2

Het is onverdraaglijk voor een arts dat hij toch die onvermijdelijk griezelige blunders heeft begaan; tenzij hij zich voldoende reddingen herinnert om die blunders enigszins te compenseren. Ik reken Jack Havig tot degenen die me ontlastten. Toch hielp ik minder als arts dan als mens.

Door mijn vakkennis was me duidelijk dat de jongen ernstig overspannen was, ondanks zijn geen enkele indicatie gevend uiterlijk. In 1942 was benzine buiten de oostelijke staten niet op rantsoen. Ik zorgde voor een waarnemend collega en toen de schoolvakantie begon, gingen Bill en ik op reis… en we namen Jack mee. We huurden een kano in Minnesota’s Arrowhead en drongen binnen in de wildernis van meren, moerassen en prachtige bossen die zich tot in Canada uitstrekken. Gedurende een hele maand waren mijn dertien jaar oude zoon, mijn zo goed als geadopteerde zoon en ik op onszelf aangewezen. Jack was toen geloof ik negen jaar. Het is een gebied van regen en muskieten; roeien met tegenwind is een zware klus en sjouwen niet minder; een kamp opslaan vergde meer inspanning dan wanneer we over een moderne, hedendaagse uitrusting en diepvriesvoorraden hadden beschikt. Jack had behoefte aan die inspanningen, aan die nachtelijke uitputting. Dit buitenleven begon hem sneller te genezen dan ik had verwacht. Zwijgende zonsopgangen, goudstralend door de kruinen van de bomen, uiteenspattend en reflecterend op de brede meren; het gezang van vogels, het ruisen van de wind, de geur van altijd groene bomen; een eekhoorn, schuchter verleid tot uit de hand eten; de zweefsprongen van een vluchtend hert; zwarte bessen plukken op een heldere, warme open plek in het woud, tot de komst van een beer daaraan een einde maakte en we eerbiedig het veld voor hem ruimden; elanden, reusachtig en onbevreesd, ons naogend terwijl we over het water langsgleden; zonsondergangen die de doorschijnende vleugels van vleermuizen in gloed zetten; schemeringen, kampvuren, verhalen; Bill’s jeugdige verbazing over dingen, waardoor ik indirect de kans kreeg Jack te vertellen welk een immense wereld er achter onze kleine zorgen ligt; slaapzakken en ontelbare sterren. Het was allemaal de basis voor zijn genezing. Toen we weer thuis waren beging ik een kardinale fout. Ik zei: ‘1k hoop dat je over die angst omtrent je vader heen bent, Jack. Het is nu eenmaal onmogelijk om de toekomst van te voren te weten.’ Hij verbleekte, draaide zich om en rende weg. Het kostte me weken om zijn vertrouwen terug te winnen. Hij vertrouwde me echter niet meer toe dan de gedachten en de problemen van een normale jongen van die leeftijd. Hij noch ik roerden zijn obsessie aan. Maar voor zover tijd en omstandigheden dat toelieten, trachtte ik een beetje diegene voor hem te zijn die hij zo wanhopig miste: zijn vader.

Omdat de oorlog voortduurde, konden we geen lange excursies meer maken. We slenterden nog wel regelmatig in de omgeving, we hadden Morgans Woods om wat rond te zwerven en om te picknicken, de rivier om te Zwemmen en te vissen en Lake Winnego en mijn kleine zeilboot. Hij kon aanwippen in mijn garage, waar ik een werkplaats had en timmerde daar iets, zoals een vogelvoederbak voor zichzelf te maken, of een bezemrek voor zijn moeder. En we konden praten.

Ik geloof dat hij al een groot deel van zijn kalmte had herwonnen wat betreft Tom’s voorspelde dood, toen het werkelijk gebeurde. Iedereen nam aan dat zijn waarschuwing niet meer dan een toevallige gebeurtenis was geweest.

Eleanor werkte naast haar baantje in de bibliotheek nog een flink aantal uren in het ziekenhuis. Het weduwschap trof haar hard. Ze herstelde zich moedig, maar was een tijdlang stil en teruggetrokken. Kate en ik trachtten haar mee uit te krijgen, maar meestal nam ze onze uitnodigingen niet aan.

Toen ze eindelijk haar isolement begon op te geven, was het meestal in gezelschap van nieuwe, ons onbekende vrienden. Ik kon niet nalaten op te merken: ‘Weet je, Ellie, ik vind het verdomd fijn dat je weer in de circulatie bent. Maar toch — neem me niet kwalijk — komen je nieuwe vrienden nogal als een verrassing.’

Ze bloosde en keek een andere kant uit. ‘Dat is waar,’ antwoordde ze zacht.

‘Het zijn natuurlijk prima mensen, maar niet direct wat je intellectuelen noemt, of wel?’

‘N-n-nee … Goed dan.’ Ze ging rechtop in haar stoel zitten. ‘Bob, laten we open kaart spelen. Ik wil hier niet weg, al was het alleen maar om wat jij voor Jack betekent. Maar ik wil evenmin begraven zijn, zoals de eerste paar jaar het geval was. Tom beinvloedde me; ik heb niet zo’n academisch gerichte geest als hij. En… jullie en al die mensen met wie we omgingen … jullie zijn allemaal getrouwd.’ Ik gaf mijn oorspronkelijke bedoeling om de kwestie ter sprake te brengen als nutteloos op — nl. haar te vertellen hoe vreemd haar zoon stond tegenover die praktisch-ingestelde, luidlachende mannen die haar begeleidden en hoe diep hij ze begon te verafschuwen.

Hij was twaalf toen atoombommen twee Japanse steden verwoestten en daarmee een eind maakten aan de laatste onschuld van de mensheid. Ofschoon het opmerkelijke tempo waarin hij zich ontwikkelde in 1942 was gezakt tot het gemiddelde, deed het effect daarvan hem een geestelijke voorsprong behouden op zijn leeftijdgenoten. Dat versterkte de extreme eenzaamheid die was ingetreden. Pete Dunbar, of welke schoolkameraad ook, was alleen nog maar een toevallige metgezel. Beleefd doch onvermurwbaar weigerde Jack alle activiteiten die buiten het leerplan vielen. Hij maakte zijn lessen en deed dat goed, maar zijn vrije tijd was van hem en van niemand anders: van hem, om ontzaglijk veel te lezen, voornamelijk geschiedenis; om in z’n eentje kilometerslange wandelingen te maken; om te tekenen of dingen te maken met voorwerpen die ik had helpen verzamelen. Ik bedoel niet te zeggen dat hij een zeer afwijkend gedrag vertoonde. Eenzame jongens zijn niet per se abnormaal en doorgaans plegen ze zeer redelijk aangepaste volwassenen te worden. Jack was bijvoorbeeld weg van het ‘Amos ‘n’ Andy’-programma, hoewel hij de voorkeur gaf aan Fred Allen; en hij hield er een typisch droge humor op na. Ik herinner me verschillende cartoons die hij me toonde; een bijzonder geinspireerd door een exemplaar van The Outsider and Others, dat ik hem geleend had. In een donker, vochtig woud stonden twee figuren. De eerste, wijzend vanuit een gehurkte houding, was onmiskenbaar H. P. Lovecraft. Zijn metgezel was een in tweed gehuld vrouwspersoon, die snauwde: ‘Natuurlijk zien ze er bleek en champignonachtig uit, Howard. Het zijn champignons.’ Hoewel hij niet langer van mij afhankelijk was, zagen we elkaar tamelijk vaak; en het verschil in leeftijd tussen Bill en hem was nu minder belangrijk, zodat ze soms samen gingen wandelen, zwemmen of met de boot varen — zelfs, in 1948, de reis naar Noord-Minnesota herhaalden, vergezeld van Jim en Stuart. Kort nadat hij van deze reis thuiskwam, vroeg mijn tweede zoon me: ‘Pa, wat is een goed boek over, eh, filosofie?’

‘Wat?’ Ik legde mijn krant neer. ‘Filosofie op je dertiende?’

‘Waarom niet?’ zei Kate vanachter haar borduurwerkje. ‘In Athene zou hij er jonger mee begonnen zijn.’

‘Tja, filosofie beslaat een ontzettend omvangrijk gebied, Jim,’ trachtte ik hem af te schepen. ‘Wat interesseert je het meeste?’

‘Oh,’ mompelde hij, ‘vrije wil, tijd en dat soort zaken. Jack Havig en Bill hadden het er vaak over tijdens de reis.’ Ik vernam dat Bill, die college liep, was begonnen zich uit te geven als autoriteit, maar spoedig was vastgelopen in problemen — was de geschiedenis van het universum geschreven voor het begin? Zo ja, hoe kunnen we dan volhouden dat we vrije keuzen doen? Zo niet, hoe kunnen we dan het verloop van de toekomst beinvloeden … of dat van het verleden? Problemen, vragen, die je niet bij een middelbareschool leerling verwacht. Het was duidelijk dat Jack Havig wel op dat niveau aan het denken was.

Toen ik mijn beschermeling vroeg wat hij voor de kerst wilde hebben, antwoordde hij: ‘Iets dat de relativiteitstheorie zodanig uitlegt, dat ik het helemaal kan begrijpen.’ In 1949 hertrouwde Eleanor. Haar keuze was catastrofaal.

Sven Birkelund bedoelde het allemaal goed. Zijn ouders hadden hem uit Noorwegen meegenomen toen hij drie was; nu was hij veertig, een succesvolle boer, in het bezit van grote landerijen en een prachtig huis, ongeveer vijftien kilometer buiten de stad; een oorlogsveteraan, recent weduwnaar met twee zoons om groot te brengen: Sven junior van zestien en Harold van negen. Kolossaal, roodharig en stormachtig, bazuinde hij mannelijkheid uit — gaf Kate toe, ofschoon ze hem niet kon uitstaan — en ongeletterd was hij evenmin; hij was geabonneerd op tijdschriften (Reader’s Digest, National Geographic, Country Gentleman), las zo nu en dan een boek, hield van reizen en was een uitgekookte zakenman.

En … Eleanor, altijd vol levenslust, had uiteindelijk zes jaar geen huwelijksleven gekend.

Iemand die verliefd is, kun je niet waarschuwen. Kate en ik probeerden het dan ook niet. We gingen naar het huwelijk en de receptie en spraken onze beste wensen uit.

Ik hield me het meest bezig met Jack. De jongen leek verwilderd; hij bewoog en sprak als een robot.

In zijn nieuwe huis kreeg hij nauwelijks een kans ons te zien. Later wilde hij niet in details treden over de maanden die volgden. Dat zal ik ook niet doen. Maar ga maar eens na: terwijl Eleanor een afvallige was van de Episcopale Kerk en Jack een geboren atheist, was Birkelund een Bijbelgelovige Lutheraan. Terwijl Eleanor dol was op het klaarmaken van schotels uit de fijne keuken en Jack daardoor een bijna gastronomische smaak had ontwikkeld, wilden Birkelund en zonen vlees en aardappelen. Tom’s typische avondindeling was geweest: eerst een boek lezen en later op de avond met haar praten. Maar als Birkelund niet met de boekhouding bezig was, zat hij aan het radiotoestel gekleefd en later aan de televisie. Tom had haar een liberaal politiek standpunt bijgebracht. Birkelund was een vurig en actief lid van de organisatie van Amerikaanse Veteranen — hij miste geen enkele vergadering — en hij was een uitgesproken supporter van Senator Joseph McCarthy.

En ga zo maar door. Ik wil niet beweren dat ze ’s nachts verwaarloosd werd. Ik ben ervan overtuigd dat Birkelund probeerde haar een plezier te doen, maar geleidelijk zijn pogingen opgaf omdat ze toch mislukten. Het feit dat ze spoedig zwanger werd, moet een band tussen hen gesmeed hebben die een tijdlang standhield. (Ze vertelde me echter, omdat ik al zo lang de familiedokter was, dat zijn nachtelijke attenties in een later stadium onsmakelijk werden, maar dat hij niet wilde ophouden. Ik liet hem bij me komen voor een gesprek, waarin ik hem zonder meer vertelde waar het op stond; hij maakte daarop landerig een compromis.)

Voor Jack was de situatie vanaf het begin een hel. Zijn stiefbroers, duplicaatjes van hun vader, voelden zich beledigd door zijn binnendringen. Junior, wiens liefhebberijen bestonden uit jagen en meisjes, noemde hem een halfzachte omdat hij niet tegen het doden van dieren kon en een flikker omdat hij nooit afspraakjes maakte. Harold vond talrijke manieren om hem te kwellen, zoals alleen een kleine jongen die kan uitbuiten tegenover een grotere die zijn vuisten niet ter verdediging mag gebruiken.

Teruggetrokkener dan ooit verdroeg hij het. Ik vraag me af hoe.

In de herfst van 1950 werd Ingeborg geboren. Birkelund noemde haar naar een tante, omdat zijn moeder helaas Olga heette. Hij gaf zijn teleurstelling te kennen over het feit dat het een meisje was, maar organiseerde niettemin een grote zuippartij, waarop hij herhaaldelijk verklaarde — onder algemene hilariteit — ogenblikkelijk aan een zoon te gaan werken zodra de dokter het toestond. De dokter en zijn vrouw waren uitgenodigd, maar hadden een oudere verplichting ontdekt. Dus zag ik niet zelf, maar hoorde later, hoe Jack van de fuif wegliep en hoe verontwaardigd Birkelund daarover was. Veel later vertelde Jack me: ‘Hij dreef me in een hoek van de schuur toen de laatste gast was verdwenen die nog niet laveloos op de vloer lag te slapen, en zei dat hij m’n darmen uit mijn lijf zou ranselen. Daarop zei ik dat als hij dat ook maar zou proberen, ik hem zou vermoorden. Ik meende het. Dat zag hij en grommend ging hij weg. Vanaf dat moment zeiden we niet meer tegen elkaar dan absoluut noodzakelijk was. Ik deed mijn aandeel in het huishouden, werkte mee aan de oogst en weet ik wat al niet, en als ik mijn eten op had, ging ik naar mijn kamer.’

En elders.

De weegschaal sloeg begin december door. De oorzaak doet eigenlijk niet ter zake — ieder voorval kon in die gespannen situatie aanleiding zijn — maar in feite was het Eleanor’s vraag of Jack er al aan gedacht had naar welk college hij zou gaan, waarop Birkelund woedend had uitgeroepen: ‘Hij kan verdomme beter een kerel worden en zijn vaderland gaan dienen, zoals ik heb gedaan. Hij moet het leger in, als ze hem tenminste niet afkeuren.’ Het eindigde in een geweldige ruzie, die haar huilend naar boven deed vluchten. De volgende dag was Jack er niet.

Hij keerde eind januari terug, wilde niet zeggen waar hij was geweest of wat hij had gedaan, en deelde mee dat hij voorgoed weg zou gaan als zijn stiefvader de zaak voor een kinderrechter zou brengen — waarmee hij gedreigd had. Ik ben ervan overtuigd dat hij de situatie volkomen meester was en dat hij op basis daarvan inderdaad met rust gelaten werd. Maar zowel zijn uiterlijk als zijn gedrag waren ontstellend veranderd.

Weer leefde de familie in een wankel evenwicht. Maar zes weken later, toen Jack op een zondag zijn gebruikelijke lange wandeling was gaan maken na een bezoek aan de kerk, vergat hij de deur van zijn kamer op slot te doen. Kleine Harold merkte dat, ging naar binnen en haalde zijn bureau overhoop. Zijn vondst, waarmee hij onmiddellijk naar zijn vader rende, was de bom die de hel deed losbarsten.

Sneeuw viel: een trage, dikke, witte deken, die geleidelijk de ramen dichtmetselde. Het beetje daglicht dat erdoor sijpelde was zilvergrijs. Buiten voelde de lucht bijna warm aan — en dan die volkomen stilte. Eleanor zat op de bank in onze huiskamer en huilde. ‘Bob, je moet met hem praten, je … je moet hem helpen … nog een keer… Wat gebeurde er toen hij is weggelopen. Wat heeft hij gedaan?’ Kate legde een arm om haar heen en trok het vermoeide hoofd tegen haar schouder. ‘Niets verkeerds, liefje,’ mompelde ze. ‘Daarvan kun je overtuigd zijn. Vergeet nooit dat Jack Tom’s zoon is.’ Ik ijsbeerde in de doffe schemering door de kamer. We hadden de lichten nog niet aangestoken. ‘Laten we de feiten op een rijtje zetten,’ zei ik, gedecideerder sprekend dan ik me voelde. ‘Jack was in het bezit van gestencilde pamfletten, door Sven betiteld als communistisch propagandamateriaal. Sven wil de politie, de officier van justitie, kortom iedereen erbij halen die Jack kan dwingen te vertellen met wie hij is omgegaan tijdens zijn afwezigheid. Jij sloop naar de schuur, ging ervandoor met de truck, ontmoette de jongen onderweg en bracht hem hier.’

‘Ja. Bob, ik kan hier niet blijven. Ingeborg is thuis … Sven zal me een ontaarde moeder noemen…’

‘Ik zou je nu het een en ander kunnen zeggen over privacy,’ antwoordde ik, ‘om nog niet te spreken over vrijheid van meningsuiting.’ Na een pauze vervolgde ik: ‘Eh, vertelde je me niet dat je de papieren hebt meegenomen?’

‘Ik…’ Eleanor maakte zich los uit Kate’s omarming. Door tranen en gehik klonk de kracht die ik me nog goed kon herinneren: ‘Het heeft nu tenminste geen zin voor Sven om naar de politie te lopen als zijn bewijsmateriaal is verdwenen.’

‘Mag ik het zien?’ vroeg ik.

Ze aarzelde. ‘Het is … een kwajongensstreek, Bob. Niets van betekenis. Jack zit te wachten …’

Jack was op mijn verzoek in mijn kantoor gebleven, terwijl wij overleg pleegden. Hij had me met een houding geconfronteerd die kouder was dan deze winterdag.

‘Hij en ik gaan een praatje maken,’ zei ik, ‘terwijl Kate koffie zet en waarschijnlijk ook wat eten voor je maakt. Maar ik moet wel een onderwerp van gesprek hebben.’

Ze slikte, knikte, rommelde in haar tasje en overhandigde me een paar aan elkaar geniete velletjes papier. Ik nestelde me in mijn favoriete leunstoel, het linkerbeen op de rechterknie, een lekker smeulend pijpje bij de hand en las het document. Ik las het tweemaal. En een derde maal. Ik vergat de vrouwen totaal. Ik zal het u straks voorleggen. U zult er thans wellicht niets vreemds aan vinden. Maar denk eens goed na: de datum was de elfde maart, in het jaar des Heren negentienhonderd eenenvijftig. Harry S. Truman was president van de Verenigde Staten na Thomas E. Dewey bij de verkiezingen te hebben verslagen, evenals een voormalige vice-president die later zo moedig was toe te geven dat zijn partij een handschoen aan de hand van Moskou was geweest. Dit was de hoofdstad van een Sovjetunie, van welk land men mij verzekerd had dat het een democratie was met per stad gekozen besturen; onze dappere bondgenoot in de heilige oorlog om eeuwige vrede te brengen. Staatsburgers die het nieuws haalden waren Alger Hiss, Owen Lattimore, Judith Coplon, Morton Sobell, Julius en Ethel Rosenberg. Op een of andere manier maakten ze Joseph McCarthy niet minder afstotelijk voor mij en mijn vrienden. Maar onder de vlag van de Verenigde Naties stierven Amerikaanse jongemannen in een oorlog — vijfenhalf jaar na onze Victory Days! — en hun tegenstanders waren Noordkoreanen en Chinezen. Minder dan twee jaar geleden hadden de eerste Russische atoombommen gebulderd. De NATO, nauwelijks ouder, was een touwtje dat honderden divisies moest tegenhouden. De meesten onder ons verkeerden in een emotionele verlamming die ons wel ons dagelijkse leven gewoon liet voortzetten, maar we verwachtten dat de derde wereldoorlog ieder moment kon uitbreken.

Eigenlijk kon ik het Sven Birkelund niet helemaal kwalijk nemen dat hij onmiddellijk zijn conclusies had getrokken. Maar naarmate ik las en herlas, steeg mijn verbazing. Wie dit had geschreven, kende in ieder geval een paar communistische termen — ik had een paar boeken over het onderwerp gelezen — maar was in geen geval zelf een communist. Wat was hij dan wel? Nogmaals, denk maar eens terug aan de jaren vijftig. Probeer die wereld van toen te begrijpen.

Afgezien van een paar extremisten, had Amerika nog nooit zijn eigen integriteit in twijfel getrokken, laat staan zijn bestaansrecht. We wisten dat er problemen waren, maar namen aan dat we die wel konden oplossen als we de beschikking kregen over tijd en goede wil. Daaruit voortvloeiend zou iedereen te zijner tijd ongeacht ras, kleur, geloofsovertuiging enzovoort, zij aan zij in de voorsteden wonen en samen broederlijk volksliedjes zingen. Zwart contra de Commissie van Onderwijs was nog jaren van ons verwijderd; studentenrellen kwamen alleen voor in vreemde landen, terwijl wij ons juist druk maakten over apathie onder de studenten; Indochina was een land waar de Fransen wat onduidelijke moeilijkheden hadden. Televisie maakte opgang en we bespraken de mogelijke gevolgen. Er werden intercontinentale, nucleair bewapende projectielen ontwikkeld, maar niemand kon zich indenken dat ze ergens anders voor gebruikt konden worden dan voor de primitiefste uitwisseling van vernietiging. Overbevolking werd in het nieuws aan de orde gesteld, maar zou snel weer vergeten zijn. Penicilline en DDT waren de onvoorwaardelijke vrienden van de mensheid. Het in stand houden van het natuurschoon betekende dat bepaalde gebieden in hun natuurlijke staat beschermd werden en, als je erg werd aangesproken door dat soort zaken, het cultiveren van heuvellandschappen. Los Angeles werd al geteisterd door de beruchte ‘smog’ en van tijd tot tijd leed Londen aan hetzelfde euvel. De oceaan, onsterfelijke moeder van al wat leeft, zou tot in eeuwigheid doorgaan met het ontvangen en verwerken van ons afval. Ruimtevaart was iets voor de volgende eeuw, en dan nog op voorwaarde dat er een of andere excentrieke miljonair bereid zou worden gevonden om een dergelijk project te financieren. De weinige computers waren groot, duur en overdekt met blinkende aan en uit floepende lichtjes. Als je het wetenschappelijke nieuws volgde, kon je iets te weten komen over transistors en misschien keek je uit naar de tijd dat Amerikanen goedkope zakformaat radio’s bij zich droegen; voor een boer in India of Afrika zou het toch geen verschil maken. Geboortebeperking was hoofdzakelijk afhankelijk van de rubbercultuur. De gen was niet meer dan een puntje op een chromosoom. Tenzij de mensheid teruggeslingerd werd naar het stenen tijdperk, zou hij prijsgegeven worden aan de machine.

Denkt u zich 1951 in als u kunt, als u durft, en lees, net als ik, die grap op de eerste pagina, met de mededeling ‘Copyright (c) 1970, John F. Havig’.

Загрузка...