Drie ringen voor de elfenkoningen op aard’,
Zeven voor de dwergvorsten in hun zalen schoon,
Negen voor de mensen, die de dood niet spaart,
Eén voor de Zwarte Heerser op zijn zwarte troon
In Mordor, waar de schimmen zijn.
Eén Ring om allen te regeren, Eén Ring om hen te vinden,
Eén Ring die hen brengen zal en in duisternis binden,
In Mordor, waar de schimmen zijn.
Dit verhaal is al vertellende gegroeid, tot het een geschiedenis van de Oorlog om de Ring werd en vele vluchtige verwijzingen bevatte naar de nog oudere geschiedenis die eraan voorafging. Er werd een begin mee gemaakt spoedig nadat De hobbit werd geschreven en voor dit in 1937 werd gepubliceerd; maar ik ging niet verder met dit vervolg, omdat ik eerst de mythologie en legenden van de Oudste Tijden, die toen al enige jaren vaste vorm waren gaan aannemen, wilde voltooien en ordenen. Ik wilde dit voor mijn eigen genoegen doen, maar ik koesterde weinig hoop dat andere mensen belang zouden stellen in dit werk, vooral omdat het in de eerste plaats taalkundig was geïnspireerd en werd begonnen om de nodige ‘geschiedkundige’ achtergrond voor elfentalen te verschaffen.
Toen degenen wier raad en mening ik vroeg ‘weinig hoop’ verbeterden in ‘geen hoop’, keerde ik weer terug tot het vervolg, aangemoedigd door verzoeken van lezers om meer informatie omtrent hobbits en hun avonturen. Maar het verhaal werd onweerstaanbaar naar de oudere wereld getrokken en werd als het ware een verslag van haar einde en verdwijning voor het begin en midden ervan waren verteld. Het proces was begonnen met het schrijven van De hobbit, dat al een aantal verwijzingen naar de oudere materie bevatte: Elrond, Gondolin, de Hoge Elfen, en de orks, maar ook vanzelf opgekomen glimpen van dingen die hoger, dieper of duisterder waren dan ze oppervlakkig leken: Durin, Moria, Gandalf, de Zwarte Tovenaar, de Ring. De ontdekking van de betekenis van deze glimpen en hun verhouding tot de oude geschiedenissen onthulden de Derde Era, culminerend in de Oorlog om de Ring.
Zij die om meer gegevens over hobbits hadden gevraagd, kregen die uiteindelijk, maar ze moesten wel lang wachten, want het schrijven van In de ban van de Ring duurde met tussenpozen van 1936 tot 1949, een periode waarin ik veel verplichtingen had die ik niet verwaarloosde, en veel andere interessen als wetenschapper en leraar die mij vaak volledig in beslag namen. Het oponthoud werd natuurlijk nog vergroot door het uitbreken van de oorlog in 1939, en aan het eind van dat jaar had het verhaal het einde van het Eerste Boek nog niet bereikt. Ondanks de duisternis van de volgende vijf jaren merkte ik dat het verhaal nu niet helemaal kon worden opgegeven en ik ploeterde voort, voornamelijk ’s nachts, tot ik bij Balins graf in Moria stond. Daar maakte ik lange tijd pas op de plaats. Pas bijna een jaar later ging ik verder, en zo kwam ik aan het eind van 1941 in Lothlórien en bij de Grote Rivier. In het volgende jaar schreef ik de eerste versies van de stof die nu het Derde Boek is, en het begin van de hoofdstukken 1 en 3 van het Vijfde Boek; en daar, terwijl de bakens in Anórien oplichtten en Théoden naar het Hargdal ging, hield ik op. Ik kon niet langer vooruitzien en er was geen tijd om na te denken.
In 1944 toen ik de onafgehandelde zaken en verbijsteringen van een oorlog die ik moest voeren, of in elk geval rapporteren, liet rusten, dwong ik mij ertoe aan de reis van Frodo naar Mordor te beginnen.
Deze hoofdstukken, die uiteindelijk het Vierde Boek zouden worden, werden als vervolgverhaal geschreven en naar mijn zoon Christopher gestuurd, die toen in Zuid-Afrika bij de RAF diende. Niettemin duurde het nog eens vijf jaar voor het verhaal tot zijn huidige einde werd gebracht; in die tijd veranderde ik van huis, van leerstoel en van universiteit, en hoewel het een minder donkere tijd was, was hij niet minder zwaar. En toen het ‘eind’ ten slotte was bereikt, moest het hele verhaal worden herzien en eigenlijk grotendeels van achteren naar voren worden herschreven. En het moest worden getypt en nogmaals getypt: door mij, want de kosten om het professioneel door de tienvingerigen te laten tikken, gingen mijn financiële draagkracht te boven.
In de ban van de Ring is, sinds het ten slotte tien jaar geleden in druk verscheen, door vele mensen gelezen, en ik zou hier graag iets willen zeggen over de vele meningen of veronderstellingen die ik heb ontvangen of gelezen, wat de motieven en betekenis van het verhaal betreft.
Het voornaamste motief was het verlangen van een verteller van verhalen om te proberen een werkelijk lang verhaal te schrijven dat de aandacht van de lezers zou vasthouden, hen amuseren, verrukken, en hen af en toe misschien zou opwinden of diep ontroeren.
Als gids had ik slechts mijn eigen gevoelens voor wat aanlokkelijk is of ontroert, en voor velen was deze gids het spoor vaak bijster. Sommigen die het boek hebben gelezen, of het in elk geval hebben besproken, vonden het vervelend, belachelijk of verfoeilijk; maar ik heb geen reden tot klagen, want ik heb dezelfde mening over hun werk of over het soort schrifturen waaraan zij blijkbaar de voorkeur geven. Maar zelfs vanuit het gezichtspunt van velen die van mijn verhaal hebben genoten, is er veel dat hen niet aanstaat. Het is in een lang verhaal misschien niet mogelijk om iedereen op alle punten te behagen, en ook niet om iedereen op diezelfde punten te misnoegen, want uit de brieven die ik heb ontvangen, is mij gebleken dat alle passages of hoofdstukken die voor sommigen een smet zijn, door anderen juist goed worden gevonden. De meest kritische lezer van allen, ikzelf, ziet nu vele grote en kleine gebreken, maar omdat ik het boek gelukkig niet hoef te bespreken of te herschrijven, zal ik daaraan stilzwijgend voorbijgaan, behalve aan één dat door anderen is opgemerkt: het boek is te kort.
Wat een innerlijke betekenis of ‘boodschap’ betreft – naar de intentie van de schrijver heeft het boek er geen. Het is allegorisch noch actueel. Naarmate het verhaal zich ontwikkelde, kreeg het wortels (in het verleden) en liet onverwachte takken groeien, maar het hoofdthema werd van meet af aan bepaald door de onvermijdelijke keuze van de Ring als schakel tussen dit boek en De hobbit. Het cruciale hoofdstuk, ‘De Schaduw van het Verleden’, is een van de oudste onderdelen van het verhaal. Het werd geschreven lang voordat de voorbode van 1939 een onafwendbare ramp dreigde te worden, en vanaf dat punt zou het verhaal zich wezenlijk langs dezelfde lijnen hebben ontwikkeld als die ramp was afgewend. De bronnen ervan zijn dingen die ik allang daarvoor in gedachten had, of die in sommige gevallen al geschreven waren, en weinig of niets erin werd door de oorlog die in 1939 begon, en wat daarop volgde, gewijzigd.
De echte oorlog lijkt in zijn verloop of afloop niet op de legendarische oorlog. Als die de ontwikkeling van de legende zou hebben geïnspireerd of geleid, dan zou de Ring zeker zijn veroverd en tegen Sauron zijn gebruikt; hij zou niet zijn vernietigd, maar onderworpen, en de Barad-dûr zou niet zijn vernietigd, maar bezet. Omdat hij er niet in was geslaagd de Ring in zijn bezit te krijgen, zou Saruman in de verwarring en het verraad van die tijd in Mordor de ontbrekende schakels in zijn eigen onderzoek naar de overlevering van de Ring hebben gevonden, en het zou niet lang hebben geduurd voor hij zelf een Grote Ring zou hebben gemaakt waarmee hij de valse Heerser van Midden-aarde zou hebben uitgedaagd. In dat conflict zouden beide partijen de hobbits hebben gehaat en veracht; zij zouden het niet lang hebben overleefd, zelfs niet als slaaf.
Men zou andere bewerkingen kunnen bedenken in overeenstemming met de smaak of opvattingen van hen die van allegorie of een verband met de actualiteit houden. Maar ik heb een hartgrondige hekel aan allegorie in al haar verschijningsvormen en dat is altijd zo geweest sinds ik oud en voorzichtig genoeg werd om de aanwezigheid ervan te ontdekken. Ik geef verreweg de voorkeur aan geschiedenis, waar of verzonnen, met haar gevarieerde ‘toepasselijkheid’ op het denken en de ervaring van lezers. Ik denk dat velen ‘toepasselijkheid’ verwarren met ‘allegorie’, maar de een berust op de vrijheid van de lezer, en de ander op de overheersing van de schrijver.
Een schrijver kan natuurlijk niet helemaal onberoerd blijven door zijn ervaring, maar de manieren waarop de kiem van een verhaal de voedingsbodem van de ervaring gebruikt, zijn bijzonder ingewikkeld en pogingen om dit proces te omschrijven zijn hooguit gissingen op grond van bewijsmateriaal dat ontoereikend en dubbelzinnig is. Het is ook vals, hoewel natuurlijk aantrekkelijk, wanneer de levens van een schrijver en criticus elkaar hebben overlapt, om te veronderstellen dat de ontwikkelingen in het denken of de gebeurtenissen in tijden die beiden gemeen hadden, noodzakelijkerwijze de sterkste invloeden waren. Men moet werkelijk onder de schaduw van de oorlog raken om de druk ervan volledig te voelen; maar naarmate de jaren verstrijken, schijnt men nu vaak te zijn vergeten dat het geen minder nare ervaring was om in je jeugd door 1914 te worden gegrepen, dan om in 1939 en de volgende jaren betrokken te raken. Tegen 1918 waren al mijn beste vrienden, op één na, dood. Of, om een minder smartelijk geval te nemen, sommigen hebben verondersteld dat ‘De zuivering van de Gouw’ een afspiegeling is van de situatie in Engeland in de tijd waarin ik mijn verhaal voltooide. Dat is niet zo. Het is een wezenlijk onderdeel van de intrige, van het begin af aan voorzien, hoewel ten slotte gewijzigd door het karakter van Saruman zoals dat in het verhaal is ontwikkeld zonder, moet ik zeggen, enige allegorische betekenis of toespeling op de hedendaagse politiek. Het berust wel enigszins op ervaring, hoewel in zeer geringe mate (want de economische situatie was volkomen anders), en grijpt veel verder terug. Het land waarin ik als kind leefde, werd op schandelijke wijze geruïneerd voor ik tien was, in een tijd toen auto’s zeldzaam waren (ik had er nog nooit een gezien) en men nog bezig was provinciale spoorwegen aan te leggen. Onlangs heb ik in een krant een foto gezien van de laatste bouwval van de eens bloeiende korenmolen naast de plas die mij lang geleden zo belangrijk toescheen. Ik heb het uiterlijk van de jonge molenaar nooit gemogen, maar zijn vader, de oude molenaar, had een zwarte baard, en zijn naam was niet Roothooft.
In de ban van de Ring verschijnt nu in een nieuwe uitgave en de gelegenheid is te baat genomen om het boek te herzien. Een aantal fouten en tegenstrijdigheden die nog in de tekst waren blijven staan, zijn verbeterd, en er is een poging gedaan om informatie te verschaffen over enkele punten die aandachtige lezers hebben opgeworpen. Ik heb al hun commentaren en vragen overwogen, en als het lijkt alsof sommige zijn overgeslagen, dan komt dat misschien omdat ik mijn aantekeningen niet op orde heb gehouden; vele vragen konden echter alleen worden beantwoord door aanvullende appendices, of eigenlijk door een bijkomend deel te maken dat veel van het materiaal bevat dat ik niet in de oorspronkelijke uitgave heb opgenomen, vooral meer gedetailleerde taalkundige gegevens. Ondertussen biedt de huidige uitgave dit Voorwoord, een aanvulling op de Proloog en enkele aantekeningen.
Oxford, 1966