Het schip was een gigantische trimaran. Vanaf de brug keek Havig uit over een uitgestrekt dek van prachtig hardhout waarop de luiken, de laadbomen, de zonne-energieschermen, de hulpmachines en de opbouw een harmonieus geheel vormden. Chroom of glanzend koperwerk was er niet: tijdens de Maurai-beschaving was er een schaarste aan metalen. Tegen de hutten groeiden bougainville en trompetbloemen. Op elk van de drie voorstevens stond een uit hout gesneden figuur die een lid van de Drie-eenheid voorstelde — Tanaroa Creator in het midden, een kolom met abstracte symbolen; Lesu Haristi met het kruis aan stuurboord; en aan bakboord de scherpgetande Nan voor de donkere zijde van het leven en de dood. Dit koopvaardijschip was niet gebouwd en werd niet bemand door barbaren. De drieling-romp was ontworpen voor maximaal hydrodynamisch rendement. De drie grote A-vormige masten droegen weliswaar zeilen, maar die waren van geheimzinnige snit en werden geholpen door vinnen die op hun eigen wijze van de wind gebruikmaakten; de hele tuigage werd voortdurend bijgesteld door op biologische brandstofcellen lopende kleine motoren die door een computer gestuurd werden. De bemanning bestond uit vier Kanaka’s en twee Wahines en die waren bepaald niet overwerkt. Kapitein Rewi Lohannasso was een afgestudeerde ingenieur van de Universiteit van Wellantoa in N’Zeelann. Hij sprak verscheidene talen en zijn Ingliss was niet het koeterwaals van een of andere Mexicaanse stam, maar even rijk en precies als Havigs moedertaal. Hij was een gedrongen bruine man, blootsvoets en gekleed in een sarong. Langzaam zei hij, ter wille van zijn passagier die probeerde de nieuwe taal onder de knie te krijgen: ‘Nadat de technologische wereldmachine was stuk gedraaid, hebben wij de wetenschappelijke kennis bewaard. Wij moesten nieuwe manieren vinden om die kennis toe te passen in een verbrande en vergiftigde wereld. Dat probleem is nog niet helemaal opgelost, maar we zijn al een heel eind en komen steeds verder.’
De deinende oceaan glinsterde van indigo, turkoois en aquamarijn. De golven ruisten voorbij en het zonlicht blinkte op de zeilen en de vleugels van een albatros. Een majestueuze school walvissen kruiste hun gezichtsveld. Door de snelheid van het voor de wind varende schip was slechts een wiegend briesje voelbaar dat zilte geuren meevoerde en verkoeling bracht aan naakte, zonovergoten lichamen. Op het dak onder hen ontlokte een jongeman glasheldere tonen aan een bamboefluit en een meisje danste. Hun naakte lichamen waren zo gracieus als een kat of een volbloed.
‘Daarom hebt u zo iets groots verricht. Broeder Thomas,’ zei Lohannasso. ‘Ze zullen u juichend ontvangen! Hij aarzelde. ‘Ik heb niet om een vliegtuig gevraagd om u en uw waren naar de Federatie te brengen omdat de Admiraliteit daar misschien opin was gegaan. En … eerlijk gezegd: luchtschepen zijn wel sneller, maar niet zo betrouwbaar als zeilschepen. De motoren zijn zwak en de brandveiligheidkatalysator van de waterstof is nog in het experimentele stadium.’
‘Vooral daardoor begon ik de Maurai-maatschappij in zijn beste dagen werkelijk te begrijpen,’ zei Havig. Ze waren niet van die ‘terug naar de natuur idioten’ Integendeel, onder hun gemakzuchtige minzaamheid, zijn ze misschien nog meer op vooruitgang gebrand dan de Verenigde Staten nu. Maar ze hebben geen brandstof voor vliegtuigen die zwaarder zijn dan lucht, tenminste niet in de vroege periode. En ze hebben geen helium voor zeppelins zoals wij: wij hebben zo veel verkwist.’)
‘Uw ontdekking heeft al een paar eeuwen op zich laten wachten,’ vervolgde Lohannaso. ‘Het kan geen kwaad dat het een paar weken duurt voor u in Wellantoa aankomt.’ (’Als ik een diepgaande studie van de Maurai wilde maken en erachter wilde komen of wat Wallis over hen gezegd had waar was, en hoeveel op leugens en blind vooroordeel berustte, dan had ik een entree nodig. Met als uitgangspunt het moment dat ze een factor van belang in de wereld werden, kon ik hun geschiedenis naar de toekomst volgen. Maar ik stond met lege handen. Ik kon me makkelijk uitgeven voor een Merikaan — Engels was toen in zoveel dialecten uiteengevallen dat mijn uitspraak geen opzien zou baren — maar waarom zou een gewone barbaar hun interesse opwekken? En ik kon me niet voordoen als iemand uit een half-beschaafde gemeenschap, want daar onderhielden ze handelsbetrekkingen mee … Nou, ik kwam op een idee.’ Havig grinnikte.
‘Kun je het niet raden, dok? Nee? Goed dan. Door middel van een twintigste-eeuwse stroman legde ik de hand op een stelletje radio-isotopen, zoals 14C. Ik liet ze op een veilige plaats achter — ze moesten zich echt ontleden — en begaf me in de tijd vooruit. Daar werd ik Broeder Thomas, afkomstig van een eilandje waar nog wat kennis bewaard was gebleven. Ik had deze vondst gedaan en besloten hem aan de Maurai te geven, dus sleepte ik alles naar de kust … Zie je? Hun onderzoekingen richtten zich voornamelijk op de biologie, omdat de ecologie er slecht aan toe was en bomen en planten de omzetters van zonne-energie bij uitstek zijn. Maar ze hadden geen kernreactors om op grote schaal radioactieve isotopen te vervaardigen. Daarom was mijn ‘vondst’ een geschenk uit de hemel.’) ‘Denkt u dat ik als student word toegelaten?’ vroeg Havig bezorgd. ‘Het zou voor mij en mijn mensen een hoop betekenen. Maar ik ben zo’n buitenstaander …’
Lohannaso legde volgens het gebruik van de Maurai zijn arm om mijn schouder. ‘Maak je maar niet ongerust, vriend. Ten eerste zijn we een volk van handelaars en we betalen naar waarde. Ten tweede willen we beschaving en kennis zo wijd mogelijk verbreiden. Zelf willen we ook bondgenoten die hun handen en hun hersens kunnen gebruiken.’
‘Hoopt u werkelijk de hele mensheid te bekeren?’
‘Bewaar me! Als je bedoelt: ‘Willen we van iedereen ons evenbeeld maken?’ dan is het antwoord nee. Ik ben geen lid van het Parlement of van de Admiraliteit, maar ik volg de debatten en ik lees de filosofen. Een van de moeilijkheden van de oude machinebeschaving was dat de mensen gedwongen werden meer en meer het zelfde te worden. Uiteindelijk mislukte dat niet alleen, met rampzalige gevolgen, maar zover het wel gelukte, waren de gevolgen nog rampzaliger.’ Lohannaso beukte op de railing met zijn machtige vuist. ‘Verdomme, Thomas. We hebben verscheidenheid nodig, alle levenswijzen en opvattingen die we maar kunnen krijgen!’
Hij lachte en besloot: ‘Binnen bepaalde grenzen, natuurlijk. De zeerovers moeten opgeruimd worden en meer van dat werk. Maar voor de rest … Kom, dit wordt wat al te serieus. Het is bijna twaalf uur. Ik ga een zonnetje schieten en mijn rekenwerk doen. Dan krijgt Teral de wacht en kunnen wij lunchen. Je hebt niet echt geleefd als je mijn bier niet geproefd hebt.’
(’Ik heb meer dan een jaar doorgebracht bij de vroege Maurai,’ vertelde Havig mij. ‘Omdat ze erop gebrand zijn het ware woord te verbreiden, gaven ze mij precies de opleiding die ik voor mijn doeleinden nodig had. Het waren aardige, vrolijke mensen — natuurlijk waren er slechteriken bij en hadden ze ook hun tekortkomingen, maar over het algemeen was de Federatie in die eeuw een gelukkig oord.)
Dat gold natuurlijk niet voor de rest van de wereld en voor het verleden. Ik maakte voortdurend tijdsprongen naar het twintigste-eeuwse Wellington of Honolulu om het vliegtuig naar Istanboel te nemen en te kijken hoe Xenia het maakte. Toen ik op het laatst het gevoel kreeg dat ik er niet veel meer bij kon leren over dat toekomstige milieu, keerde ik weer terug naar het Latijnse Constantinopel. Xenia was toen achttien. Kort daarna trouwden we.’)
Van hun leven samen in de vijf jaar die hem gegund werden, vertelde hij me weinig. Ach, over wat voor mij en Kate werkelijk van belang was, heb ik ook niet veel te vertellen.
Hij noemde wel een paar praktische problemen. Die waren drievoudig: hij moest haar behoorlijk onderhouden, zich handhaven in de omgeving waarin zij zat opgesloten en verborgen blijven voor het Arendsnest.
Het eerste was niet zo eenvoudig. Hij kon geen zaak beginnen in een wereld van gilden, monopolies en gecompliceerde bepalingen en temidden van mensen die zelfs in een wereldstad — zonder drukpers, regelmatige postbezorging en elektronische communicatie — even graag roddelden als dorpelingen. Het kostte hem veel moeite en naspeuringen voor hij zich kon vestigen als agent van een nieuwgevormde groep Deense handelsavonturiers. Hij was meer waarnemer dan commissionair; zodat hij de Franken geen concurrentie aandeed. Geld was zijn minste zorg. Met wat naar het verleden meegenomen’: goud kwam je een heel eind. Maar hij moest een geloofwaardige verklaring voor zijn geld hebben.
Voor de oplossing van zijn tweede probleem, dacht hij erover een flink eind weg te trekken, misschien naar Rusland of West-Europa, misschien naar Nicaea waar een Byzantijnse monarchie standhield die op den duur Constantinopel zou heroveren. Maar nee, het had weinig zin en ze zouden er toch niet veilig zijn. De Tartaren rukten op en dan was er nog de Inquisitie. Veroverd en leeggeplunderd, had deze grootse stad toch evenveel te bieden als andere steden buiten de Orient, en Xenia was hier thuis en had contact met I\aar moeder en haar vrienden. Bovendien, waar ze ook heen zouden gaan, zouden ze opvallen; zij een Levantijnse die zich Romeinse noemde, en hij een vreemdeling. Vanwege deze maskerade waren ze min of meer gedwongen een huis te kopen in Pera, waar de buitenlanders gewoonlijk woonden. Maar die stad lag direct aan de overkant van de Gouden Hoorn, met regelmatige pontverbindingen. Het derde probleem loste hij op door zich zo onopvallend mogelijk te gedragen. Hij nam een nieuwe schuilnaam aan, Jon Andersen, en leerde Xenia die te gebruiken en zich niet uit te laten over haar afkomst. Zijn katholieke kennissen kwamen hem te hulp doordat zij zich niet voor haar interesseerden en zich alleen afvroegen waarom Ser Jon de moeite had genomen met een ketterse Griekse te trouwen. Als hij haar zo nodig moest hebben, had hij haar toch als concubine kunnen nemen?
‘In hoeverre heb je Xenia de waarheid verteld?’ informeerde ik. ‘Helemaal niets.’ Hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Het deed me wel zeer dat ik tegen haar moest liegen, maar het zou te gevaarlijk zijn als ze het wist, vooropgesteld dat ze er iets van zou begrijpen … niet? Ze was altijd zo openhartig en ze had al moeite genoeg met de kleine bedriegereitjes, zoals mijn nieuwe identiteit die volgens mij nodig was voor mijn nieuwe baan.
Nee, ze accepteerde me voor wat ik zei dat ik was, en vroeg me niet uit over mijn zaken omdat ze zich realiseerde dat ik daaraan niet wilde denken als ik bij haar was. Dat was waar.’
‘Maar hoe verklaarde je haar redding?’
‘Ik zei dat ik tot mijn beschermheilige gebeden had die kennelijk op spectaculaire wijze mijn gebed verhoord had. Door de schrik en de verwarring was haar herinnering aan het gebeurde vervaagd, dus dat kon ze makkelijk geloven.’ Zijn gezicht betrok. Het deed me ook zeer om te zien hoe ze kaarsen opstak en als een braaf kind smeekte om een baby terwijl ik wist dat we er geen konden krijgen.’
‘Hm, wat de godsdienst betreft: werd zij katholiek of bekeerde jij je tot het Orthodoxe geloof?
‘Nee, ik heb haar niet gevraagd te veranderen, want ze was niet in staat te huichelen. Mij had het niet veel kunnen schelen, maar ik moest acceptabel blijven voor de Italianen, de Normandiers en de Fransen, anders zouden we nooit een redelijk bestaan kunnen hebben. Nee, we vonden een Oosterse priester die de plechtigheid wilde voltrekken en een Westerse bisschop die mij voor een, eh, honorarium wel dispensatie wilde verlenen. Xenia vond het best. Ze had haar principes, maar ze was tolerant en verwachtte niet dat ik in de hel terecht zou komen, vooral niet omdat een heilige me al een keer te hulp gekomen was.’
Ze hadden een bescheiden huis, maar stukje bij beetje richtte zij het in en verfraaide het met de smaak die ze van haar vader geerfd had. Vanaf het dak keek je _uit over het dicht op elkaar gebouwde Pera en de schepen op de Gouden Hoorn, tot aan de muren, torens en koepels van Constantinopel, dat er vanaf deze afstand praktisch onaangetast uitzag. Het binnenland was landelijk en ze vond het heerlijk om daar uitstapjes naartoe te maken. Ze hadden drie bedienden, wat niet veel was in een tijd waarin veel werk verricht moest worden en arbeidskrachten goedkoop waren. Havig kon goed opschieten met zijn knecht, een losbandige Cappadocier die met de kokkin getrouwd was. Xenia verwende hun kinderen. dienstmeisjes kwamen en gingen en eisten veel aandacht van de jonge huisvrouw; de hedendaagse huishoudelijke apparaten besparen ons niet alleen lichamelijke arbeid. Xenia deed de tuin zelf, en de patio en het kleine erf achter het huis werden een sprookjestuin. Voor de rest hield zij zich bezig met borduren, waar ze een uitgesproken aanleg voor had, met de boeken die hij voor haar bleef meenemen, met haar godsdienst en met haar bijgeloof. ‘Volgens mij waren de Byzantijnen zo bijgelovig als een paard,’ vertelde Havig. ‘Magie, waarzeggerij, bescherming tegen van alles en nog wat, van het Boze Oog tot en met de pest, voortekens, kwakzalverij, liefdesdranken, noem maar op, ze zweerden erbij. Xenia is helemaal weg van astrologie. Nou ja, dat kan geen kwaad en ze heeft genoeg gezond verstand om haar horoscopen op een zinnige manier uit te leggen. ’s Nachts gingen we samen de sterren bekijken. Voor de tijd van de straatverlichting en de smog kon je dat even goed in de stad doen als buiten. In het licht van de sterren is ze nog mooier dan overdag. Ik moest me bedwingen om geen telescoop voor haar mee te brengen, een kleintje maar. Dat zou natuurlijk te riskant zijn.’
‘Je hebt de, laten we zeggen, intellectuele kloof aardig overbrugd,’ zei ik.
‘Dat is niet zo verwonderlijk, dok.’ Zijn gedempte stem streelde een herinnering. ‘Zij was — is — ongeveer vijftien jaar jonger dan ik, schat ik. Veel dingen die ik weet, zijn haar onbekend. Maar andersom ook, vergeet dat niet. Ze is op de hoogte met het reilen en zeilen van een van de meest roemruchte wereldsteden uit de geschiedenis. De mensen, hun gebruiken, de folklore, de gebouwen, de kunst, de muziek, de boeken — ze had Griekse klassieken gelezen die mijn tijdgenoten nooit zouden kennen omdat ze bij de plundering verloren gingen. Daar vertelde ze me over; ze scandeerde die geweldige verzen van Aischylos en Sofocles tot de rillingen over mijn rug liepen; ze kon ons tweeen dronken maken met Sappho of laten huilen van het lachen met Aristofanes. Ik wist wat ik zocht en daarom vond ik dikwijls ‘toevallig’ boeken in een bazaar — eerder in de tijd, natuurlijk.’ Hij zweeg even om op adem te komen en ik wachtte. ‘En het alledaagse ook,’ besloot hij. ‘Als jij de hele dag in je praktijk had gewerkt, wilde je dan niet weten wat Kate gedaan had? En boven dien … we waren altijd verliefd.’
Ze gingen betrekkelijk weinig uit. Om de schijn op te houden, moest hij zo nu en dan een Westerse koopman ontvangen of in zijn eentje een feest bezoeken. Dat vond hij niet erg, want de mesten waren, voor die tijd, geen slechte kerels en ze konden hem veel interessants vertellen. Xenia kon haar dodelijke afkeer daarvan maar nauwelijks verbergen. Gelukkig verwachtte niemand van haar dat ze een charmante twintigste-eeuwse gastvrouw was. Wanneer Oosterse vrienden kwamen eten, begaf zij zich meer op de voorgrond en bloeide ze helemaal op. Havig kon zich dat permitteren omdat Jon Anderson, als voorpost van een zeer veraf gelegen firma, zijn inlichtingen moest inwinnen waar hij maar kon, en de kruimels moest oprapen die van de tafels van Genua en Venetie vielen. Zelf hield hij ook van die mensen; geleerden, handelslui, kunstenaars, handswerklieden, Xenia’s priester, een gepensioneerde zeekapitein en meer exotische types die voor zaken kwamen of op een diplomatieke missie; Russen, joden van verschillende afkomst en zo nu en dan een Arabier of een Turk.
Wanneer hij weg moest, was de afwisseling hem welkom, maar tegelijkertijd haatte hij het verlies aan de tijd van leven die hij met haar kon doorbrengen. Om in zijn rol te blijven, moest hij regelmatig op stap. Gewoonlijk had een man zijn kantoor wel aan huis, maar de zaken van Jon Anderson vereisten dat hij anderen bezocht en reisjes over land en zee maakte naar andere streken. ‘Soms was dat onvermijdelijk, bijvoorbeeld als ik was uitgenodigd,’ vertelde hij me. ‘En zo nu en dan wilde ik, zoals iedere man, hoe gelukkig getrouwd ook, wel eens een dagje alleen ronddwalen. Maar ik reisde voornamelijk naar de toekomst. Ik wist niet … weet niet of het nut heeft, maar ik voel me verplicht de waarheid te onthullen. Dus ik projecteerde me eerst naar Istanboel, waar ik onder een schuilnaam een vette bankrekening had. Van daaruit vloog ik naar welk deel van de wereld ik maar wenste en begaf me naar de toekomst om mijn studie voort te zetten van de Maurai-Federatie; de opkomst, de bloei, de neergang, de ondergang en de nasleep.’
Langzaam kroop de schemering over het eiland. Onder de hoogste heuvel lag het land in duisternis gehuld, behalve waar vuurvlieglantaarns gloeiden tussen de huizen van de zeeboeren; het water glinsterde nog. Venus straalde blinkend wit tegen een achtergrond van koningsblauw die zich naar het westen tot aan Azie uitstrekte. Op de veranda van het huis van Carelo Keajimu kringelde geurige rook uit een wierookvat. Een vogel zat op zijn stok en zong het ingewikkelde repertoire waarvoor de mens hem geschapen had. Toch was hij niet gekooid maar leefde vrij in het woud.
De oude man mompelde: ‘Het einde nadert. Sterven doet pijn. Niettemin gaven de voorvaderen blijk van wijsheid toen zij Nan de gelijke maakten van Lesu. Iets dat eeuwig zou voortbestaan, zou op den duur onverdraaglijk worden. De dood opent een deur, zowel voor mensen als voor volkeren.’
Hij zweeg even en zei toen: ‘Uit wat je me vertelt, maak ik op dat we misschien te zeer ons stempel gedrukt op alles hebben.’ (’Ik had zijn leven gevolgd,’ vertelde Havig mij. ‘Hij was begonnen als een briljante, jonge filosoof die zich later op de staatkunde toelegde. Als ouder staatsman trok hij zich terug om zich weer aan de filosofie te wijden. Toen besloot ik mijn geheim ook aan hem toe te vertrouwen. Zie je, ik bezit geen wijsheid. Ik kan aan de oppervlakte de toekomst afschuimen voor informatie, maar kan ik die interpreteren, of begrijpen? Hoe kan ik weten wat gedaan moet worden, of wat gedaan kan worden? Ik ben door heel wat jaren rondgesprongen maar Carelo Keajimu leefde en werkte en dacht na gedurende negentig onafgebroken jaren. Ik had zijn hulp nodig.’) ‘U bedoelt,’ zei Havig, ‘dat een element in uw beschaving te sterk benadrukt wordt en dat dat ten koste gaat van de volgende?’
‘Afgaande op wat jij vertelde, ja.’ Zijn gastheer peinsde een paar minuten. ‘Of vind je ook niet dat er in de toekomst een vreemde tweedeling bestaat tussen twee begrippen die volgens het ideaal van de Maurai met elkaar in evenwicht moesten zijn? Wetenschap, rationaliteit, planning. En de mythes, de bevrijde geest, de mens een wezenlijk deel van de natuur waarvan de wetten niet onderworpen zijn aan kennis of wijsheid.
Uit wat je me vertelt, maak ik op dat de huidige overwaardering voor de technologie van voorbijgaande aard is,’ zei Keajimu. ‘Een gerechtvaardige reactie. Wij Maurai werden te aanmatigend, erger nog, eigenrechtig. Wij maakten dat wat eens goed geweest was tot een afgod en lieten al het goede dat nog over was eruit wegrotten. In naam van het behoud van de culturele verscheidenheid, trachtten we hele rassen te bevriezen in een toestand die op zijn best wat eigenaardig was, en op zijn slechtst een grotesk en gevaarlijk anachronisme. In naam van het behoud van het milieu probeerden wij werk te verbieden dat ons eens naar de sterren had kunnen voeren. Geen wonder dat de Ruwenzorya openlijk onderzoekingen verrichten voor een thermonucleaire energiecentrale! Geen wonder dat de onvrede in ons eigen land ons belet daar een einde aan te maken!’ Het was even stil en hij vervolgde: ‘Maar afgaande op jouw rapport, is het een verkrampte situatie. Het grootste gedeelte van de mensheid zal de wetenschap verwerpen en slechts wat versteende technologie behouden om de wereld draaiende te houden. Zij zullen zich steeds meer in zich zelf keren voor mystieke ervaringen en contemplatie; de gewone man zal zich tot de wijze wenden voor inzicht en die zal zich op zijn beurt tot zijn innerlijk wenden. Heb ik gelijk?’
‘Ik weet het niet,’ zei Havig. ‘Ik heb die indruk, maar meer ook niet. Meestal begrijp ik de taal niet eens. Er zijn er een paar die ik met veel moeite kan ontcijferen, maar ik heb nooit tijd genoeg gehad om ze vloeiend te leren spreken. Het weinige wat ik van de Maurai weet, heeft me jaren gekost en in de toekomst staan ze nog verder van mij af.
‘En de paradox wordt nog ingewikkelder door de tegenstrijdige dingen die je gezien hebt. Midden in een pastoraal landschap, torens die gonsden en schitterden door geheimzinnige krachten. Door een overigens lege lucht gleden geluidloos enorme schepen die eerder van een krachtveld gemaakt leken dan van metaal. En … de symbolen op een standbeeld, in een boek of op een deurpost die onthuld werden door een handbeweging … niets van dat alles kun je begrijpen. Je kunt je niet voorstellen waar ze vandaan kwamen. Heb ik gelijk?’
‘Ja,’ zei Havig ongelukkig. ‘Carelo, wat moet ik doen?’
‘Ik denk dat je in het stadium bent waarin je je moet afvragen “Wat moet ik leren?” ’
‘Carelo, ik ben een man alleen die probeert duizend jaar te overzien. Ik kan het niet! Ik ga steeds sterker betwijfelen of het Arendsnest die machinale verschijningen voort kan brengen. Maar waar komen ze dan wel vandaan?’
Keajimu raakte hem even aan. ‘Wees kalm. Een man kan maar weinig doen. Het is genoeg als dat weinige het juiste is.’
‘Wat is het juiste? Is de toekomst een tirannie van een paar technische overheersers over een mensheid die zweverig en passief geworden is omdat deze wereld alleen maar ellende kent? Als dat zo is, wat kan er dan aan gedaan worden?’
‘Als praktisch, hoewel gepensioneerd politicus,’ zei Keajimu droogjes, ‘denk ik dat je de griezeligste kant van de zaak over het hoofd ziet. Een tirannie kan men overleven. Maar wij, Maurai, hebben, door ons zo te concentreren op de biologie, een erfenis nagelaten die misschien erger is dan de pijn die erdoor voorkomen wordt.’
‘Wat?’ Havig verstijfde op zijn strooien mat. ‘Gescherpt metaal kan in brandhout hakken en in menselijk vlees. Een explosie kan puin opruimen en mensen vernietigen. Drugs — ik kan je vertellen dat die een probleem vormen waarmee onze regering zich op het hoogste niveau bezighoudt. Wij hebben chemicalien die meer doen dat kalmeren of stimuleren. Degene die onder hun invloed is, gelooft alles wat hem verteld wordt. Tot in details, zoals in een droom, met alle kleuren en geluiden, angst — en geluksgevoelens, verleden en toekomst. In hoeverre durven wij deze middelen toe te dienen aan onze voornaamste onruststokers?’
‘Ik ben bijna blij te horen dat er aan de hegemonie van de Federatie een einde komt voordat deze kwestie kritiek wordt. Ons treft dus geen verwijt.’ Keajimu boog zich naar Havig over. ‘Maar, arme zwerver door de tijd, jouw gedachten moeten zich uitstrekken tot na de volgende eeuw. Kom vanavond tot rust. Aanschouw de sterren in hun baan, luister naar de zangvogel, laat je door de koele wind strelen en wees een met de aarde.’
Ik zat in mijn eentje een boek te lezen in mijn huisje in Senlac. Het was een onbewolkte, bitterkoude avond in November 1969. IJsbloemen zaten op de ruiten. Een symfonie van Mozart klonk uit de platenspeler, de verzen van Yeats lagen op mijn schoot, een glas met twee vingers Scotch stond op de tafel naast mijn luie stoel en zo nu en dan schoot me een herinnering te binnen die me deed glimlachen. Het was een fijne avond voor een oude man.
Knokkels bonkten op de deur. Ik zei een onwelvoeglijk woord, kwam moeizaam overeind en verzon een uitvlucht terwijl ik naar de deur liep. Mijn humeur werd er niet beter op toen Fiddlesticks tussen mijn enkels door glipte en me bijna liet struikelen. Ik had die rot kat alleen maar gehouden omdat hij van Kate geweest was. Toen zij stierf was hij pas een paar weken oud, nu liep hij zelf tegen zijn einde.
Toen ik de deur opende, stroomde de winter naar binnen. De grond was niet besneeuwd, maar hard bevroren. Een man stond voor me, rillend in een te dunne overjas. Hij was van middelmatige lengte, slank, blond en zijn gezicht had scherpe trekken. Zijn leeftijd was moeilijk te schatten, maar hij had diepe lijnen in zijn gezicht.
Ik had hem in geen vijf jaar gezien, maar mijn herinnering was niet vervaagd: ‘Jack!’ riep ik uit.
Hij kwam binnen, sloot de deur achter zich en zei met lage, haperende stem: ‘Dok, je moet me helpen. Mijn vrouw ligt op sterven.’