afkomstig is uit de Westerse beschaving na de middeleeuwen…
‘Waarom?’ vroeg ik me af. ‘In de rest van de historie moeten de mogelijkheden naar verhouding toch even groot zijn.’
‘Ja, en Wallis zei dan ook dat hij de reikwijdte van zijn ronselaars zou kunnen vergroten. Maar de moeilijkheden van lange trips door de tijd, de taal- en cultuurkloof en de opleiding van degenen, die je zou vinden, maakten het niet de moeite waard, schijnt het. Zijn Jeruzalem-expeditie was een experiment en afgezien van mij leverde die een teleurstellend resultaat op.
Om op de eerste vraag terug te komen,’ zei Havig schouderophalend, ‘Amerikaans-Engels is de officiele taal. van het Arendsnest die iedereen verplicht is te leren. Maar toch, met de meesten kon ik niet vrijelijk van gedachten wisselen. Afgezien van een eventueel accent, verschilden onze gedachten te veel. Vanuit mijn standpunt bekeken waren de meesten schavuiten. Voor hen was ik verwijfd of te slinks om te vertrouwen. En er heerst jaloezie en wantrouwen. Hoe moetje eigenlijke aartsvijanden als Fransen en Duitsers een gemeenschappelijk doel geven?
En waarom zouden ze uiteindelijk in opstand komen? Er zijn maar een paar idealisten bij; vergeet niet dat dat een zeldzame karaktertrek is. Maar we hadden een leven als een luis op een zeer hoofd. Het beste eten drinken, uit de tijd geimporteerde luxe artikelen, bedienden, bedgenotes, royaal verlof om het verleden te bezoeken zo lang redelijke voorzorgen in acht werden genomen, en zakgeld in overvloed. Het werk is niet zwaar. Degenen die dat nodig hebben, krijgen een opleiding in die onderdelen van de geschiedenis en technologie waar ze geschikt voor zijn. Zij die gezond van lijf en leden zijn, krijgen een commando-opleiding. De rest wordt administrateur, tijdkoerier, bestuursambtenaar of onderzoeker als men daar de capaciteiten voor heeft. Dat was de gang van zaken; het was beslist niet saai. Het werk zelf was fascinerend, of zou dat worden zodra mijn superieuren vonden dat mijn opleiding voltooid was. Denk eens in: verkenner in de tijd! Nee, over het algemeen had ik geen ernstige klachten in het begin.’
‘Toch schijn je je metgezellen. niet erg sympathiek gevonden te, hebben,’ zei ik.
‘Sommigen wel,’ antwoordde hij. ‘Wallis zelf kon zowel charmant als autoritair zijn: op zijn manier was hij een briljant causeur, met alles wat hij had meegemaakt. Austin Caldwell, zijn ondercommandant, al grijs maar zo taai als bamboe, een scherpschutter en topruiter, legendarische whiskydrinker, die had een even groot arsenaal verhalen om uit te putten en meer gevoel voor humor; daar kwam bij dat hij een aardige kerel was die zich uitsloofde om mijn begintijd te vergemakkelijken. Reoul Orrick, de vroegere kermisgoochelaar, een heerlijke oude schelm. Jerry Jennings, een Engelse jongen zo uit de schoolbanken, die wanhopig probeerde een nieuwe droom te vinden nadat zijn vorige zo wreed verstoord was in de loopgraven van 1918. En nog een paar meer. En Leonce.’ Hij glimlachte naar er zat iets triests in zijn glimlach. ‘Vooral Leonce.’
Spoedig na zijn aankomst in Arendsnest gingen ze samen een dag uit. Hij had pas kort geleden zijn tweekamer-appartement in het kasteel betrokken en had nog maar weinig bezittingen. Zij gaf hem een vloerkleed van bedehuizen en een fles Glenlivet uit het verleden cadeau. Hij wist niet zeker of het alleen maar hartelijkheid was, zoals ook anderen die betoonden, of iets anders. Haar manier van doen verbijsterde hem nog meer dan haar dialect. Een stevige zoen toen hij haar nog geen vijf minuten van gezicht kende — daarna nonchalante vriendelijkheid en ze zat bij praktisch iedere maaltijd bij een andere man. Maar in die eerste dagen had Havig meer dan genoeg om zijn gedachten bezig te houden.
Daar was de hem aangeboden concubine niet bij. Hij hield niet van het idee dat een vrouw bevolen werd bij hem te slapen. Dat was een reden te meer om Leonce’s uitnodiging om te gaan picknicken met beide handen aan te grijpen.
Bandieten waren rigoureus uit de omgeving verdreven en bereden patrouilles zorgden ervoor dat ze niet terugkwamen. Men kon er zonder gevaar ontgeescorteerd opuit trekken. Ze droegen beiden een pistool, maar enkel als een onderscheidingsteken dat alleen aan hun klasse was toegestaan.
De door Leonce gekozen route leidde door zich kilometers ver uitstrekkende akkers die onder de ochtendzon lagen te dromen, totdat een pad zich aftakte in de richting van een bos dat groot genoeg was om Havig aan de gelukkige tijden in Morgan Woods te herinneren. De geur van vers hooi maakte plaats voor die van humus en blad. Het was warm, maar een briesje deed het loof ritselen, streelde hun huid en liet vlekjes zonlicht in de schaduw dansen. Eekhoorns schoten over takken, hoeven sloegen langzaam, de spieren van de paarden bewogen zich kalm tussen de menselijke dijen. Onderweg had zij hem gretig ondervraagd. Hij was haar graag terwille, maar binnen de grenzen die de voorzichtigheid gebood. Welke normale man vertelt een aantrekkelijke vrouw niet graag over zich zelf? Vooral als zij vindt dat zijn afkomst legendarisch:is. De taalbarriere werd overwonnen. Zij was hier ook nog niet lang, minder dan een jaar zelfs als men rekening hield met tijdreizen. Zij kon zijn soort Engels nu tamelijk goed sprekeii wanneer ze niet opgewonden was; en zijn getrainde oor begon het hare te begrijpen. ‘Uit de mooie jaren.’ Ze zuchtte, leunde naar hem toe en kneep hem in zijn arm. Ze had eelt op haar handen. ‘Uh, wat bedoel je daarmee?’ vroeg hij. ‘Korte tijd voor het Oordeel?’
‘Ja, toen de mensen naar de maan en de sterren reikten en alles.’ Hij realiseerde zich dat zij, ondanks haar lengte en zelfverzekerdheid, nog heel jong was. De enigszins scheef staande ogen straalden hem toe vanonder het rossige haar dat zij vandaag in vlechten met strikken droeg.
‘Toen wij onszelf veroordeelden tot onze eigen ondergang,’ dacht hij.
Maar hij wilde de onheilsprofeet niet uithangen. ‘Je ziet eruit alsof je uit een veelbelovende tijd komt,’ zei hij.
Ze trok een pruillip en keek bedenkelijk. Ze legde haar kin in haar hand en keek fronsend naar de oren van het paard. Toen zei ze: ‘Nou, ja en nee, net als bij jou waarschijnlijk.’
‘Wil je dat niet uitleggen? Ik heb gehoord dat je van hieruit gezien uit de toekomst komt, maar meer weet ik niet. Ze knikte en het licht danste over haar golvende rode lokken. ‘Ongeveer honderdvijftig jaar. Gletsjervolk.’ Toen ze eenmaal in het bos waren, konden ze niet langer naast elkaar rijden. Zij ging voor om de weg te wijzen. Hij bewonderde haar figuur van achteren en haar bevallige zit in het zadel. Vaak draaide zij zich om om hem een lach toe te werpen terwijl zij vertelde.
In haar geboorteland herkende hij dat hooggelegen, schitterende landschap dat hij gekend had als Glacier en Waterton Parks. Op het ogenblik woonden haar voorvaderen in het oostelijke gedeelte, omdat ze gevlucht waren voor de Mongs die de vlakten veroverd hadden ten behoeve van hun eigen kuddes en boerderijen. Nu al waren zij meer jagers dan kleine boeren die rooftochten ondernamen tegen de vijand op het laagland. Elders waren zij handelaars die huiden, erts en slaven inruilden voor voedsel en gerede producten. Ze waren overigens niet eensgezind; generaties lang zouden er vetes heersen tussen families, clans en stammen.
Naarmate hun aantal en hun gebied groter werd, zou een zekere mate van organisatie ontstaan. Leonce probeerde het te beschrijven: ‘Kijk, “ik ben van de Ranyan-kin, die behoort tot de Wahorngroep. Een “kin” is een aantal families die van hetzelfde bloed zijn. Een groep komt vier keer per jaar samen onder leiding van de Sherif die ze voorgaat in het slachten van vee voor Gawd en Oktai en hoe ze die verder ook mogen noemen. Dan bespreken ze dingen, beslissen ruzies en stemmen al of niet over wetten — de volwassenen, zowel mannen als vrouwen.’ Ze schaterde van het lachen. ‘Ha, ha, we doen maar alsof. Het is vooral om elkaar te ontmoeten, te roddelen, te ruilen, ons vol te eten, te zuipen, te pronken … weet je wel?’
‘Ik geloof van wel,’ antwoordde Havig. In de meeste primitieve gemeenschappen bestond wel een dergelijke instelling. ‘In een latere tijd,’ vervolgde ze, ‘kwamen de Sherfs en de leden van de groepen op de zelfde manier bij elkaar in het Kongers. De Ginral is daar de baas: eerstgeborene in directe lijn van- Injaan Samal van de Rover-kin, die bij geen groep hoort. Het zou een bloedpoel worden, zo veel verschillende kins bij elkaar, in het begin ten minste, maar het is aan het Pendoraymeer en dat is vredeheilig.’ Havig knikte: De wilden werden minder wild naarmate de voordelen van recht en orde hun duidelijker werden, maar ongetwijfeld niet voordat de Injaan Samal hun opperhoofden met de koppen tegen elkaar geslagen had.
‘Toen ik wegging, behoorlijk rustig,’ zei Leonce. ‘De Mongs waren Weg en we handelden met de nieuwe laaglanders, die rijk en machtig zijn. We imiteerden ze meer en meer.’ Ze zuchtte. ‘Honderd jaar na mijn tijd, heb ik gemerkt, is het Gletsjervolk lid van de Noord-West Unie. Ik wil niet terug.’
‘Toch moet je wel een moeilijk leven gehad hebben, lijkt me.’
‘Ach, had erger gekund. En wat snater, ik heb nog veel voor de boeg … We zijn er.’
Ze bonden hun paarden vast op een kleine weide die aan een ‘beekje lag. Bomen achter hen en aan de overkant van het kolkende en borrelende water tekenden zich schitterend af tegen de hemel. Het gras was dik en zacht en besprenkeld met late veldbloemen. Leonce pakte de lunch uit die ze had laten klaarmaken; een stevige verzameling sandwiches en fruit waarvan Havig betwijfelde of hij zijn helft op zou kunnen. Eerst wilden ze rusten en wat drinken. Ze gingen schouder aan schouder tegen een boomstam zitten en schonken wijn in zilveren bekers.
‘Ga door,’ spoorde hij haar aan. ‘Ik wil meer van je weten.’
Haar oogleden trilden. Hij keek naar de kleine sproeten op haar neus en haar jukbeenderen. ‘Ach, niks voor jou, Jack.’
‘Alsjeblieft, het interesseert me.’
Ze lachte van plezier. Toch had het verhaal dat ze hem vertelde, op een alledaagse toon die niet om medelijden vroeg, zijn grimmige kanten.
In’ de meeste opzichten heerste in een Gletsjerfamilie een groot gevoel van genegenheid en saamhorigheid. Een vroegere traditie van gelijkheid van de seksen was daar nooit uitgestorven: een vrouw moest ieder moment op jacht kunnen gaan of ten strijde kunnen trekken. Natuurlijk bestond er wel enige specialisatie. Zo deden mannen de zwaarste handarbeid en vrouwen het werk dat het meeste geduld vereiste. Mannen brachten altijd de offers; maar wat Leonce skulen noemde, was een voorrecht van een vrouw — als ze er aanleg voor had. ‘Voorkennis,’ legde ze uit. ‘Dromen uitleggen, lezen en schrijven, sommige ziektes genezen, zwarte nifst uit Zielen drijven, geesten terugsturen naar waar ze horen. Dat soort werk. En … mmm… manieren om het oog te bedriegen, het verstand voor de gek te houden, weet je?’
Maar haar gave was geen vingervlugheid of het verrichten van een ritueel. Haar oudere ik kwam haar niet waarschuwen haar geheim te bewaren.
Haar vader was (of zou eigenlijk nog worden) Wolfshuid-Jem, een befaamd strijder. Hij stierf bij het afslaan van een aanval van de Dafy-kin, die ogenschijnlijk bedoeld was om het ‘ding’ te doden waarvan hij de vader was, maar in werkelijkheid ging om de beslechting van een al lang broeiende vete. Zijn vrouw Onda ontsnapte echter met haar kinderen en vond een wijkplaats bij de Donnalgroep. Er volgden jaren van guerrilla en intriges voordat de Ranyans bondgenoten vonden en verpletterend terugkeerden. Leonce speelde, als spion in de tijd, een sleutelrol. Het was onvermijdelijk dat zij de nieuwe Skula werd.
Aanvankelijk werd zij gerespecteerd door haar vrienden; niet gevreesd. Ze leerde en bedreef de gewone sporten en kundigheden. Maar door haar gave vormde zij een uitzondering en naarmate haar capaciteiten groeiden, nam het ontzag voor haar toe. Van Onda leerde ze er met mate gebruik van te maken. (Bovendien deed het haar pijn, ondanks een stoicijns fatalisme, vooraf te weten van de rampen die degenen zouden treffen van wie zij hield). Niettemin ging het Wahorn, met zo’n Skula, geweldig voor de wind. En Leonce werd steeds eenzamer. Haar verwanten trouwden en vertrokken en zij en Onda bleven alleen achter in de oude hut van Jem. Beiden namen minnaars, zoals de gewoonte was bij ongetrouwde vrouwen, maar die van Leonce waren niet op een huwelijk uit omdat zij onvruchtbaar scheen te zijn, en geleidelijk aan zochten zij haar helemaal niet meer op. Vroegere speelkameraden kwamen haar opzoeken voor hulp en advies, nooit voor de gezelligheid. Omdat ze naar kameraadschap hunkerde, stond zij erop deel te nemen aan de aanvallen op het laagland. De verwanten van hen die vielen meden haar, en vroegen zich binnensmonds af waarom de Skula hun dood had toegestaan terwijl haar gaven die hadden kunnen verhinderen — of wilde zij — het zo? Toen stierf Onda.
Kort daarop spoorden verkenners van het Arendsnest haar op. Ze verwelkomde ze met tranen van blijdschap. Wahorn zou haar nooit meer terugzien.
Mijn God,’ zei Havig terwijl hij zijn arm om haar heensloeg. ‘Wat heb jij het verschrikkelijk gehad.’
‘Och, ik heb Veel en fijn gejaagd, geskied, feestgevierd en heel veel geintjes gemaakt toen ik hier eenmaal was.’ Ze had wat wijn op. Hij rook haar geurige adem toen ze tegen hem aan kroop. ‘Ik zing niet slecht, wil je horen?’
‘Graag.’
Ze sprong’ op om een instrument uit haar zadeltas te pakken dat op een kindergitaartje leek. ‘Ik speel ook beenfluit, maar dan kan ik er niet bij zingen. Dit is een liedje dat ik zelf gemaakt heb. In veel eenzame uren heb ik liedjes gemaakt.’ Tot zijn verbazing zong ze uitstekend en wat hij ervan kon volgen joeg hem rillingen over de rug.
‘Tsjonge,’ zei hij toen ze opgehouden was. ‘Wat kun je nog meer?’
‘Nou, ik kan lezen en schrijven, zo’n beetje dan. En schaken. De spelregels zijn wat veranderd hier, maar ik win de meeste partijen. En Austin heeft me leren pokeren; ik win hopen. En ik maak gein.’
‘He?’
Ze grinnikte en kroop in zijn armen. ‘Dacht dat we na de lunch wel gein zouden maken, Jack, mijn schatje,’ fluisterde ze. ‘Maar waarom eigenlijk niet voor en na?’ Hmm?
Hij ontdekte, met vrolijkheid die in verrukking overging, alweer een uitdrukking waarvan de betekenis in de loop der eeuwen veranderd was.
‘Ja,’ vertelde hij mij. ‘We gingen samenwonen. Het heeft geduurd tot … ik wegging. Een paar maanden. Het was meestal erg fijn. Ik mocht haar erg graag.’
‘Je hield kennelijk niet van haar,’ merkte ik op.
‘N-nee. Ik neem aan van niet. Maar wat is liefde dan wel? Er zijn toch zoveel soorten en variaties dat — ach, laat maar.’ Hij staarde door de vensters van de kamer waarin we zaten in de nacht. ‘We hadden ruzies, enorme ruzies waar zij een eind aan maakte door mij te slaan en me te beschimpen omdat ik niet terug wilde slaan. Dan vloog ze naar buiten. Erg ontvlambaar mijn Leonce. De verzoeningen waren net zo hartstochtelijk.’ Hij wreef over zijn vermoeide ogen. ‘Niet geschikt voor mijn temperament, he dok? En ik moet toegeven dat ik jaloers was. Mijn jaloezie veroorzaakte veel narigheid. Ze was met veel agenten, en ook met veel horigen trouwens, naar bed geweest voordat ik,-,daar kwam, om maar niet te spreken van de jongens in het hoogland. Ze ging er ook mee door, hoewel niet te vaak; maar als ze een man erg aardig vond, was dit haar manier om haar sympathie te tonen en hem beter te leren kennen. Ik had natuurlijk dezelfde vrijheid met andere vrouwen maar ik . . wilde het niet.’
‘Waarom is ze niet zwanger geraakt van een, eh, agent?’
Zijn lippen krulden omhoog. ‘Toen ze in het Arendsnest hoorde hoe het zat, stond ze erop om naar de laatste Mooie Jaren gebracht te worden, gedeeltelijk om wat rond te kijken, net als ik in Michelangelo’s Italie en het Griekenland van Pericles, maar ook om een injectie voor tijdelijke sterilisatie te krijgen. Ze wilde wel kinderen wanneer ze zou gaan trouwen — het schijnt dat getrouwde Gletsjervrouwen erg trouw zijn — maar zover was, het nog niet en ze genoot van seks zoals ze altijd van alles genoot. Goeie genade, wat was ze goed in bed!’
‘Als ze de meeste tijd bij jou was, moeten jullie je toch sterk tot elkaar aangetrokken hebben gevoeld,’ zei ik. ‘Dat was ook zo. Voor zover mijn obsessie voor prive-zaken mij dat toestaat, heb ik geprobeerd duidelijk te maken wat me aan haar, bond. Van Leonce’s kant … dat weet ik niet zeker. Hoe goed kenden we elkaar eigenlijk? Zij was gefascineerd door mijn intelligentie en wat ik allemaal wist. Zij had een goed stel hersens; al had in haar opleiding niet veel lijn gezeten. En ik had, laat ik er geen doekjes om winden, het hoogste IQ van het Arendsnest. Ook voelden we ons aangetrokken tot de tegenstelling. Zij vond mij aardig en zacht, maar niet op een neerbuigende manier, omdat ik erg goed was in sport en spel; maar ik was geen taaie bergbewoner en geen rauwe huurling uit de renaissance.’
Weer lag er iets triests in zijn glimlach. ‘Al bij al,’ zei hij, ‘gaf ze me de op een na beste periode van mijn leven tot nu toe en ik denk wel voor altijd. Ik zal haar daarvoor altijd dankbaar zijn; en ook voor wat erna kwam.’
Havigs wantrouwen groeide langzaam. Hij vocht ertegen, maar stukje bij beetje stapelden de bewijzen zich op dat iets voor hem verborgen werd gehouden. Het zat, hem in, het vermijden_. van bepaalde onderwerpen, of het afpoeieren van bepaalde vragen, of dat nu geschiedde door Austin Caldwell’s verlegenheid, door Conraet van Leuven’s bruuske ‘1k kan niet zeggen wat mij verteld is,’ of door het veranderen van het onderwerp van gesprek door Reuel Orrick, die vervolgens stomdronken werd, of door het milde ‘Wanneer God de tijd rijp acht, zal alles je onthuld worden, mijn zoon’ van Padre Diego de Inquisiteur, of door een vuilbekkend bevel om zijn mond te houden van een van de militairen.
Hij stond niet alleen in zijn isolement. Van de anderen die hij erover aansprak, waren de meeste nogal inschikkelijk, hetzij uit onverschilligheid, hetzij uit voorzichtigheid. Maar de jonge Jerry Jennings riep uit: ‘Bij Zeus, je hebt gelijk!’ Zo ook Leonce, maar die zei dat in wat krassere taal. Even later zei. ze: ‘Ach, ze kunnen ons, nieuwen, niet alles in een hap geven, niet?’
‘Coenraet is hier net zo lang als ik,’ protesteerde hij. ‘En korter dan jij.’
Nu haar nieuwsgierigheid gewekt was, vond ze haar eigen onderzoekmethoden. Die lagen niet erg voor de hand. Ze kon tegen een harde, vrouwen-minachtende krijgsman opdrinken tot hij bezopen en willoos was, terwijl zij glashelder bleef. Ze kon een nuchter persoon met een handige vraag in de val laten lopen; dat zij sjamaan geweest was, kwam goed van pas. En ze liet Havig verstijven van schrik toen ze hem giechelend als een schoolmeisje vertelde dat zij, wat zonder toestemming strikt verboden was, naar verschillende perioden in het bestaan van het Arendsnest geglipt was om te snuffelen, te loeren en af te luisteren.
Zij concludeerde: ‘Voor zover ik het begrijp, is de ouwe Wallis alleen bang dat mensen zoals jij kwaad worden om wat de agenten doen in sommige tijden en op sommige plaatsent In ieder geval tot jullie aan het idee gewend zijn.’
‘Ik was zelf tot dezelfde conclusies gekomen,’ zei Havig somber. ‘Ik heb gezien hoe het er in vroegere eeuwen aan toeging. De reizigers die op zijn lokpraatjes ingaan of die zich zo opvallend gedragen dat zijn ronselaars lucht van ze krijgen, zijn waarschijnlijk de moedigsten en dat betekent in de meeste gevallen de meest meedogenloze. Door hierheen te komen, zijn ze niet veranderd.’
‘De orders schijnen te zijn dat je langzaam achter de waarheid moet komen. 1k denk dat ik niets mag weten, omdat ik bij jou ben.’ Ze kuste hem. ‘Geeft niet, schat.’
‘Bedoel je datje plundering zou toestaan en …’
‘Sst. We moeten gebruiken wat we kunnen. Misschien zijn ze ruw. Jouw mensen, waren die dat nooit?’
Hij werd misselijk als hij eraan dacht hoe … van Wounded Knee tot My Lai en daarvoor en daarna … hij verloochende zijn land nooit. Want waar en wanneer bestond een beter land, tenzij het afstand had gedaan van alle verantwoordelijkheid voor de toekomst? (Denemarken misschien? De Denen beroemden zich op hun voorvaderen, de Vikings, die in een geriefelijk ver verleden leefden, maar ze waren opvallend zwijgzaam over de gebeurtenissen op de Maagdeneilanden tijdens de slavenopstand van 1848. Omstreeks 1950 konden ze zich weer dezelfde zelfvoldaanheid permitteren als de Zweden, die niet alleen met Hitler handel gedreven hadden maar ook diens militaire treinen door hun land hadden laten rijden. En toch waren dit landen die veel goeds in de wereld deden.) ‘Komt bij,’ zei Leonce openhartig, ‘de zwakken vallen, tenzij ze het geluk hebben dat een sterke over ze waakt. En op het eind, komt de Oude Man, dan zijn we allen zwak.’ Ze dacht even na. ‘Kan zijn, mijmerde ze, ‘dat als ik niet zou sterven, ik alleen nog maar een aardappel zou doden en dat alleen om te eten. Maar ik zal sterven. Ik zit ook in het spel. En jij ook, schat. Dus laten we de meeste punten scoren hm?’
Hij dacht daar nog lang over na.
‘Maar ik moest me ervan overtuigen,’ vertelde hij mij gekweld, ‘of het allemaal de moeite waard was.’
‘Of het doel de middelen heiligde?’ antwoordde ik. ‘Dat begrijp ik. Te zeggen dat dat nooit zo is, strookt niet met de realiteit. In het werkelijke leven moet je gewoonlijk kiezen voor het minste kwaad. Als een oude dokter moet ik toegeven dat ik ook injecties heb gegeven om een eind te maken aan ongeneeslijke pijn; en nu en dan was de keus zelfs nog moeilijker. Maar ga door, alsjeblieft.’
‘Men had mij een overzichtsreis naar de Maurai-tijd beloofd,’ zei hij, ‘zodat ik mij ervan kon overtuigen dat het slechts een overgangsperiode was waarin de leiders tirannen werden die probeerden de wereld te “bevriezen”. Op die manier zou ik ermee kunnen instemmen dat we tussenbeide moesten komen, de macht grijpen en de mensheid terugbrengen tot prestaties en vooruitgang na de ineenstorting van de Maurai-hegemonie.’
‘Niet openlijk natuurlijk,’ wierp ik tegen. ‘Het massaal opduiken van tijdreizigers zou tot niet mis te verstane krantenkoppen leiden.’
‘Dat spreekt vanzelf. Wij zouden eeuwen besteden, aan het in het geheim opbouwen van onze strijdmacht, totdat we gereed waren om toe te slaan; ze realiseerden zich echter dat er erg weinig informatie was. Bovendien hoorde ik lange filosofische betogen van mensen als Padre Diego over vrije wil enzovoort. Ik vond dat de logica ervan stonk, maar hield mijn mond.’
‘Had Leonce de toekomst al bezocht?’
‘Ja. Daarom was ze het, ondanks haar verzet nu en dan, in de grond met Wallis eens. Ze vertelde me over een wereld waar vooruitgang geboekt was. en die over een lange periode steeds vreedzamer werd.
Maar ze vond niet dat dit nu noodzakelijk vooruitgang betekende. Toegegeven: die wereld had vloten van doelmatige zeilschepen en elektrisch aangedreven luchtschepen, zeeplantages, zonne-energie schermen om batterijen op te laden, een wijdverbreid gebruik van bacteriele brandstofcellen die werkten op het afval van levende organismen, nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de zuivere en toegepaste wetenschap, vooral op het terrein van de biologie …’
Hij hield even op om adem te halen en ik probeerde er een vrolijke noot tussen te werpen: ‘Vertel me niet dat je huis-walkure zulke woorden gebruikte!’
‘Nee, nee.’ Hij bleef ernstig. ‘Ik loop vooruit op wat ik gezien heb en me uitgelegd is. Haar indrukken waren meer algemeen. Maar zij had het nauwkeurig waarnemingsvermogen van de jaagster en de tovenares. Ze was heel goed in staat de loop der, gebeurtenissen in het ,algemeen te overzien.’
‘En die was?’
‘De mens trachtte geen nieuwe toppen te bereiken. Men had een plateau bereikt en daar bleef men. De bio-technologische kennis werd niet uitgebreid maar alleen op grotere schaal toegepast.’
‘Dat was wat anders dan haar ideaal om de Mooie Jaren in ere te herstellen, of dat van Wallis van onbeperkte groei en vooruitgang.’
‘De excursie gaf een snel overzicht van een latere fase van terugval en geweld. De agenten van het Arendsnest durven niet op nader onderzoek uit te gaan, totdat zij een grotere en sterkere organisatie hebben. Bovendien kunnen ze niet begrijpen wat daarna komt. Het schijnt weer vreedzaam te zijn, maar het is niet te bevatten. Na de glimp die ik gezien heb, ben ik bereid dat te geloven.’
‘Hoe was het?’ vroeg ik. ‘Kun je me dat vertellen?’
‘Erg weinig.’ Zijn stem klonk nors. ‘Ik heb geen tijd. Klinkt dat vreemd, uit mijn mond? Nu, het is waar. Vergeet niet dat ik op de vlucht ben.’
‘Ik neem aan dat je trip naar de toekomst je bedenkingen tegen de bedoelingen van Wallis niet heeft weggenomen,’ zei ik. ‘Waarom?’ Hij streek met zijn vingers door zijn bezwete blonde haar. ‘ik ben een kind van deze eeuw,’ antwoordde hij. ‘Denk eens na, dok. Intelligente mannen zoals, wel eh, Bertrand Russell of Henry Wallace, reisden kriskras door het Rusland van Stalin en rapporteerden bij hun terugkomst dat er weliswaar problemen waren, maar dat die overdreven werden en uitsluitend te wijten waren aan oorzaken van buitenaf en dat de welwillende regering overal tegen was opgewassen. Vergeet ook niet dat de mesten van de gidsen die hen begeleidden dit ook werkelijk dachten en in alle oprechtheid hun instructies opvolgden om een buitenlandse bezoeker te beschermen tegen dingen die hij misschien verkeerd zou begrijpen.’
Hij grijnsde kwaadaardig. ‘De vloek van mijn leven is misschien dat ik de wil om ergens in te geloven verloren heb.’
‘Bedoel je,’ vroeg ik, ‘dat je je afvroeg of de wereld echt gebaat zou zijn bij een overheersing door het Arendsnest. En of de Maurai misschien belasterd werden doordat ze je alleen slechte dingen lieten zien die niet kenmerkend waren?’
‘Nee, dat ook niet precies. Hangt van de interpretatie af en — oh, dit is er een schoolvoorbeeld van.’
Niet iedere rekruut kreeg zo’n uitgebreide excursie als Havig. Wallis vond kennelijk niet alleen dat hij bijzonder waardevol was, maar ook dat hij bijzonder nodig overtuigd moest worden.
Door snelle sprongen heen en weer in de tijd, kreeg hij inzage in ultra-geheime documenten. (Hij kon die ontcijferen omdat Ingliss de officiele tweede taal van de Federatie was en de spelling minder veranderd was dan de uitspraak). Een ervan onthulde dat geleerden in Hinduraj clandestien een waterstof-fusie generator hadden ontwikkeld, die een einde kon maken aan het brandstoftekort van de wereld en dat de Maurai die even clandestien gesaboteerd hadden en zo’n politiek-economische druk hadden uitgeoefend dat de waarheid nooit aan het licht kwam.
Als motief werd gegeven dat deze revolutionaire uitvinding de vrede in gevaar zou brengen. Erger nog: het zou de wedergeboorte kunnen betekenen van de oude hebzuchtige machine-beschaving en dat zou de planeet niet kunnen verwerken.
En toch … nog verder in de toekomst dan de Maurai zag Havig gigantische, geruisloze toestellen en krachtbronnen … en mensen, dieren, gras, bomen, sterren flonkerend in een kristalheldere lucht …
‘Geloofden de sociologen en admiraals van de Maurai dat oprecht?’ fluisterde hij hees. ‘Of beschermden zij alleen de leidinggevende positie van de Maurai? Of allebei, of geen van beide? En is die latere toekomst goed? Het zou een gesmeerd lopend wangedrocht kunnen zijn, weet je, of het zou de fundamenten van het bestaan van alle leven kunnen ondermijnen. — Hoe kon ik dat weten?’
‘Wat heb je aan je gidsen gevraagd?’ antwoordde ik. ‘De zelfde vragen. De leider was Austin Caldwell trouwens, een eerlijk mens, net zo hard als de Indianen die eens op zijn scalp jaagden, maar niettemin eerlijk.’
‘Wat zei hij?’
‘Ik moest ophouden met mijn verdomde chicanes en vertrouwen hebben in de Sachem. De Sachem had het tot nu toe geweldig voor elkaar, niet? De Sachem had deze zaken bestudeerd en erover nagedacht; hij beweerde niet dat hij alles zelf wist, maar wij zouden meedelen in de wijsheid die hij vergaarde en hij zou ons op het juiste pad leiden. En wat mij betrof, zei Austin, moest ik me maar realiseren hoe langzaam en onhandig dit heen-en-weer gereis was omdat we eeuwen moesten terugreizen om vervoer te kunnen krijgen naar een ander gebied. Er was trouwens al evenveel moeite en tijd aan me besteed als ik waard was in het huidige stadium van mijn ontwikkeling. Als ik me niet kon aanpassen aan de discipline die een groep die aan een gevaarlijke onderneming bezig is nu eenmaal moet hebben, wel, dan kon ik opstappen, maar dan moest ik me maar liever nooit meer in de buurt van het Arendsnest wagen. Wat kon ik doen? Ik bood mijn verontschuldigingen aan en keerde met ze terug.’