9

Hij kreeg een paar dagen vrij, die hij gebruikte om zijn goede humeur te hervinden in het gezelschap van Leonce. Na zijn periode van opleiding en indoctrinatie kwam de winter en de gelegenheid tot het bedrijven van ouderwetse binnen- en buitensporten. Daarna werd hem opgedragen de geschiedenis van de toekomst van Wallis te herlezen, erover na te denken in het licht van wat hij gezien had, en eventuele vragen te bespreken met Waclaw Krasicki, die het meest belezen was van het toenmalige opperbevel van het garnizoen. De Sachem gaf toe dat hij verre van alwetend was. Maar hij had, tijdens expedities met steeds wisselende escortes, meer gezien dan wie ook. Hij had meer over de aarde gezworven en langs de levensloop van de planeet gereisd dan voor zijn ondergeschikten doenlijk was met het beperkte vervoer dat tot hun beschikking stond. Hij had vraaggesprekken en verhoren gehouden, wat anderen niet mochten omdat te veel van zulke activiteiten iemands argwaan konden wekken.

Hij wist dat het Arendsnest hier onder zijn leiding gedurende de twee volgende eeuwen zou blijven. Hij had zich zelf toen ontmoet, die hem vertelde hoe bevredigend Fase Een van het plan was uitgevoerd. In die tijd moesten de sterk gegroeide strijdkrachten die men hem had laten zien uit dit fort geevacueerd worden. De kernen van een herboren beschaving verspreidden zich over heel Amerika, de Maurai waren overal en een rijk als het zijne kon zich noch langer isoleren, noch de schijn ophouden dat er niets bijzonders met de leiders aan de hand was.

In de toekomst was een nieuwe basis gebouwd. Hij bracht er een bezoek aan en zag dat deze totaal niet op de oude leek. Hier waren nieuwe materialen, slanke, meestal ondergrondse constructies die een plaats boden aan geavanceerde machines, automatisering en een thermonucleaire energiecentrale.

Dit was in de periode van opstand tegen de Maurai. Zij waren er uiteindelijk niet in geslaagd het reusachtig gevarieerde geheel van de mensheid tot hun filosofie te bekeren. Twijfels, ontevredenheid en rebellie onder hun eigen bevolking leidden tot weifelend optreden in de buitenlandse politiek. Een opstandige natie ontwikkelde opnieuw de atoom-energie centrale en deed geen pogingen dat geheim te houden. Oude landen en bondgenootschappen vielen uiteen, nieuwe werden in onrust geboren.

‘Het zal altijd noodzakelijk zijn dat we geduldig, gevat en stoutmoedig zijn,’ schreef Wallis. ‘Wij zullen veel meer middelen tot onze beschikking hebben dan in Fase Een en veel meer vaardigheid om ze toe te passen. Daar is bij inbegrepen het gebruik van tijdreizen als middel om de grootte van een strijdkracht te vermenigvuldigen doordat iedere man snelle sprongen maakt totdat de tegenstander overspoeld is. Maar ik ben mij er wel van bewust dat dit soort zaken aan beperkingen is gebonden en risico’s meebrengt. In geen geval kunnen we de hoop koesteren dat wij de wereld snel over kunnen nemen. Een rijk dat duizenden jaren stand moet houden, is niet in een dag opgebouwd.’

Zou Fase Twee zo eindigen: met een planeet waarop de samenleving overwegend een plattelandskarakter had, ten einde de heerschappij onaantastbaar te maken van de mensen van het arendsnest met hun door hen zelf ontwikkelde sprookjesachtige machines? Wallis geloofde erin. Hij geloofde dat Fase Drie zou bestaan uit het heilzaam omvormen van die samenleving door haar nieuwe meesters, en in de creatie van een heel nieuw soort mens. Zeer ver in de toekomst reizend, had hij een glimp opgevangen van onbeschrijfelijke wonderen.

Maar hij leek wat vaag in dit gedeelte van het boek. Het was verschrikkelijk moeilijk om precieze inlichtingen te verzamelen. Hij was van plan ermee door te gaan, maar dan meer en meer bij volmacht. Over het algemeen, erkende hij, zou zijn tijd van leven besteed worden aan Fase Een. Zijn eigen ik die hij aan het einde daarvan ontmoette, was een bejaard man.

‘Laten wij er tevreden mee zijn dat wij Gods werktuigen voor de verlossing zijn,’ schreef hij. ‘Doch zij die dat wensen mogen in hun hart hoop koesteren. Is het niet mogelijk dat de wetenschap eindelijk een manier zal vinden om de ouden weer jong te maken, het lichaam onsterfelijk? Dan zal, ik twijfel er niet aan, tijdreizen begrepen worden, misschien zelfs de gewoonste zaak van de wereld zijn. Zal die schitterende toekomst niet terugkeren en ons, die aan de wieg gestaan hebben, opsporen, en ons onze beloning geven?’ Havig perste zijn lippen op elkaar. Hij dacht: ‘Ik heb gezien wat er gebeurt wanneer je probeert de mens in het keurslijf van een ideologie te persen.’ Maar later dacht hij: ‘Dit is voor velerlei uitleg vatbaar. Het is denkbaar dat we uiteindelijk eerder leraren dan meesters moeten zijn.’ En ten slotte: ‘Ik wacht nog maar even af. Als ik niet bij hem in dienst wil blijven, lijkt mij het enige alternatief dat ik mijn gave ongebruikt laat en mijn leven als een nietsnut vergooi.’

Krasicki liet hem ontbieden. Het was een ijskoude dag. Het zonlicht deed de ijspegels aan de torens schitteren. Havig huiverde toen hij over de binnenplaats naar het kantoor liep. Krasicki zat in uniform in een kamer die even ordelijk en doelmatig was als een cel. ‘Ga zitten’, beval hij. De stoel was hard en kraakte. ‘Beschouw je jezelf klaar voor je werk?’ vroeg hij. De rillingen liepen Havig over de rug en zijn hart bonsde. ‘J ja. Wil graag beginnen, ik. ..’ Hij vermande zich. ‘Ja.’ Krasicki verschoof wat papieren op zijn bureau. ‘Ik heb je vorderingen gevolgd en overwogen hoe je het beste ingezet kunt worden, met zo min mogelijk risico voor jezelf. Je hebt op eigen initiatief heel wat buitentijdse ervaring opgedaan, dat weet ik, en daardoor ben je al waardevol. Maar tot nog toe ben je nog niet op een missie voor ons geweest.’ Hij glimlachte stijfjes. ‘Door je nogal bijzondere opleiding kreeg ik een idee.’

Havig slaagde er op de een of andere manier in zijn onbewogen uiterlijk te bewaren.

‘Wij moeten onze bekwaamheden meer uitbuiten, vooral op het gebied van het rekruteren,’ zei Krasicki. ‘Je hebt zelf verklaard dat je het koine-Grieks redelijk vloeiend spreekt. Je hebt je bezoek beschreven aan het Byzantijnse Constantinopel. Dat lijkt me een strategisch beginpunt voor een systematische speurtocht door de middeleeuwen.’

‘Geniaal!’ riep Havig, die dolgelukkig en opgewonden was. ‘Centrum van beschaving, alles passeerde de Gouden Hoorn en wat zouden we niet kunnen doen als handelslieden …’

Krasicki hield zijn hand op. ‘Wacht even. Misschien later, wanneer we meer mankracht hebben en een grotere organisatie, zal dat de moeite waard zijn. Maar op het ogenblik hebben we een te beperkt aantal manjaren. Die kunnen we niet verspillen. Vergeet nooit dat Fase Een op een vastgestelde datum voltooid moet zijn. Nee, Havig, een directe en snelle aanpak is noodzakelijk.’

‘Wat?’

‘Met een grote voorraad munten en waardevolle artikelen kunnen we ons bedruipen in een periode waarin dat betaalmiddelen zijn. Maar je weet zelf hoe ingewikkeld het goederentransport door de tijd is. Daarom moeten we ons kapitaal … ter plekke? … ja, ter plekke vergaren en, zoals ik al zei, vlug ook.’

Havig gaf onthutst uiting aan zijn argwaan. ‘Je bedoelt toch niet door roof?’

‘Nee, nee, nee.’ Krasicki schudde ontkennend met zijn hoofd. ‘Denk even na en luister. Een strooptocht in een vredige stad die massaal genoeg is om een bruikbare oogst binnen te halen, zou op een gevaarlijke manier opvallen. Het zou in de geschiedenisboeken terecht kunnen komen en onze dekmantel vernietigen. Bovendien zou het op zichzelf al gevaarlijk zijn. Onze mensen zouden gering in aantal zijn en niet al te goed uitgerust met vuurwapens. Het Byzantijnse leger en de politie waren uitzonderlijk groot en gedisciplineerd. Nee, dat zou waanzin zijn.

‘Wat dan?’

‘Gebruik maken van chaos om dat mee te nemen wat anders toch zonder enige zin door meedogenloze binnendringers gestolen zou worden.’

Havig staarde hem aan.

‘In 1204,’ vervolgde zijn meerdere, ‘werd Constantinopel veroverd door de legers van de Vierde Kruistocht. Die plunderden het van boven tot onder leeg; wat over bleef, was een lege huls.’ Hij maakte een armbeweging. ‘Waarom zouden wij daar geen gedeelte van pakken? De eigenaars zijn het toch kwijt.’ Hij gluurde naar de ander voor hij eraan toevoegde: ‘En we zorgen voor schadeloosstelling, we beschermen ze tegen een bloedbad en een roofpartij, zodat ze een nieuw leven kunnen beginnen.’

‘Allemachtig.’ Havig snakte naar adem. ‘Rovers beroven!’

Havig won informatie in in de grote microfilmbibliotheek van het Arendsnest. Toen zijn kostuum klaar was en allerlei details geregeld waren, vertrok hij.

Een vliegtuig zette hem af bij de eenentwintigste-eeuwse ruines van Istanboel en vertrok weer even snel als hij zich naar het verleden spoedde. Deze puinhopen waren nog uiterst radio-actief. Hij had het bezit van de chronoloog nog niet onthuld en moest zijn doelwit vinden door middel van de vervelende procedure van het tellen van zonneomwentelingen, waarbij hij naar schatting het aantal dagen dat hij gemist had moest optellen, totdat hij door lukraak proberen het juiste tijdstip kon bepalen.

Leonce was woedend geweest omdat ze moest achterblijven. Zij miste echter de kennis om hier, behalve als metgezellin en troosteres, van nut te kunnen zijn. Zij zou hem eerder tot last geweest zijn, omdat haar vreemde verschijning te veel aandacht zou trekken. Havig wilde doorgaan voor een Scandinavische pelgrim — weliswaar katholiek, maar minder verfoeilijk dan een Fransman, een Venetiaan, een Spanjaard, een ieder die stamde uit een van de Middelandse-Zee landen die het stervende rijk als wolven in het nauw dreven. Als Rus zou hij eerder geaccepteerd worden, maar Russen waren in die streken gemeengoed en hun orthodoxe geloof schreef een strenge levenswandel voor. Hij durfde geen vergissing te riskeren. Hij begon niet met het jaar van de verovering. Dan zou het te woelig zijn en een buitenstaander zou te verdacht zijn om een intensief onderzoek te kunnen doen. In feite trokken de Kruisvaarders Constantinopel, na een maritiem beleg, in 1203 binnen en installeerden een stroman op de troon. Zij bleven nog hangen om hun betaling in ontvangst te nemen, voordat zij verder trokken naar het Heilige Land. De stroman kwam met een lege schatkist te zitten en trachtte tijd te winnen. De wrijving tussen de Oost-Romeinen en de ‘Franken’ groeide op schrikbarende wijze. In januari 1204 kreeg Alexius, de schoonzoon van de afgezette keizer, een strijdmacht op de been die groot genoeg was om het paleis en de kroon te veroveren. Drie maanden lang probeerden hij en zijn mannen de Kruisvaarders te verdrijven. Hun hoop dat God hen op een of andere manier te hulp zou komen, ging in rook op toen Alexius, minder moedig dan zij, aan wanhoop ten prooi viel en vluchtte. De Kruisvaarders trokken door geopende poorten weer binnen. Zij koesterden een moorddadige eigengerechtigheid ten aanzien van de ‘Griekse verraderlijkheid’ en de verschrikking nam onmiddellijk een aanvang. Daar het een prachtig seizoen was, koos Havig de lente van 1195 omdat dat ver genoeg in het verleden was voor zijn eigenlijk werk: inlichtingen inwinnen. Hij had perfect vervalste papieren die hem langs de stadswachten hielpen en goudstukken die hij kon inwisselen voor numismae. Nadat hij een kamer had gevonden in een goede herberg — een heel verschil met de varkensstal waarmee hij het in het Westen zou hebben moeten doen — ging hij op onderzoek. Zijn vorige bezoek had plaatsgevonden in de rustige dagen van 1050. De luister die hij nu ervoer, de levendigheid en de kosmopolitische kleurenrijkdom waren niet minder. Hoezeer haar macht ook taande, Nieuw Rome bleef de koningin van Europa.

Havig zag haar in haar nadagen.

Het huis en de winkel van Doukas Manasses, goudsmid, stond op een heuvel die bijna midden in de stad lag. Het werd geflankeerd door vierkante gebouwen die allemaal een blinde muur hadden aan de kant van de goed geveegde en geplaveide straat. Maar vanaf het platte dak had je een magnifiek uitzicht op de uitgestrekte, van torens voorziene muren die de stad omringden, en op een doolhof van straten, huizen en hoog oprijzende kerkkoepels; op de grootse boulevard die de Mese genoemd werd, en op het bloeiende landschap aan de andere kant van de Poort van Charisius; op de pilaren die beelden droegen uit de bloeitijd van Hellas, op kloosters, musea en bibliotheken die werken bewaarden van mensen als Aischylos en Sappho die men in latere eeuwen nooit zou lezen; op levendige forums, het Hippodroom en het wijdvertakte complex van het Keizerlijk paleis. Aan de andere kant reikte het uitzicht van het helderblauw van de Zee van Marmora, via het woud van masten in de Gouden Hoorn en de rijke voorsteden tot het smaragd van de hoogten daarachter. Schepen voeren af en aan. Het lawaai van wielen, hoeven, voeten, gepraat, gezang, gelach, gesnik, gevloek en van gebeden smolt samen tot een eindeloze hartslag. Een briesje voerde een rijkdom aan geuren aan; de zee, brandend hout, voedsel, dieren en mensen. Havig haalde diep adem.

‘Dank U, Kyrios Hauk,’ zei Doukas Manasses. ‘Het is erg hoffelijk van u om het uitzicht te prijzen. Zijn manier van doen suggereerde dat hij verbaasd was dat een Frank bewondering kon opbrengen voor iets Grieks. Maar Hauk Thomasson was dan ook geen echte Frank of Engelsman, hij stamde uit een noordelijker koninkrijk. ‘Minder hoffelijk dan u, die het mij heeft laten zien,’ antwoordde Havig.

Ze bogen naar elkaar. De Byzantijnen waren in hun hart geen stijf volk — naast hun hartstochtelijke religie en schoonheidszin hadden ze evenveel aangeboren energie en levenslust als Levantijnen in welk tijdperk dan ook — maar hun hogere standen hechtten waarde aan goede omgangsvormen.

‘U gaf blijk van belangstelling,’ zei Doukas. Hij was een knappe man met een grijze baard en bijziende ogen. Zijn tengere gestalte leek verloren te gaan in het gebruikelijke witte opperkleed. ‘Ik merkte alleen maar op, Kyrios, dat een zaak die zulke smaakvolle artikelen vervaardigt, ook omringd moet zijn met inspiratiebronnen.’ Het was makkelijk genoeg om poolshoogte te nemen in openbare gebouwen. Maar de enige manier om erachter te komen waar de rijkdommen zaten die in particuliere handen waren, was ergens naar binnen stappen, vertellen datje een geschenk zocht om mee naar huis te nemen en de collectie bestuderen. Nou, dat mocht gezegd, Doukas en zijn leerlingen leverden voortreffelijk werk.

‘U bent te vriendelijk,’ mompelde de goudsmid. ‘Maar ik heb toch het gevoel dat wij, Romeinen, ons meer zouden moeten richten op Gods schepping — al het goede komt immers van Hem — en minder op conventionele onderwerpen.’

‘Zoals dit?’ Havig wees op een bloeiende wilde appelboom die in een grote pot stond.

Doukas glimlachte. ‘Die is voor mijn dochter. Ze houdt van bloemen en we kunnen haar niet iedere dag mee naar buiten nemen.’ Vrouwen genoten hoog aanzien en hun rechten waren op vele manieren wettelijk beschermd. Maar misschien voelde Doukas dat hij zijn bezoeker een nadere verklaring schuldig was. ‘Misschien verwennen we haar te veel, Anna en ik. Maar ze is ons enige kind. Ik ben al eerder getrouwd geweest, maar de zoons van Eudoxia, zaliger nagedachtenis, zijn al volwassen. Xenia is Anna’s eerste en mijn enige dochter.’

In een opwelling voegde hij eraan toe: ‘Kyrios Hauk, denk niet dat ik vrijpostig ben. Maar ik heb belangstelling voor een ons goedgezinde vreemdeling uit zo’n ver land. Het is lang geleden dat velen uit uw streken deel uitmaakten van de Varangiaanse Garde. Ik zou wel eens op mijn gemak willen praten. Zou u ons de eer willen aandoen de avondmaaltijd bij ons thuis te willen gebruiken?’

‘Wel — heel graag.’ Havig vond het een zeldzame gelegenheid om achter een paar dingen te komen. De Byzantijnse handel en nijverheid was georganiseerd in besloten gilden, die onder leiding stonden van de prefect. Omdat deze man een goede naam had in zijn beroep, kon hij hem waarschijnlijk veel over zijn collega’s en andere handelslieden vertellen. ‘Het zou mij een groot genoegen zijn.’

‘Hebt u er bezwaar tegen als mijn vrouw en mijn kind bij de maaltijd aanwezig zijn?’ vroeg Doukas verlegen. ‘Zij zullen ons niet storen en graag naar u luisteren. Vergeef mij mijn trots, maar Xenia is pas vijf en leert al lezen.’

Zij was een uitzonderlijk mooi kind.

Het jaar daarop keerde Hauk Thomasson terug en vertelde de goudsmid dat hij een betrekking had aangenomen bij een firma in Athene. Griekenland was een onderdeel van het rijk en dat zou zo blijven tot aan de catastrofe; er werd nu zoveel handel gedreven door buitenlanders, dat zijn verhaal geen opzien baarde. Zijn werk bracht hem dikwijls in Constantinopel. Hij was blij dat hij de gelegenheid kreeg de kennismaking te hernieuwen en hij hoopte dat de dochter van Doukas Manasses een klein geschenk zou willen aannemen. ‘Athene!’ fluisterde de goudsmid. ‘U verblijft in het hart van Hellas?’ Hij tilde zijn handen omhoog en legde ze op de schouders van zijn gast. De tranen stonden in zijn ogen. ‘Wat heerlijk voor u! Die tempels te zien is de droom van mijn leven … De Heer vergeve mij, maar ik zou ze liever zien dan het Heilige Land.’ Xenia nam het speelgoed dankbaar aan. Tijdens de maaltijd en daarna luisterde zij verrukt, totdat haar kinderjuf haar naar bed stuurde. Ze was een lief jong ding, vond Havig, pienter ook en niet verwend, hoewel Anna waarschijnlijk geen kinderen meer zou krijgen. Hij amuseerde zich ook. Het gezelschap van een gevoelig, beschaafd en opmerkzaam mens is in elke tijd een genoegen. Zijn opdracht verloor, tijdelijk althans, iets van het karakter van een nachtmerrie. In werkelijkheid maakte hij eenvoudig sprongetjes vooruit in de tijd. Hij moest van tijd tot tijd controleren of zijn gegevens niet verouderd waren. Tegelijkertijd kon hij zo meer aanwijzingen verzamelen en meer vragen stellen dan bij een bezoek mogelijk was geweest. Maar — vroeg hij zich een paar kalenderjaren later af — ging hij niet grondiger te werk dan nodig was? Moest hij de familie Manasses werkelijk zo vaak opzoeken, bevriend met ze raken, dagjes met ze uitgaan, ze te eten uitnodigen en een dagje met ze gaan varen op een gehuurde plezierboot? Hij overschreed zijn budget … Ach wat. Hij kon zich bedruipen door weddenschappen af te sluiten met zijn voorkennis van wat er in het Hippodroom ging gebeuren. Een zelfstandig werkende agent had een grote vrijheid van handelen. Hij voelde zich schuldig omdat hij zijn vrienden bedroog. Maar het kon niet anders. Zijn enige bedoeling was hen te redden.

Xenia had een nogal hoog stemmetje, maar wanneer Havig haar hoorde moest hij altijd aan zangvogels denken. Dat was zo geweest vanaf het ogenblik dat zij voor het eerst haar verlegenheid overwon en in zijn aanwezigheid lachte. Van toen af aan babbelde ze met hem zo vaak haar ouders dat toestonden en vaker wanneer die niet keken. Zij was zo slank als riet. Hij had nog nooit iemand gezien die zich zo elegant bewoog; en wanneer het decorum dat toeliet, dansten haar voeten. Haar ravenzwarte, volle, opgestoken haar leek te zwaar voor haar tere hals. Ze had een smetteloze blanke huid, een ovaal gezicht met een wipneusje en een altijd iets openstaande mond. Haar ogen vielen het meest op: groot, donker glanzend en omringd door zware wimpers. Die ogen kunnen ook elders aanschouwd worden, op de mozaieken van Ravenna en bij Keizerin Theodora de Grote; vergeten kan men ze nooit.

Het was een vreemde gewaarwording haar te ontmoeten met tussenpozen van maanden, die voor Havig slechts uren of dagen waren. Iedere keer was ze op verbijsterende manier gegroeid. Met ontzag begon hij besef te krijgen van de onmetelijke rivier waarin hij kon zwemmen, maar waarop zij slechts meegevoerd kon worden van duisternis naar duisternis.

Het huis was gebouwd rondom een binnenplaats waar bloemen en sinaasappels groeiden en een fontein klaterde. Trots toonde Doukas Havig zijn laatste aanwinst: op een voetstuk in een van de hoeken stond een buste van Constantijn, die Rome bekeerd had en naar wie Nieuw Rome genoemd was. ‘Naar het leven, daar ben ik zeker van,’ zei hij. ‘In die tijd was de beeldhouwkunst over haar hoogtepunt heen, maar let eens op die gebiedende, stijf gesloten lippen …’ De negenjarige Xenia giechelde. ‘Wat is er, liefje?’ vroeg haar vader. ‘Niets, echt niet.’ Maar ze kon niet ophouden met giechelen. ‘Nee, vertel het maar. Ik zal niet boos zijn.

‘Hij … hij wil iets belangrijks zeggen en hij moet een boer laten!’

‘Bij Bacchus,’ riep Havig uit, ‘ze heeft gelijk!’

Doukas moest zich even inhouden, maar deelde weldra in hun plezier.

‘Alsjeblieft, Hauk, wil je met ons mee naar de kerk? Je weet niet hoe mooi het is als het gezang, de wierook en de kaarsvlammen opstijgen naar Christus Pantocrator.’

Ze was elf en had het hart vol van God.

‘Nee, het spijt me,’ zei Havig. ‘Je weet dat ik katholiek ben.’

,De heiligen vinden het niet erg. Ik heb het aan Vader en Moeder gevraagd en die vinden het ook niet erg. We kunnen zo nodig zeggen dat je een Rus bent. Ik doe wel voor wat je doen moet.’ Zij trok hem aan zijn hand. ‘Kom nou!’

Hij gaf toe, maar hij was er niet zeker van of ze hem wilde bekeren of dat ze iets schitterends wilde delen met haar lievelingsoom.

‘Maar het is veel te mooi!’ Ze barstte in tranen uit en hield het geschenk voor haar dertiende verjaardag stijf vast voordat ze het liet zien. ‘Vader, moeder, kijk eens wat ik van Hauk gekregen heb. Dit boek met de toneelstukken van Euripides — allemaal voor mij!’ Toen ze weg was om zich te verkleden voor een bescheiden feestdiner, zei Doukas: ‘Dat was een koninklijk geschenk. Niet alleen vanwege de kosten van het laten overschrijven en het inbinden, maar ook om het idee.’

‘Ik wist dat zij evenveel van de klassieken hield als u,’ antwoordde de reiziger.

‘Vergeef me,’ zei haar moeder Anna. ‘Maar is Euripides niet al te sombere leeskost voor haar leeftijd?’

‘Dit zijn sombere tijden,’ antwoordde Havig en hij kon niet langer blijdschap voorwenden. ‘Deze tragische regels kunnen haar misschien de kracht geven haar lot te aanvaarden.’ Hij wendde zich tot de goudsmid. ‘Doukas, ik zeg het nogmaals, ik zweer je dat ik via mijn connecties weet dat op dit ogenblik de Venetianen onderhandelen met andere Frankische heersers …’

‘Dat heb je al gezegd.’ De goudsmid knikte. Zijn haar en baard waren bijna wit.

‘Het is nog niet te laat om jezelf en je familie in veiligheid te brengen. Ik zal je helpen.’

‘Waar is het veiliger dan achter deze muren, waar geen binnendringer ooit een bres in heeft kunnen slaan? En waar ben ik veiliger voor honger en armoe wanneer ik mijn zaak opgeef? Wat zouden mijn leerlingen en bedienden moeten beginnen? Zij kunnen niet weg. Nee, goede oude vriend, voorzichtigheid en plicht gebieden mij hier te blijven en op God te vertrouwen.’ Hij glimlachte verdrietig. ‘Zei ik ‘oud’? Het lijkt wel of je nooit verandert. Maar je bent in de kracht van je leven, natuurlijk.’

Havig zuchtte. ‘Ik denk dat ik voorlopig niet in Constantinopel kom. Onder de huidige omstandigheden willen mijn werkgevers … Wees voorzichtig, gedraag je onopvallend, verberg je kostbaarheden en blijf zoveel mogelijk binnen; ’s nachts altijd. Ik ken de Franken.’

‘Wel, ik zal je advies in gedachten houden, Hauk. Maar je gaat te ver. Dit is Nieuw Rome.’

Anna pakte hen beiden bij de arm. ‘Jullie mannen altijd met je politiek,’ zei ze. ‘Kijk eens wat vrolijker. Wij vieren feest vanwege Xenia’s verjaardag, of waren jullie dat vergeten?’

In een steeg aan de overkant van de straat maakte Havig een sprong tijdopwaarts om een onderzoek in te stellen naar de eerste bezettingsperiode. Er bleek niets ernstigs te gebeuren. Hij ging terug naar een gelukkiger jaar, zocht onderdak voor de nacht en dwong zichzelf tot een stevig maal: een goed idee als het misschien spoedig op vechten aankomt.

Hij sprong vooruit, naar 12 april 1204.

Hij kon niet meer dan een waarnemer zijn gedurende de dagen en nachten van de plundering. Hem was uitdrukkelijk en niet ten onrechte bevolen. ‘Loop geen gevaar, tenzij dat onvermijdelijk is. Raak er onder geen voorwaarde in gemengd en tracht nooit de gang van zaken te beinvloeden. Betreed nooit een gebouw waarin gevochten wordt; daar staan zware straffen op. Wij willen je rapport en daarvoor moetje levend terugkeren.’

De vlammen van razende branden lekten omhoog. Een stekende rook dreef door de straten en de mensen scholen ineengedoken als ratten binnenshuis, of vluchtten als ratten naar buiten. Sommigen ontsnapten, maar duizenden werden door paarden vertrapt, neergeschoten, neergesabeld, geslagen, gemarteld, beroofd en verkracht door schreeuwende, bezwete en met bloed besmeurde mannen die zijden altaarkleden om hun schouders geslagen hadden waarop hun vlooien rondsprongen. Lijken met gapende wonden lagen in de goten die verstopt raakten door de stromen klonterend bloed. Vele lijken waren erg klein. Moeders kropen rond en gilden om hun kinderen, kinderen om hun moeders; de meeste vaders waren dood. In de kerken werden orthodoxe priesters gemarteld tot zij onthulden waar de schatkisten verborgen waren: meestal waren er geen en in dat geval was het een aardig tijdverdrijf hun baarden met olie te doordrenken en in brand te steken. Vrouwen, meisjes en nonnen van iedere leeftijd lagen snikkend te mompelen na door reeksen mannen onteerd te zijn. Er waren vindingrijkere vormen van vernedering denkbaar.

Een dronken hoer zat op de troon van de patriarch in de Hagia Sophia, terwijl op de altaren gedobbeld werd om de buit. De bronzen paarden van het Hippodroom werden weggesleept naar de kathedraal van San Marco in Venetie; kunstwerken, juwelen en gewijde voorwerpen zouden verstrooid worden over een heel werelddeel, maar zij zouden tenminste bewaard blijven. Veel meer werd omgesmolten en afgebroken vanwege de edele metalen en de edelstenen, of louter voor het plezier in brand gestoken of stukgeslagen. Zo ging veel klassieke kunst verloren en bijna alle klassieke literatuur die Constantinopel tot die tijd had weten te bewaren. Het was niet waar dat de Turken van 1453 daar verantwoordelijk voor waren. De Kruisvaarders waren hen voor geweest. Daarna volgde de grote stilte, slechts doorbroken door heimelijke snikken; en de stank, de ziektes en de honger. Op deze wijze vernietigde in het begin van de dertiende eeuw, die door katholieke apologeten het hoogtepunt van de beschaving genoemd wordt, het westerse christendom zijn oostelijke flank. Anderhalve eeuw later drongen de Turken Europa binnen, nadat zij Klein-Azie onder de voet gelopen hadden.

Hij maakte een sprong in de tijd.

Zijn plan was om terug te keren naar een veilig tijdstip, post te vatten op een vooraf bepaalde locatie en, met onderbrekingen in de normale tijd, in de toekomst te reizen gedurende de hele periode van de plundering, totdat hij- wist wat daar zou voorvallen. Wanneer hij een bende Franken ergens zag binnengaan, lette hij extra scherp op. Inde meeste gevallen wankelden zij, verzadigd van het martelen en moorden, na enige tijd weer naar buiten waarbij zij gevangenen die de buit moesten dragen voor zich uit schopten. Die gebouwen schreef hij af. Je kon het verleden of de toekomst niet veranderen, je kon alleen ontdekken welke gedeelten jou toebehoorden. Maar in sommige gevallen — het zouden er in vergelijking maar weinig zijn omdat de commando’s van het Arendsnest slechts enkele manmaanden aan dit karwei konden besteden — zag Havig dat plunderaars met schoten uit machinepistolen verjaagd werden en zo nodig neer gemaaid. Hij verlustigde zich niet in het schouwspel, maar hij voelde een kille voldoening wanneer hij de plaats van het gebeurde noteerde.

Daarvandaan sleepten de mannen van het Arendsnest, gekleed in de stijl van de veroveraars, hun buit weg. Het was onwaarschijnlijk dat ze temidden van deze verwarring de aandacht zouden trekken. Een schip lag gereed om de buit naar een veilige opslagplaats te brengen. Ze zouden goed voor de bewoners zorgen had Krasicki beloofd. Wat ze zouden doen, hing van de omstandigheden af. Sommige families hoefden ze alleen maar ongedeerd te laten, met genoeg geld om verder te leven. Anderen moesten elders gebracht worden en in de gelegenheid worden gesteld opnieuw te beginnen. Paradoxen hoefden niet gevreesd te worden. Het verhaal hoe echte heiligen — of duivels, vanuit het standpunt van de Franken — die en die gered hadden, zou enige tijd in de folklore voortleven, maar niet in de kronieken terechtkomen. De schrijvers van Constantinopel zouden de komende zevenenvijftig jaar erg voorzichtig moeten zijn, totdat Michael Paleologus een einde maakte aan het Latijnse koninkrijk en een schim van het oude keizerrijk stichtte. Tegen die tijd zouden anekdotes vergeten zijn.

Havig onderzocht de onmiddellijke gevolgen van de acties van deze agenten niet. Nog afgezien van het hem opgelegde verbod, was hij al overbelast. De dingen die hij zag, joegen hem dikwijls, huilend en overgevend, op de vlucht, terug in de tijd. Dan sliep hij tot hij de kracht had om verder te gaan.

Het huis van de familie Manasses was een van de eerste waar hij een onderzoek instelde. Het was niet het eerste; hij wilde eerst elders ervaring opdoen, maar hij wist dat hij later afgestompt zou raken.

Hij had de hoop gekoesterd dat het helemaal over het hoofd gezien zou worden. Dat was het geval met enkele van zijn locaties. Omdat het ondoenlijk was de Kruisvaarders uit de befaamde gebouwen te weren, had hij zijn onderzoek gericht op de minder bekende, waarvan de gezamenlijke rijkdommen ook niet te versmaden waren. Bovendien was voor de plunderaars Constantinopel veel te groot, te zeer een doolhof en veel te onbekend om iedere deur in te trappen. Hij voelde geen bovenmatige angst. In dit bijzondere geval zou er tenminste iets gedaan worden, door hemzelf desnoods. Caleb Wallis kon naar de hel lopen met zijn uitverkorenheid en de rest. Niettemin, toen Havig vanuit zijn steeg een dozijn smerige mannen op de deuropening af zag springen, miste zijn hart een slag. Toen regende het kogels en twee Franken vielen en bleven stil liggen, twee lagen te gillen van de pijn en de rest vluchtte. Havig juichte. Zijn terugkeer was een hele onderneming. Als gevolg van de radioactiviteit en zijn onzekerheid omtrent de juiste tijd, kon hij zich niet naar het dode Istanboel begeven en op zoek gaan naar het afgesproken tijdstip waarop het vliegtuig hem zou komen afhalen. Hij kon ook niet in een eerder tijdperk opduiken — dan waren de vliegtuigen van het Arendsnest niet beschikbaar — of in een later — dan zou die plek weer bewoond zijn. Hij zou er te merkwaardig uitzien en het zou nog steeds lastig zijn een punt te bereiken van waaruit hij contact kon maken.

‘Kom je daar nu pas op?’ mompelde hij in zichzelf. Hij vroeg zich af waarom het voor de hand liggende antwoord niet gevonden was toen dit hele project besproken werd. Zijn twintigste-eeuwse identiteit aannemen. Wat geld en kleren verbergen in een hotel in Istanboel in die tijd; het personeel een verhaal vertellen over een filmopname en klaar was Kees.

Natuurlijk had hij over een hoop dingen moeten nadenken en het idee was bij niemand anders opgekomen. Hoewel Wallis bepaalde uitvindingen uit de ‘Mooie Jaren’ gebruikte, waren hij en zijn luitenants negentiende-eeuwers die een karakteristiek negentiende-eeuwse onderneming op touw hadden gezet. Het plan vereiste dat Havig op zijn schreden in het verleden terugkeerde, zo nodig nog wat meer geld verdiende en passage boekte op een schip naar Kreta. Daar kon hij zich op een vooraf afgesproken, afgelegen plaats in de toekomst projecteren. De moeite, de benauwde ruimte, het vuil, het lawaai, de beschimmelde scheepsbeschuit, het bedorven water en zijn eigenaardige medepassagiers konden hem werkelijk niet veel schelen. Hij had iets nodig om zijn gedachten af te leiden van wat hij gezien had.

‘Uitstekend gedaan,’ zei Krasicki naar aanleiding van zijn geschreven rapport. ‘Uitstekend, ik ben er zeker van dat je door de Sachem in het openbaar gehuldigd en beloond zal worden, wanneer jullie tijdlijnen weer samenvallen.’

‘Wat? Oh, ja bedankt.’ Havig kon zijn ogen niet open houden. Krasicki keek hem aan. ‘Je bent uitgeput, is het niet?’

‘Ik voel me net Rip van Winkle,’ mompelde Havig.

Zo Krasicki de toespeling al niet begreep, kon hij genoeg opmaken uit de uitgemergelde, hologige figuur met de zenuwtrek die voor hem stond. ‘Ja, het komt dikwijls voor, we houden er rekening mee. Je hebt je verlof verdiend. Ik stel voor dat je naar je eigen omgeving gaat. Vergeet de rest van dat zaakje in Constantinopel maar. Als we nog meer van je willen kan dat altijd nog wanneer je hier weer terug bent. Hij legde warmte in zijn glimlach. ‘Ga nu maar. Later praten we wel. Ik denk wel dat we ervoor kunnen zorgen dat je je vriendin … Havig? Havig?

Havig sliep.

De moeilijkheid was dat hij later, in plaats van van zijn verlof te genieten, begon na te denken.

Загрузка...