15

De schaduwen van de tijd draaiden voorbij. Ze hadden slechts dan vorm en kleur, gewicht en dimensie als men stilhield en te voorschijn kwam om te eten, te slapen of even adem te halen. Seizoen na seizoen gleed over de heuvels; de gletsjers uit het noorden vermaalden heuvels tot vlakten en trokken zich onder hevige sneeuwstormen weer terug, waarbij zij meren achterlieten waaruit mastodonten dronken; de meren werden moerassen en later weiden waarop kamelen en paarden graasden totdat de gletsjers weer terugkeerden; toen het klimaat weer mild werd, zag men die vroegere dieren niet meer, maar waren er bizonkuddes waarvan het hoefgedreun klonk als een aardbeving; de pioniers deden hun intrede, koperkleurige mannen die jaagden met speren met stenen punten; weer was er een Grote Winter, gevolgd door een Grote Lente, en nu hadden de jagers bogen en in deze periode ontstonden de wouden op het gletsjerpuin; eerst wilgen, lorken en dwergeiken, later de schitterende torenhoge soorten. En plotseling, in een oogwenk, was dat allemaal verdwenen. De veroveraars waren geland, trokken de stronken uit de grond die de bijlen hadden achtergelaten, ploegden en zaaiden, maaiden en dorsten en legden ijzeren sporen waarop ’s nachts een geraas en een lang aangehouden geloei hoorbaar was dat op een vreemde manier herinnerde aan een voorbij stuivende mastodont.

Havigs groep stopte voor een laatste rustpauze in het huis van een jonge boer die zelf geen tijdreiziger was, maar die betrouwbaar was. Ze gebruikten het huis ook als opslagplaats. Het zou onmogelijk geweest zijn op deze plaats op de aarde zo ver door de tijd te reizen zonder kleine zuurstofcilinders te gebruiken. Anders hadden ze meer dan eens stil moeten houden om adem te halen terwijl het land onder water stond of bedekt was met een laag ijs van een kilometer dik. Het waren sterke barrieres die het geheim van hun hoofdkwartier tegen het Arendsnest beschermden. Veel meer dan het gewicht van de cilinders konden zij op hun reis door de tijd niet meedragen. Hier lag hun kans om aan wapens te komen.

Zacht lamplicht bescheen een keukentafel, de blank geschuurde potten en pannen en het fornuis waarin een houtvuurtje knetterde om een reusachtige pot koffie warm te houden. Hoewel de naaste buren op een afstand van meer dan een half uur paardrijden dwars door de velden woonden, moest Olav Torstad zijn bezoekers altijd bij donker ontvangen. En nog werd het vreemd gevonden dat er zo nu en dan ’s nachts licht achter de gordijnen te zien was. Maai voor de rest was hij een rustige vent; het was te verwachten dat een vrijgezel zo nu en dan niet in slaap kon komen, redeneerden de buren. ‘Gaan jullie al weer weg?’ vroeg hij.

‘Ja,’ zei Havig. ‘We hebben nog een eind voor de boeg voor het licht wordt.’

Torstad staarde naar Leonce. ‘Eigenlijk hoort dat niet, een dame die op oorlogspad gaat.’

‘Mijn plaats is naast mijn man. Jack kan het me toch niet uit mijn hoofd praten,’ grinnikte ze.

‘Tja, andere tijden, andere zeden,’ zei Torstad, ‘maar ik ben blij dat ik van 1850 ben.’ Haastig voegde hij eraantoe: ‘Niet dat ik geen waardering heb voor wat jullie voor me gedaan hebben.’

‘Jij hebt meer voor ons gedaan,’ antwoordde Havig. ‘We hebben deze boerderij voor je gekocht omdat we iets dergelijks nodig hadden in de nabijheid van de plaats waar het Arendsnest zal verrijzen. Je hebt het risico aanvaard en de last om al die dingen verborgen te houden en … doet er niet toe. Dit is de laatste avond.’ Hij glimlachte geforceerd. ‘Je kunt de spullen die we hier achterlaten wegdoen, met je verloofde trouwen en hier de rest van je dagen in vrede leven.’

Even leek het of diep in de ogen van Torstad iemand aan zijn ketenen rukte. ‘In vrede?’ Abrupt: ‘Jullie komen toch terug, niet? Om te vertellen wat er gebeurd is. Alsjeblieft!’

‘Als we winnen,’ zei Havig en hij vroeg zich af hoeveel van die beloften hij gedaan had in de tijd-ruimte die zij doorkruist hadden. Hij sprong uit zijn stoel op. ‘Kom op, laten we de militaire uitrusting van onze manschappen gaan halen. Als jij de paarden inspant, rijden we met de wagen naar de bergplaats.

Zij waren niet de enigen die op weg waren.

Het was geen groot leger, in totaal misschien drieduizend mensen. Tweederde bestond uit vrouwen, kinderen, invaliden en ouderen die geen gevechtsfunctie hadden, maar dienst deden als verpleegsters, tijd-kruiers en fourageurs. Hun aantal was toch nog te groot om op een tussenstation te verzamelen, omdat de vijand door geruchten en sporen gealarmeerd zou kunnen worden. Het was al een enorm gecompliceerd logistiek probleem geweest om ze allemaal in het geheim naar Amerika te vervoeren.

Jaren voor Columbus Amerika ontdekte, trokken sommigen de enorme wouden in onder leiding van een Dakota-Indiaan die medicijnman van zijn stam geworden zou zijn als hij niet door een geduldige speurder was ontdekt.

Net als alle andere aanvoerders had hij een chronoloog bij zich die exact de plaats kon bepalen vanwaar uit zij zich naar een even exact bepaald moment in de toekomst zouden begeven. Ergens in de achttiende eeuw hadden bepaalde coureurs des bois een samenkomst, waarna zij de wildernis introkken.

Nog geen honderd jaar later vertelde een kapitein aan de weinige blanken die hij tegenkwam, dat hij het gebied in kaart bracht waar hij en zijn mannen doorheen trokken.

In de jaren rond 1920 schonk men geen aandacht aan heimelijke transporten, vooral niet op de aanvoerroute van Canadese whisky. Tegen het einde van de twintigste eeuw steeg een Jumbo jet met veel geraas op. De bonte verzameling mensen aan boord trok niet veel aandacht. ‘Internationale Vriendschapsreizen’ waren aan de orde van de dag omdat regeringen en particuliere organisaties om het hardst probeerden een einde te maken aan de wedren naar de catastrofe. Jaren later trok een flinke troep ruiters door het gebied. Naar hun gezichten en kledij te oordelen, waren het Mongs. De binnendringers kregen daar nooit vaste voet aan de grond, dus hun eerste verkenners waren van geen belang.

Havig en zijn half dozijn mannen keerden terug in normale tijd. Op zijn chronoloog was een uur voor zonsopgang een rood lichtje gaan knipperden. Het was nieuwjaarsdag in het 177ste jaar van het bestaan van het Arendsnest. In het Westen stonden de sterren nog aan de donkere hemel, in het Oosten was de lucht vuilgrijs. In het vale licht was iedere steen van de muren en torens zichtbaar. Door de vorst was het plaveisel op de binnenplaats wit uitgeslagen. De wereld lag in stilte gehuld, alsof alle geluid bevroren was in de kou die de adem afsneed.

Het groepje had vaak genoeg gerepeteerd wat het moest doen. Niettemin dwaalde zijn blik nog eenmaal over hen heen, zijn strijdmakkers, gekozen voor de spil waar de hele operatie om draaide.

Ze droegen allemaal donkergroene parka’s, gewatteerde broeken, leren laarzen, helmen en wapens. Na jaren van kameraadschap kon hij hun gezichten en eigenaardigheden wel dromen: Leonce, stralend van geestdrift, een weerbarstige rode lok over het voorhoofd dat hij zo vaak gekust had: Chao, Indhlovu, Gutierrez, Bielawski, Maatuk ibn Nahal. Nog even hielden zij elkaars handen vast. Toen lieten zij los. Hij zette zijn chronoloog neer. Ze brachten hun wapens in gereedheid voordat de wachtposten alarm konden slaan. De kansen voor een verrassingsaanval waren gunstig. Het achterland was stevig onder controle. Had de Sachem zelf dat niet bevestigd na zijn reizen naar de toekomst? Het ging het Arendsnest goed, niet alleen materieel, maar er waren ook veel rekruten om het grote doel te verwezenlijken. Dus op een feestdag kon men er zijn gemak van nemen. Agenten namen hun verlof zoveel mogelijk in de winter op om aan de kou en somberte te ontsnappen. Maar met nieuwjaar was de Sachem er altijd. Oudejaarsavond begon met ceremonies en redevoeringen en eindigde in een braspartij. Wie kon het een wachtpost kwalijk nemen dat hij in de bittere ochtendkou zijn ogen niet kon openhouden?

‘Okay,’ zei Havig; ‘Ik hou van je, Leonce,’ fluisterde hij. Haar lippen beroerden de zijne. Het groepje stormde op de deur af van de toren waarin Caleb Wallis woonde.

Er was geen beweging in te krijgen. De vrouw vloekte. Maatuk, schoot met zijn Colt .45 het slot aan splinters. Het oorverdovende lawaai weerkaatste tussen de muren. Havig dacht : ‘Geen enkele gevechtsoperatie verloopt perfect. Er dient altijd enige speelruimte te zijn.’

Maar van dit moment hing het falen of slagen van de operatie af.

Hij ging als eerste naar binnen. Achter zich hoorde hij geschreeuw. Hij schonk er geen aandacht aan en stormde de trappen op, gevolgd door vier man. Gutierrez en Bielawski waren beneden gebleven om de hoofdingang en de lift te bewaken. Indhlovu en Chao bleven respectievelijk op de eerste en tweede verdieping achter om de vertrekken van Austin Caldwell en van de huidige secretaris van Wallis te bezetten. En hier, op de volgende overloop, de met brons beslagen deur van Wallis.

Die was niet op slot. Niemand durfde hier onuitgenodigd binnen te komen, tenzij om zijn schepping te vernietigen. Havig gooide de deur wijd open.

Hij herkende het vertrek met het zware bureau, de houten lambrisering en de portretten van meesters en moeder. Het was er warm en vochtig. Door het ijs op de ruiten was het er schemerig. Maatuk draaide zich om om de ingang te bewaken en Havig en Leonce stormden de erachter liggende suite binnen.

Wallis kwam overeind in een dubbel hemelbed. Havig schrok even toen hij zag hoe de jaren de man hadden aangevreten. Hij was helemaal grijs. Zijn gezicht was een netwerk van gesprongen adertjes. Het was een verschrikkelijk gezicht en tegelijk grappig omdat hij een nachthemd aanhad. Hij greep naar het pistool op het tafeltje naast het bed.

Met een schreeuw dook Leonce op hem af. Wallis verdween uit het gezicht en zij ook. Ze kwamen weer te voorschijn, worstelend. Hij was niet in staat in de tijd te vluchten omdat zij hem vast had en vastbesloten was in het heden te blijven. Boven hun hijgende ademhaling uit was het gegil te horen van een meisje dat zich achter de gordijnen van het bed verscholen had.

Havig cirkelde om hen heen en zocht naar een kans om te hulp te komen. De vechtenden waren aan elkaar gewaagd en vochten voor hun leven. Het ging zo snel dat hij niet kon toeslaan.

Schoten knalden in de werkkamer.

Havig snelde naar de tussendeur, drukte zich plat tegen de deurpost en loerde naar binnen. Maatuk lag bewegingloos op de grond. Naast hem stond Austin Caldwell. Hij droop van het bloed en stond te zwaaien op zijn benen maar de revolver in zijn bevende hand zocht nog steeds naar vijanden. De oude vechtersbaas moest Chao te slim af geweest zijn, of had zelf een paar kogels geincasseerd en hem toch nog afgemaakt …

‘Ik heb je onder schot. Geef je over!’ riep Havig.

‘Loop … naar de hel … verrader. ..’ De Colt blafte opnieuw. Havig glipte een minuut tijdopwaarts en stapte door de deur. Toen hij weer te voorschijn kwam, vuurde hij. Zijn kogel doorboorde slechts lucht en versplinterde het glas van de ingelijste foto van Karel de Grote. Austin Caldwell was in elkaar gezakt.

Overal in het fort en de bijgebouwen denderden de explosies. Havig haastte zich terug naar Leonce. Ze had haar benen rond het onderlichaam van Wallis geklemd en drukte met haar duimen zijn halsslagaderen dicht. Hij beukte op haar schouders, maar zij spande haar lichaam en hield vast. Zijn slagen werden zwakker. Toen lag hij stil. ‘Leg hem vast,’ hijgde ze. ‘Vlug.’

Uit een van zijn zakken haalde Havig een stel boeien met een ketting die tot de standaarduitrusting van zijn mannen behoorde. Hij hurkte neer en verankerde Wallis aan het bed. ‘Die kan nergens meer heen,’ zei hij, ‘tenzij iemand hem bevrijdt. Jij houdt hier de wacht om dat te voorkomen.’

‘Moet ik de pret mislopen?’ brieste ze.

‘Dat is een bevel,’ snauwde hij. Ze wierp hem een woedende blik toe maar gehoorzaamde. Hun hele plan draaide om deze gevangene. ‘Ik zal je zo gauw mogelijk laten aflossen,’ zei hij en voegde er in stilte aan toe: ‘Zodra de strijd voorbij is.’ Toen hij het vertrek verliet, merkte hij dat de concubine gevlucht was. Hij vroeg zich af of ze opgelucht of diep bedroefd was.

Een verdieping hoger was een balkon dat uitkeek op de binnenplaats. Hier hield de Sachem zijn redevoeringen. Havig stapte het grauwe ochtendlicht in en staarde naar de chaos. Overal woedden hevige gevechten en lagen kreunende gewonden. De doden leken ineen geschrompeld. De stilte had plaatsgemaakt voor geschreeuw en het geratel van vuurwapens.

Een nieuw bataljon van zijn leger dook in normale tijd op en plotseling ontplooiden zich parachutes aan de hemel toen zij die met hun chronoloog uit een twintigste-eeuws vliegtuig gesprongen waren, op deze dag te voorschijn kwamen.

De verwarring was meer schijn dan werkelijkheid. Tegenover het garnizoen van Wallis stond een even groot aantal tijdreizigers die hier al jaren waren en die zich de avond tevoren niet bedronken hadden. De vijfde colonne was allang voor Havigs tijd uitgevonden. Dat in aanmerking genomen, en de precieze tijdbepaling die de chronoloog mogelijk maakte, en de plannen die gesmeed waren door een team van beroepssoldaten en die keer op keer gerepeteerd waren met behulp van een nagebouwd Arendsnest … dat alles in aanmerking genomen, was de overwinning onvermijdelijk. Waar het op aankwam was dat zo weinig mogelijk agenten mochten ontsnappen. Havig haalde de draagbare zend-ontvanger van zijn schouder en begon zijn bataljonscommandanten op te roepen.

‘Omdat de aanval als een volslagen verrassing kwam,’ vertelde hij me later, ‘waren er niet veel die in de tijd konden vluchten. Later hebben we nog een stel opgepakt. Uit de registers wisten we wie het waren, en we konden wel raden waarheen en naar welke tijd ze gevlucht waren. Ze konden maar ‘niet in het wilde weg ergens heen, weet je. Ze moesten naar een omgeving waar ze een kans hadden het er levend af te brengen. Dat liet ze niet veel keus.’

‘Je hebt ze niet allemaal te pakken gekregen?’ tobde ik. ‘Nee, niet allemaal. Dat was ook nauwelijks te verwachten.’

‘Je zou zo zeggen dat eentje die vrij rondloopt, al te veel is. Die kan tijdafwaarts glippen naar de tijd voor de aanval en waarschuwen …’

‘Daar maak ik me geen zorgen over, dok. Ik weet dat het nooit gebeurd is en daarom zal het nooit gebeuren.’

‘Hoor eens. Dit waren geen supermensen. Het waren of gewoon zwakkelingen die gewone burgerbaantjes hadden, of krijgslieden die even stompzinnig en bijgelovig als onmenselijk waren. Afgezien van hun speciale training voor de doeleinden waar Wallis ze voor gebruikte, hadden ze nooit een behoorlijke opleiding gehad. Al was het alleen maar omdat ze dan misschien zouden gaan twijfelen aan zijn rechtschapenheid en onfeilbaarheid. Daarom hadden degenen die konden ontsnappen weinig moreel over. Hun voornaamste zorg was dat ze zich voor ons verborgen moesten houden. En ze wisten dat wij, gedurende de hele periode dat Wallis regeerde, spionnen in het Arendsnest hadden. Dat waren er maar een paar, maar genoeg om ze het zwijgen op te leggen zodra ze zich vertoonden.’ Havig grinnikte. ‘Ik was zelf nogal verbaasd toen ik erachter kwam wie dat zouden zijn. Reuel Orrick, die ouwe kermisklant … Boris, de monnik die naar Jeruzalem ging. ..’ Hij zweeg even om een slokje van mijn Scotch te nemen.

‘Nee,’ besloot hij, ‘we wilden niet dat er bandieten vrij rondliepen die ongestraft wandaden konden bedrijven doordat zij in de tijd de wijk kunnen nemen. En ik hoop dat dat ons gelukt is. Maar hoe kan bijvoorbeeld een condottiere, helemaal alleen en zonder een cent, hoe kan die zich nu redden in het moderne Amerika of Europa? Nee, hij doet er het beste aan zich bij een Indianenstam aan te sluiten. Daar kan hij zich verdienstelijk maken als medicijnman. Dat is natuurlijk maar een voorbeeld, maar ik hoop dat het een- algemene indruk geeft.’

‘Wat de toekomst betreft,’ zei Leonce, ‘die is in onze handen. Wij hebben Fase Twee voltooid. We hebben van onze campagne veel geleerd. Niemand zal ons eruit gooien.’

‘In de militaire betekenis van het woord,’ gooide haar echtgenoot er vlug tussen. ‘Het gaat niet van de ene op de andere dag, maar we willen de onderdanen van het Arendsnest van horigen tot vrije boeren maken. Fase Twee zal geen onderdanen hebben, maar leden van een gemeenschap. Het spreekt vanzelf dat onze agenten zich niet misdragen. Ze bezoeken het verleden alleen om onderzoek te verrichten en rekruten te werven. Als ze geld nodig hebben, verdienen ze dat met eerlijke handel.’

Leonce streelde hem over zijn wang. ‘Jack stamt uit een sentimenteel tijdperk,’ zei ze zacht.

Ik fronste mijn wenkbrauwen. ‘Wacht eens even. Je had een netelig probleem nadat je het Arendsnest veroverd had. De gevangenen. Hoe zit het daarmee?’

Havigs gezicht betrok bij de pijnlijke herinnering. ‘Daar was geen goede oplossing voor,’ zei hij toonloos. ‘We konden ze niet vrijlaten. En we konden ze niet neerschieten. Ik bedoel dat letterlijk: we konden het niet. Onze hele strijdmacht bestond uit mensen met een geweten, die geleerd hadden menselijk te zijn, ook al waren ze daarmee niet grootgebracht. En we wilden ze ook niet levenslang in een geheime kerker aan ketenen leggen.’

Leonce grijnsde. ‘Dat is erger dan doodschieten,’ zei ze.

‘Wel,’ zei Havig moeizaam, ‘ik heb je al verteld van de psychofarmaca uit de late Maurai-periode. Kun je je dat herinneren? Mijn vriend Carelo Keajimu zal er bevreesd voor zijn, omdat ze zo’n macht geven. Als je iemand ermee inspuit, zal hij alles geloven wat je hem beveelt. Onvoorwaardelijk. Niet op een fanatieke manier, maar heel natuurlijk. Zijn eigen brein verschaft de rationaliseringen en valse herinneringen die tegenstrijdigheden verklaren. Begrijp je wat dat is? De perfecte hersenspoeling! Zo volmaakt dat het slachtoffer niet het geringste besef heeft dat het ooit anders geweest is.’ Ik floot. ‘Goeie God! Bedoel je dat je die boeven en slagers en masse bekeerd hebt?’

Havig huiverde. ‘Nee, al was het alleen maar omdat ik zo’n stel zombies nooit had kunnen verdragen. We zouden hun hele verleden hebben moeten uitwissen en … dat lukte toch niet. Keajimu had ervoor gezorgd dat een paar van onze pienterste jongens een opleiding in de psycho-technologie konden volgen, maar die hadden hun handen toch al vol.’

Hij haalde diep adem, alsof hij moed moest verzamelen en vervolgde: ‘We vernietigden hun geloof in tijdreizen. We brachten ze terug naar hun eigen tijd en omgeving en behandelden ze daar. Er werd hun verteld dat ze koorts gehad hadden, of dat ze door de duivel bezeten geweest waren, of iets anders dat van pas kwam: ze hadden zich onmogelijke dingen in hun hoofd gehaald en moesten daar nooit meer aan denken en nooit over spreken; ze waren nu genezen en konden weer terugkeren in het gewone leven. Daarna lieten onze mensen ze vrij en kwamen terug om nieuwe gevangenen op te halen.’

Peinzend zei ik: ‘Ik moet toegeven dat ik het idee een beetje weerzinwekkend vind. Maar zelf heb ik in mijn praktijk ook vaak dingen moeten doen, leugens moeten vertellen om …’

‘Er waren twee uitzonderingen, dok,’ deelde Leonce mee.

‘Kom mee,’ zei de brein-omvormer. Hij had een aardige stem. Versuft van de drugs hield Caleb Wallis zijn hand vast toen hij wegliep. Havig bleef achter en werkte samen met zijn luitenants vaak vierentwintig uur achter elkaar om het Arendsnest naar zijn eigen inzichten te veranderen. Maar de tijd verstreek; op het laatst kon hij er niet meer onderuit toen de psychotechnicus hem vertelde dat hij de bewaakte toren kon betreden.

Het schrikbarendst was misschien dat de Sachem er zo goed uitzag, zo monter als hij daar zat achter zijn bureau in de werkkamer waaruit alle beschadigingen en bloedsporen waren weggewist. ‘Kijk eens aan. Goeie middag, mijn jongen, goeie middag. Ga zitten. Nee, schenk eerst eens in. Je weet wat ik hebben wil.’

Havig gehoorzaamde. De kleine oogjes namen hem scherp op. ‘Dat is nog een verduiveld lastige en langdurige expeditie voor je geworden, niet?’ zei Wallis. ‘Je bent ouder geworden. Ik ben blij dat het je gelukt is. Ik heb je rapport nog niet helemaal gelezen, maar dat zal ik zeker doen. Laten we nu eens even bijpraten.’ Hij hief zijn glas op. ‘Op ons beider gezondheid.’

Havig nam met moeite een slokje en liet zich in een stoel zakken.

‘Je hebt ongetwijfeld al gehoord dat mijn gezondheid de laatste tijd te wensen overliet. Ben een hele tijd in de lappenmand geweest. Hersenvliesontsteking. Een of andere verdomde bacil uit het verleden of de toekomst. De pillendraaiers zeggen dat bacillen, net als dieren, evolueren. Daarom heb ik besloten om paal en perk te stellen aan onze exploraties en ons meer te concentreren op het uitbreiden van onze macht in normale tijd. Wat denk je ervan?’

‘Ik geloof dat dat verstandig zou zijn,’ fluisterde Havig. ‘Er is nog een andere reden om het wat kalmer aan te gaan doen; we hebben veel van onze beste mensen verloren terwijl jij weg was. Austin Caldwell, heb je het al gehoord? En Waclaw Krasicki … He, je ziet lijkbleek. Wat is er? Voel je je wel goed?’

‘Ja, meneer … Nog steeds moe. Ik heb een aantal jaren in het verleden doorgebracht en . ..’

… en het was Leonce geweest die de geketende Krasicki gevonden had. Ze zei ‘Xenia’ en schoot hem door, zijn hoofd. Havig kon geen spijt voelen, tot hij in zijn dromen door Xenia bezocht werd, die huilde omdat hij niet wist te vergeven.

‘Het gaat wel over, meneer.’ .

‘Goed zo. We hebben kerels zoals jij nodig. Wallis wreef zich over zijn voorhoofd. Er klonk verwondering in zijn stem: ‘Er zijn zoveel mensen hier. Ik mis zoveel oude vertrouwde gezichten, iemand die Juan heette en Hans … ik kan ze niet meer thuisbrengen. Heb ik dat misschien gedroomd toen ik ziek lag?’ Hij huiverde alsof de winterkou in de tropische warmte om hem heen was binnengedrongen. ‘De laatste tijd voel ik me vaak zo alleen, alleen in ruimte en tijd …’ Havig probeerde een opgewekte toon aan te slaan: ‘U moet eens een flinke lange vakantie nemen, meneer.’

‘Ja, je hebt gelijk, dat zou me goed doen.’ Wallis nam een fikse slok uit zijn beker en probeerde onhandig een sigaar te pakken.

‘Wanneer u terugkomt, moet u het wat kalmer aandoen. De fundering is klaar en alles gaat van een leien dakje.’

‘Ik weet het.’ Wallis liet zijn lucifer vallen.

‘We hebben uw dagelijkse onderricht niet meer nodig, meneer, we hebben meer behoefte aan uw brede overzicht, uw elementaire richtlijnen — uw genie.’

Onder de grijze snor verscheen een onnozel, zelfingenomen lachje. Dit keer slaagde hij erin zijn sigaar aan te steken.

‘Ik heb er met verscheidene officieren over gepraat en er lang over nagedacht,’ vervolgde Havig. ‘Zij hebben de zaak met u besproken, zeiden ze. Meneer, laat ik mijn woorden aan de hunne toevoegen. Wij geloven dat het beste zou zijn dat er een schema werd opgesteld voor uw tocht door de toekomst. Daar vallen natuurlijk ook die periodes onder die uw vroegere ik bezocht heeft om aan te tonen hoe goed alles verloopt. Overigens vinden we dat u — eh — zo weinig mogelijk tijd van uw levensduur moet doorbrengen in opeenvolgende tijd. U bent te kostbaar voor ons grootse project.’

‘Juist. Ik had daar zelf praktisch ook al toe besloten,’ zei Wallis knikkend. ‘Eerst, zoals je al zei, een flinke vakantie om mijn gedachten wat tot rust te laten komen en dat duffe gevoel kwijt te raken. En dan … een reis door de komende eeuwen om toezicht te houden en orders te geven … totdat aan het einde mijn werk gedaan is. Ja.’

‘God,’ riep ik uit, ‘als er ooit wraak …’

‘Dit was geen wraak,’ zei Havig strak.

‘Maar wat ging er door je heen als je hem ontmoette?’

‘Ik heb hem zoveel mogelijk gemeden. Als het niet te vermijden was, was het altijd ter gelegenheid van een festiviteit en dan kon het niemand wat schelen dat ik dronken was. Mensen die geregeld met hem te maken hebben, vertellen me dat het went om de arme verschijning rond te leiden door zijn Potemkin-dorpen of om hem tijdafwaarts mee te nemen naar een of ander lustoord voor een orgie die zijn levensduur bekort. Ze geven zich veel moeite om een goede show op te voeren. Dat vergemakkelijkt de gedachte aan het einde.’

‘Wat? Ik dacht dat hij op zijn oude dag zou verdwijnen.’ Havig balde zijn vuist op de stoelleuning. ‘Dat is zo. Hij zal gillen in de nacht en zijn kamer zal leeg zijn. Hij moet zich ver in de tijd geprojecteerd hebben, want in verleden en toekomst is hij niet meer te vinden.’

Havig gooide zijn drank naar binnen. Ik zag dat hij meer nodig had en schonk weer in.

Leonce streelde hem. ‘Trek het je niet aan, liefje,’ zei ze zacht. ‘Dat is hij niet waard.’

‘Ik begrijp niet…’ stamelde ik.

Leonce draaide zich naar mij om. Ze glimlachte teder voor haar kwetsbare man. Wat ze zei, was voor haar een onbelangrijke opmerking. ‘Ze zeggen dat dat middel zijn uitwerking verliest als je op sterven ligt. Dan herinner je je weer wat er in werkelijkheid gebeurd is.

Загрузка...