Ringwereld

De werelden van de poppenbazen hadden zich met bijna de snelheid van het licht langs de as van het melkwegstelsel noordwaarts bewogen. Spreker was in de hyperruimte naar het melkweg ten zuiden van de K9 ster gedraaid, met het resultaat dat, toen de Leugenaar uit de Blinde Vlek viel, hij al met hoge snelheid het stelsel van de Ringwereld indook.

De K9 ster was een vlammende witte stip. Louis had bij terugkeer van andere sterren Sol wel eens zo gezien, van de rand van het zonnestelsel. Maar deze ster had een net zichtbare halo om zich heen. Later zou Louis zich dit herinneren, zijn eerste blik op de Ringwereld. Van de rand van het stelsel af, was de Ringwereld al iets dat met het blote oog te zien was.

Spreker liet de grote fusiemotoren op vol vermogen werken. Hij liet de vlakke stuwstraalschijven wegdraaien van de vleugel, zodat ze haaks op de as van het schip kwamen te staan, en voegde hun remkracht bij die van de raketten. De Leugenaar schoot achterstevoren het zonnestelsel in, vlammend als twee zonnen tegelijk, terwijl er door Sprekers manoeuvres met tweehonderd gee tegelijk werd geremd.

Teela wist dat niet, omdat Louis het haar niet had verteld. Hij wilde haar geen angst aanjagen. Als de zwaartekracht binnen de romp maar één ogenblik wegviel, dan zouden ze allemaal worden verpletterd als insekten onder een schoenzool.

Maar de zwaartekrachtgenerator werkte perfect, en onopvallend. In heel het leefgedeelte voelden ze alleen maar de lichte zwaartekracht die de wereld van de poppenspelers kende, en hoorden ze het gestage, gedempte trillen van de fusiemotoren. Want het zware gedreun van de aandrijving wrong zich naar binnen door de enige opening die daarvoor beschikbaar was: een buis ter dikte van een menselijke dij, en als het eenmaal binnen was, hoorde je het ook overal.

Zelfs in hyperaandrijving vloog Spreker het liefst in een transparant schip. Hij gaf de voorkeur aan een breed gezichtsveld, en de Blinde Vlek scheen hem geestelijk niets te doen. Het schip was nog steeds doorzichtig, alleen de privé hutten niet, en het resultaat was een beeld waaraan je wel even moest wennen.

De salon en de stuurcabine, wand en vloer en plafond (allemaal via ronde hoeken in elkaar overlopend) waren niet zozeer transparant als wel onzichtbaar. In deze ogenschijnlijke leegte waren er brokken vaste materie: Spreker in de stuurbank, het hoefijzervormige paneel met gele en oranje wijzerplaten om hem heen, de neonrand langs de drempels, de vliegbanken naast elkaar om de tafel in de salon, de vier ondoorzichtige hutten in het achterstuk, en natuurlijk de vlakke driehoek van de vleugel. Er voorbij, er omheen waren de sterren. Het heelal leek heel dichtbij … en wat statisch; want de ster met de ring eromheen bevond zich lijnrecht achter het achterstuk, en ze konden hem groter zien worden. De lucht rook naar ozon en naar poppenspelers.

Nessus, die doodsbang had moeten zijn met het gerommel van tweehonderd gee in zijn oren maakte een heel ontspannen indruk zoals hij daar met de anderen om de salontafel zat.

‘Ze hebben vast geen hypergolf,’ zei hij. ‘De wiskunde van het stelsel is daar afdoende garantie voor. Hypergolf is een generalisatie van hyperaandrijvingswiskunde, en ze kunnen geen hyper-aandrijving hebben.’

‘Maar ze zouden toch toevallig hypergolf hebben kunnen ontdekken?’

‘Nee, Teela. We kunnen de hypergolfband wel afzoeken, want er is verder toch niets te doen terwijl we afremmen, maar —’

‘Drigg! Nog langer wachten!’ Abrupt stond Teela op en ze liep, half rende de salon uit.

Louis beantwoordde de vragende blik van de poppenspeler met een boos schouderophalen.

Teela was in een stemming om op te schieten. Ze had zich doodverveeld tijdens de week die ze in hyperaandrijving hadden doorgebracht, en het vooruitzicht van nog eens anderhalve dag afremmen, nog eens anderhalve dag nietsdoen, deed haar bijna tegen het plafond vliegen. Maar wat verwachtte ze van Louis? Kon hij iets veranderen aan de wetten van de natuur?

‘We moeten wachten,’ zei Spreker instemmend. Hij was in de stuurcabine, en misschien had hij de emotionele ondertoon van Teela’s woorden niet opgemerkt. ‘De hypergolffrequenties bevatten geen signalen. Ik ben bereid ervoor in te staan dat de ontwerpers van de Ringwereld geen poging doen om met ons te spreken via enigerlei aan ons bekende vorm van hypergolf.’

Allemaal hadden ze het tegenwoordig over contact, over communicatie. Tot ze bij de ontwerpers, de bewindvoerders van de Ringwereld konden komen, had hun aanwezigheid binnen dit bewoonde stelsel veel weg van bandieterij. Tot op heden had niets erop gewezen dat hun aanwezigheid was ontdekt.

‘Mijn ontvangers staan open,’ zei Spreker. ‘Als ze trachten te communiceren via elektromagnetische frequenties dan merken we dat.’

‘Niet als ze het op de voor de hand liggende manier doen,’ zei Louis geprikkeld.

‘Dat is waar. Vele rassen hebben de koude waterstoflijn gebruikt om te zoeken naar andere intelligente wezens die op een andere planeet om een andere zon draaiden.’

‘Zoals de kdatlyno. Die hebben jullie gevonden. Heel slim van ze.’

‘En wij hebben ze tot slaaf gemaakt. Heel slim van ons.’

De interstellaire radio wordt overspoeld met het lawaai van de sterren. Maar de eenentwintig centimeterband is heerlijk stil, want hij is leeggeveegd door eindeloze kubieke lichtjaren kille interstellaire waterstof. Dit was de lijn waarvan ieder ras gebruik zou maken om met een ander ras te communiceren. Jammer genoeg maakte de nova-hete waterstof die door de Leugenaar werd geloosd die band nutteloos.

‘Bedenk goed,’ zei Nessus, ‘dat de baan-in-vrije-val die je voor ons hebt uitgezet, de Ring niet mag kruisen.’

‘Je hebt dat nu al zo vaak gezegd, Nessus. Ik heb een heel goed geheugen.’

‘We moeten geen gevaar lijken voor de bewoners van de ring. Ik vertrouw erop dat je dat niet vergeet.’

‘Je bent een poppenspeler. Jij vertrouwt niets.’

‘Hou op, jullie,’ zei Louis vermoeid. Het gekibbel was een extra ergernis, die hij niet kon gebruiken. Hij liep naar zijn hut om te gaan slapen.

Uren gingen voorbij. De Leugenaar viel naar de omringde ster, gestaag snelheid minderend, voorafgegaan door twee messcherpe punten nova-licht en nova-hitte.

Spreker kon geen spoor van samenhangend licht vinden dat op de Leugenaar was gericht. Of de Ringwerelders hadden de Leugenaar nog niet opgemerkt, of ze hadden geen komiasers. Tijdens de week die ze in de hyperruimte hadden doorgebracht, had Spreker vele vrije uren bij de mensen gezeten. Louis en Teela waren de hut van de Kzin prettig gaan vinden: de iets hogere zwaartekracht en de holo’s van oranjegele jungle en een oud fort van de Kzin, de penetrante en steeds weer andere geuren van een wereld die niet de hunne was. Hun eigen hut was zonder veel fantasie ingericht, met stadsgezichten en agrarische zeeën, half bedekt met genetisch gekweekt zeewier. De Kzin vond hun hut leuker dan zij zelf.

Ze hadden zelfs geprobeerd samen te eten in de hut van de Kzin, maar Spreker at als een halfverhongerde wolf, en hij klaagde dat het mensenvoedsel naar verbrand afval rook, en dat was dat. Nu zaten Teela en Spreker zachtjes met elkaar te praten aan een kant van de salontafel. Louis luisterde naar de stilte en het verre gestamp van de fusiemotoren.

Hij was gewend aan de gedachte dat zijn leven afhankelijk was van het zwaartekrachtsysteem van een hut of een romp. Zijn eigen jacht kon dertig gee halen. Maar zijn eigen jacht maakte gebruik van stuwstraalmotoren, en die maakten geen geluid.

‘Nessus,’ zei hij over het gedreun van brandende zonnen heen. ‘Ja, Louis.’

‘Wat weet jij over de Blinde Vlek dat wij niet weten?’

‘Ik begrijp je vraag niet.’

‘De hyperruimte jaagt je doodsangsten aan. Dit — dit achterstevoren door de ruimte jagen met een pijl vuur voor je uit — niet. Jouw ras heeft de Grote Gok gebouwd; ze moeten iets weten over de hyperruimte dat wij niet weten.’

‘Misschien is dat zo. Misschien weten we wel iets, ja.’

‘Wat? Tenzij het een van je kostbare geheimen is.’

Spreker en Teela luisterden nu ook. Sprekers ogen, die in opgevouwen staat konden verdwijnen in plooien in zijn vacht, waren nu uitgespreid als doorzichtige roze parasolletjes.

‘We weten dat niets aan ons onsterfelijk is,’ zei Nessus. ‘Ik wil geen woordvoerder zijn van jouw ras. Daartoe heb ik het recht niet. Mijn ras heeft niets dat onsterfelijk is. Onze wetenschappelijke onderzoekers hebben dit aangetoond. Wij zijn bang voor de dood, want we weten dat hij permanent is.’

‘En?’

‘Schepen verdwijnen in de Blinde Vlek. Er is geen poppenspeler die te dicht bij een planetair lichaam van enige grootte zou gaan als zijn hyperaandrijving was ingeschakeld. Toch verdwenen ze, in de tijd dat er nog piloten zaten in onze schepen. Ik vertrouw de poppenspelers die de Leugenaar hebben gebouwd. En daarom vertrouw ik ook de zwaartekracht binnen deze salon. Die laat ons niet in de steek. Maar zelfs ontwerpers en bouwers van dit soort ruimteschepen zijn bang voor de Blinde Vlek.’

Op dit gesprek volgde een scheepsnacht, waarin Louis slecht sliep, en spectaculaire dromen had, en een scheepsdag, waarin Teela en Louis elkaars gezelschap nauwelijks konden verdragen. Ze was niet bang. Louis vermoedde dat hij haar nooit bang zou zien. Ze verveelde zich alleen maar dood.

Die avond, binnen een half uur, kwam de geringde ster tevoorschijn, achter het viertal woonslaaphutten vandaan. De ster was klein en wit, een tikje minder intens dan Sol, en zij rustte in een smalle potloodstreep van hemelsblauw.

Ze stonden over Sprekers schouders mee te kijken toen hij het skoopscherm aanzette. Hij vond de hemelsblauwe streep die de binnenzijde van de Ring aangaf en raakte de vergrotingsknop aan…

Eén vraag werd bijna meteen beantwoord.

‘Er is iets bij de rand,’ zei Louis.

‘Houd de skoop gericht op de rand,’ beval Nessus.

De rand van de Ring werd snel groter op het scherm. Het was een wand die naar binnen, naar de ster, toe boog. Ze konden de zwarte, aan de ruimte blootgestelde buitenkant zien, een donker silhouet tegen het zonverlichte blauwe landscharp. Een lage muur aan de rand, maar alleen verhoudingsgewijs laag.

‘Als de Ring anderhalf miljoen kilometer breed is,’ schatte Louis, ‘dan moet de randmuur minstens anderhalf duizend kilometer hoog zijn. Nou weten we ’t. Dat houdt de lucht binnen.’

‘Kan dat werkelijk effectief zijn?’

‘Dat zou wel effectief moeten zijn, ja. De draaiing van de Ring zorgt voor ongeveer een gee. In de loop van de tientallen eeuwen zou er wel wat lucht over de rand kunnen ontsnappen, maar dat zouden ze wel kunnen vervangen. Om de Ring te kunnen bouwen moeten ze goedkope transmutatie hebben gehad — zeg een paar tienden van een ster per kiloton — om het over een stuk of tien andere onmogelijkheden maar niet eens te hebben.’

‘Ik vraag me af hoe het er van de binnenkant uitziet.’

Spreker hoorde dat, raakte een regelaar aan, en het uitzicht vergleed. De mate van vergroting was nog niet voldoende om ze details te laten zien. Lichtblauw en nog lichter wit gleden langs het skoopscherm, en de vage rechte lijn van een nieuwe blauwe schaduw…

De andere rand gleed het beeld in. Daar was de rand van de Ring wat naar buiten gedraaid.

Nessus, die in de deuropening stond met zijn hoofden boven Sprekers schouders, beval: ‘Geef ons de grootst mogelijke vergroting.’ Het beeld gleed uiteen.

‘Bergen,’ zei Teela. ‘Wat mooi.’ Want de rand van de Ring was onregelmatig, had de vorm van rotsen die eeuwenlang zijn blootgesteld aan de elementen, en had dezelfde kleur als de Maan. ‘Bergen van vijftienhonderd kilometer hoog.’

‘Ik kan het beeld niet nog dichterbij halen. Om meer details te krijgen zullen we dichterbij moeten komen.’

‘Laten we eerst proberen contact met hen op te nemen,’ zei de poppenspeler. ‘Liggen we stil?’

Spreker raadpleegde het brein van het schip. ‘We naderen de zon met een snelheid van rond de vijfenveertig kilometer per seconde. Is dat langzaam genoeg?’

‘Ja. Begin te zenden.’

Er viel geen laserlicht op de Leugenaar.

Het was minder gemakkelijk om na te gaan of ze ook door elektromagnetische straling werden getroffen. Radio, infrarood, ultraviolet, röntgen, het hele spectrum moest worden onderzocht, van de kamertemperatuurwarmte die werd uitgestraald door de donkere zijde van de Ringwereld, tot en met Iichtquanta die genoeg energie in zich droegen om uiteen te vallen in materie-antimaterie paren. De eenentwintig-centimeterband was leeg, en ook de voor de hand liggende veelvouden daarvan, die misschien gekozen hadden kunnen zijn omdat de waterstof-absorptieband inderdaad zo voor de hand liggend was. Daarna ging Spreker-tot-Dieren op goed geluk te werk.

De grote kegels vol communicatie-apparatuur op de vleugel van de Leugenaar waren naar buiten geklapt. De Leugenaar zond nu radioboodschappen uit op de waterstof-absorptieband en andere frequenties, baadde achtereenvolgende delen van het oppervlak van de Ring in laserlicht van tien verschillende golflengten, en seinde een bericht in Interwereld-Morse met korte en wat langere stoten van de fusiemotoren.

‘Onze autopiloot zal uiteindelijk in staat zijn om elk bericht dat ze terugsturen te vertalen,’ zei Nessus. ‘We moeten er van uitgaan dat hun computers op de grond op zijn minst evenveel kunnen presteren.’

Spreker reageerde giftig. ‘Kunnen die gelobotomiseerde computers van jullie ook volmaakt stilzwijgen vertalen?’

‘Concentreer je signalen op de rand. Als ze ruimtehavens hebben dan moeten die aan de rand zijn. Ergens anders een ruimtevaartuig aan de grond zetten zou afschuwelijk gevaarlijk zijn.’ Spreker-tot-Dieren grauwde iets afschuwelijk beledigends in de Heldentaal, dat een afdoend einde maakte aan het gesprek, maar Nessus bleef staan waar hij nu al uren had gestaan: achter de Kzin, zijn hoofden oplettend over diens schouders kijkend.

De Ringwereld wachtte voorbij de Leugenaar, een geblokt blauw lint dat door de hemel slierde.

Je hebt me proberen te vertellen wat een Dyson-bol was,’ zei Teela.

‘En jij zei dat ik me maar moest gaan vlooien.’ Louis had een beschrijving van de Dyson-bol gevonden in de bibliotheek van het schip, was helemaal opgewonden geraakt door het idee, en was toen zo dom geweest om Teela te storen bij haar spelletje patience om haar erover te vertellen.

‘Vertel het me nou maar,’ bedelde ze.

‘Ga je maar vlooien.’

Ze wachtte.

‘Jij wint,’ zei Louis. Het afgelopen uur had hij somber naar de Ring staan staren, even verveeld als zij.

‘Ik probeerde je te vertellen dat de Ringwereld een compromis is, een technisch compromis tussen een Dyson-bol en een normale planeet.

Dyson was een van de oude natuurfilosofen, voor de Gordel, voor het atoomtijdperk bijna. Hij wees erop dat een beschaving wordt beperkt in zijn mogelijkheden door de energie waarover hij kan beschikken. De manier waarop het menselijk ras alle energie binnen zijn bereik ten nutte kan maken, is door een holle bol om de zon heen te maken, en zo elke zonnestraal op te vangen.

Als je nou even ophoudt met giechelen zie je het idee wel dat er achter zit. De Aarde vangt maar ongeveer een miljardste deel van de totale straling van de zon op. Als we al die energie zouden kunnen gebruiken…

Nee, het was toen geen krankzinnig idee. Er was zelfs geen theoretische basis voor sneller-dan-licht reizen. We hebben, dat weet je vast wel, de hyperaandrijving zelf niet uitgevonden. En we hadden het ook nooit per ongeluk ontdekt, omdat we er nooit aan hadden gedacht om onze experimenten buiten de invloedssfeer te doen waarbinnen een hyperaandrijving niet werkt.

Als een schip van de Buitenstaanders nu eens niet toevallig een stuwscheprobot van de Verenigde Naties was tegengekomen? Als de Vruchtbaarheidswetten nu eens niet hadden gewerkt? Als er nou es een biljoen mensen waren geweest, die allemaal op elkaars schouders hadden moeten staan, en de stuwscheprobots het snelste middel van transport waren gebleven, hoe lang hadden we het dan uitgehouden met onze kernfusie? Binnen een eeuw hadden we alle waterstof in de oceanen van de Aarde opgebruikt.

Maar bij een Dyson-bol gaat het niet alleen om het verzamelen van zonlicht en zonne-energie.

Zeg dat je een bol maakt met een straal van één astronomische eenheid. Je moet toch van het zonnestelsel af, dus je gebruikt de planeten bij de bouw. Dat geeft je een bol van, zeg, chroomstaal, ter dikte van een paar meter. Nu zet je over het hele oppervlak van de bol zwaartekrachtgenerators. Dan heb je een oppervlakte die een miljard keer zo groot is als die van de Aarde. Er zouden wel biljoenen mensen op kunnen rondlopen zonder elkaar ooit te zien.’

Eindelijk wist Teela er een zin tussen te krijgen. ‘Je gebruikt de zwaartekrachtgenerators dus voor het vasthouden van alles?’

‘Ja, tegen de binnenkant. Die bedekken we met grond …’

‘En als een van die generators het nu eens begeeft?’

‘Altijd wat te vitten, jij. Nou … dan worden een miljoen mensen naar de zon getrokken. En alle lucht gaat ze achterna. Een tornado die groot genoeg is om de hele Aarde te verslinden. En geen schijn van kans om een reparatieploeg erbij te laten komen, niet door een storm van die kracht heen.’

‘Ik moet er niets van hebben,’ zei Teela vastbesloten.

‘Laten we niet te haastig zijn met oordelen. Er kunnen heel goed technieken zijn om een zwaartekrachtgenerator zo te maken dat hij niet kan weigeren.’

Dat bedoel ik niet. Je zou de sterren niet kunnen zien.’

Daar had Louis niet aan gedacht. Daarom gaat het nu niet. Waar het wel om gaat is dat elk intelligent, geïndustrialiseerd ras uiteindelijk een Dyson-bol nodig zal hebben. Technologische beschavingen vertonen de neiging om met het voortgaan der jaren steeds meer vermogen te gebruiken. De Ring is een compromis tussen een normale planeet en een Dyson-bol. Met de ring krijg je maar een fractie van de beschikbare ruimte, en je vangt er maar een fractie van het beschikbare zonlicht mee op, maar je kunt de sterren zien, en je hoeft je geen zorgen te maken over zwaartekrachtgenerators.’

Uit de stuurcabine kwam het geluid van Spreker-tot-Dieren die iets ingewikkelds grauwde, een geluid met genoeg kracht erachter om de hele ruimte te doortrekken van zijn woede. Teela giechelde.

‘Als de poppenspelers dezelfde gedachtengang hebben gevolgd als Dyson,’ ging Louis verder, ‘dan kunnen ze best eens verwachten om in de Wolken van Magelhaen hele series Dyson-bollen aan te treffen, mannetje aan mannetje.’

‘En daarom hebben ze ons erbij gehaald.’

‘Ik zou niet graag geld zetten op wat een poppenspeler denkt. Maar als ik moest, dan zou ik daarop gokken, ja.’

‘Geen wonder dat je al je tijd in de bibliotheek hebt doorgebracht.’

‘Om razend van te worden!’ gilde de Kzin. ‘Een grove belediging! Ze negeren ons opzettelijk! Ze keren ons willens en wetens de rug toe om een aanval uit te lokken!’

‘Dat is niet waarschijnlijk,’ zei Nessus. ‘Als je geen radiosignalen op kunt vangen dan maken ze geen gebruik van radio. Zelfs als ze radiolasers gebruikten zouden we daar wat sporen van moeten vinden. Er is altijd een deel van het signaal dat de atmosfeer in lekt.’

‘Ze gebruiken geen lasers, geen radio, geen hypertransmissie. Waarmee communiceren ze dan? Telepathie? Geschreven berichten? Grote spiegels?’

‘Papegaaien,’ suggereerde Louis. Hij liep naar de andere twee toe. ‘Gigantische papegaaien, speciaal gefokt op grote longen. Ze zijn te groot om te vliegen. Wat ze doen is bovenop heuvels zitten en naar elkaar krijsen.’

Spreker draaide zich om om Louis aan te kunnen kijken. ‘Vier uur lang probeer ik nu al verbinding te krijgen met de Ringwereld. Vier uur lang word ik al genegeerd door de bewoners. Hun verachting is absoluut geweest. Geen woord hebben ze me waardig geacht. Mijn spieren trillen omdat ik ze al te lang niet heb gebruikt, mijn vacht is dof en vol klitten, mijn ogen weigeren verdere dienst, mijn sthondat-vervloekte kamertje is te klein, mijn microgolfverhitter verhit al het vlees tot dezelfde temperatuur, en het is de verkeerde temperatuur, en ik kan hem niet repareren. Als jouw hulp en suggesties er niet waren, Louis, dan zou ik gaan wanhopen.’

‘Zou hun beschaving ten onder gegaan zijn?’ zei Nessus nadenkend. ‘Dat zou nogal dom van ze zijn, alles bij elkaar genomen.’

‘Misschien zijn ze wel dood,’ zei Spreker fel. ‘Dat zou ook nogal dom van ze zijn. Niet reageren op onze berichten is nogal dom geweest. Laten we landen en erachter zien te komen.’

Nessus floot van paniek. ‘Landen op een wereld die misschien de dood heeft veroorzaakt van zijn bewoners? Ben je gek geworden?’

‘Hoe kunnen we er anders achter komen?’

‘Natuurlijk!’ Teela deed een duit in het zakje. ‘We zijn niet helemaal hierheen gereisd om alleen maar in kringetjes rond te vliegen!’

‘Ik verbied het. Spreker, ga verder met je pogingen om contact op te nemen met de ringwereld.’

‘Ik heb mijn pogingen daartoe beëindigd.’

‘Herhaal ze dan.’

Dat weiger ik.’

Louis Wu, vrijwillig diplomaat, mengde zich in het gesprek. ‘Kalm aan, oranje vriend van me. Nessus, hij heeft gelijk. De Ringwerelders hebben ons niets te zeggen. Anders zouden we nu wel wat hebben gehoord.’

‘Maar kunnen we verder nog iets doen dan gewoon doorgaan met proberen?’

‘We kunnen gewoon doorgaan met onze dagelijkse bezigheden. De Ringwerelders de tijd geven om tot een besluit over ons te komen.’

Met enige tegenzin stemde de poppenspeler toe.

Ze gleden verder naar de Ringwereld.

Spreker had een koers uitgezet waarmee de Leugenaar langs de buitenzijde van de Ringwereld zou schieten — een concessie aan Nessus, die bang was dat de Ringwerelders het als een bedreiging op zouden vatten als de koers van het schip de ring zelf zou snijden. Hij zei ook dat de fusie-aandrijving leek op een wapen, en daarom maakte het schip alleen gebruik van zijn stuwmotoren.

Ten slotte hingen ze dan boven de opstaande rand van de ring. Spreker remde op de stuwmotoren, bracht het schip in een baan om de zon, en toen liet hij het schip naar de rand zakken.

De rand van de Ringwereld groeide, werd van een vage streep, waarachter wat sterren schuilgingen, een zwarte muur. Een muur die vijftienhonderd kilometer hoog was, en waaraan geen details te zien waren, al zouden ze, als ze er waren, ook niet te zien zijn, want de muur, achthonderd kilometer onder hen, en een kwart van de hemel bedekkend, tolde rond met de razende snelheid van 1230 kilometer per seconde.

… en er kwam iets op hen af.

Het was een richel, die als een abstract iets aan de onderkant van de muur groeide. Eerst verscheen de richel, dan, erop gemonteerd, een rij rechtopstaande ringen. Ze kwamen recht op de Leugenaar af, recht op Louis Wu’s ogen af. Louis kneep zijn ogen dicht en sloeg zijn handen om zijn hoofd heen om het te beschermen. Hij hoorde iemand kermen van angst.

Dat ogenblik had hij dood moeten zijn. Toen hij het niet was, deed hij zijn ogen weer open. De ringen onder hem gleden in een gestage stroom voorbij, en hij besefte dat ze niet meer dan tachtig kilometer in diameter waren. Ze hadden heel wat groter moeten zijn om de Leugenaar te raken.

Nessus had zich in een bal gerold. Teela, haar handen plat tegen de transparante romp gedrukt, staarde gretig naar buiten. Spreker zat onbevreesd en oplettend achter zijn instrumentenpaneel. Misschien kon hij beter afstanden schatten dan Louis.

Of misschien had hij maar gedaan alsof. Dat angstige geluid had van hem afkomstig kunnen zijn.

Nessus kwam uit zijn opgerolde houding tevoorschijn. Hij keek naar de ringen, die nu kleiner waren, convergeerden. ‘Spreker, je moet de Leugenaar dezelfde snelheid geven als de Ring. Houd ons in positie door de stuwmotoren één gee te laten geven. We moeten dit eens goed bekijken.’

Spreker deed wat hem werd gevraagd. De Leugenaar hing boven de ogenschijnlijk stilstaande rand, op zijn plaats gehouden door .922 gee van de stuwmotoren, terwijl de bemanning keek naar de ruimtehaven.

De ruimtehaven was een smalle richel, z6 smal dat het een streep zonder dimensies was tot Spreker het schip wat naar binnen liet glijden. Toen bleek de richel breed te zijn, zo breed dat een tweetal enorme ruimteschepen er bij in het niet verzonk. Het waren cilinders met een afgeplatte neus, allebei van hetzelfde type. Dit soort schepen hadden ze nog nooit gezien, maar het was wel duidelijk dat het fusie-stuwschepvaartuigen waren, die moesten zorgen voor hun eigen brandstof door interstellaire waterstof op te vangen in elektromagnetische velden. Een ervan was opengemaakt om er onderdelen uit te halen, zodat het binnenste was blootgesteld aan het vacuüm en aan de blikken van vreemde ogen.

Die ogen zagen nu ramen langs de bovenkant van het nog intacte schip, zodat het mogelijk was de grootte van het vaartuig te schatten. In het strooilicht van de sterren leken de blikkerende ramen op poedersuiker over een taart. Duizenden ramen. Dat schip daar was groot.

Het was ook onverlicht. De hele ruimtehaven was in duister gehuld. Misschien hadden de wezens die het gebruikten wel geen licht in de ‘zichtbare’ frequenties nodig. Maar Louis Wu vond dat de ruimtehaven er verlaten uitzag.

‘Ik begrijp die ringen niet,’ zei Teela.

‘Elektromagnetisch kanon,’ zei Louis afwezig. ‘Om die schepen daar te lanceren.’

‘Nee,’ zei Nessus.

‘Nee?’

‘Het kanon moet zijn bedoeld om de schepen te laten landen. Je kunt zelfs bij benadering de methode nagaan die ze daarvoor hebben gebruikt. Het schip moet in een baan evenwijdig aan de rand van de ring gaan. Het probeert niet dezelfde snelheid te krijgen als de ring, maar blijft in een baan op een kleine veertig kilometer van de onderzijde van de ringwand. Tijdens de draaiing van de ring scheppen de wikkels van het elektromagnetische kanon het schip op, en mee, en voeren de snelheid ervan op tot die even groot is als die van de ring zelf. Mijn complimenten voor de ontwerpers van de ring. Het schip hoeft nooit zo dichtbij te komen dat er een gevaarlijke situatie kan ontstaan.’

‘Je zou de ring ook voor lanceringen kunnen gebruiken.’

‘Nee. Kijk maar naar die installatie links …’

‘Drigg nog aan toe,’ zei Louis Wu.

De ‘installatie’ was weinig meer dan een klapluik, groot genoeg voor een van de stuwschepen.

Dat kon heel goed, ja. De snelheid van de ring, 1230 kilometer per seconde, was de snelheid van een stuwschepvaartuig. De lanceerinrichting van de ring was alleen maar bedoeld om het schip de leegte in te laten tuimelen. De piloot zou onmiddellijk kunnen accelereren op stuwschep-fusievermogen.

‘De ruimtehaven schijnt verlaten te zijn,’ zei Spreker.

‘Wordt er daar beneden vermogen gebruikt?’

‘Mijn instrumenten vangen niets op. Er zijn geen abnormale hete plekken, geen elektromagnetische activiteiten op grote schaal. Wat de sensors betreft die de lineaire versneller in en buiten werking stellen: misschien gebruiken die wel minder vermogen dan mijn instrumenten kunnen registreren.’

‘Wat stel je voor?’

‘De installatie kan nog steeds bruikbaar zijn. We kunnen dit uitzoeken door naar de monding van de lineaire versneller te gaan en dezelfde manoeuvres te verrichten die een landend schip zou verrichten.’

Nessus rolde zich in een bal op.

Dat zou niet werken,’ zei Louis. ‘Er zou best eens een sleutelsignaal kunnen bestaan om het ding te laten werken, en dat kennen wij niet. Misschien reageert het alleen maar op een metalen romp. Als we met de snelheid van de Ringwereld door het kanon probeerden te gaan zouden we een van de wikkels raken en alles vernielen.’

‘Ik heb onder soortgelijke omstandigheden schepen bestuurd, tijdens gesimuleerde oorlogsmanoeuvres.’

‘Hoe lang geleden?’

‘Misschien wel te lang. Laat maar. Wat stel je voor?’

‘De onderkant,’ zei Louis. De poppenspeler kwam meteen uit zijn opgerolde houding tevoorschijn.

Ze hingen onder de vloer van de Ringwereld, hun snelheid gelijk aan die van de Ring, en bewogen zich er met een snelheid van 9.94 meter per seconde vandaan.

‘Zoeklichten,’ zei Nessus.

Het bereik van de zoeklichten was achthonderd kilometer; maar als het licht ervan de onderzijde van de ring al raakte, dan was er niets van te zien. De zoeklichten waren bedoeld voor landingen.

‘Vertrouw je je ontwerpen nog steeds, Nessus?’

‘Ze zouden deze mogelijkheid hebben moeten voorzien.’

‘Ik heb er wel rekening mee gehouden,’ zei de Kzin. ‘Ik kan de Ringwereld verlichten als ik de fusiemotoren mag gebruiken.’

‘Doe dat maar.’

Spreker gebruikte ze alle vier: de twee die naar voren wezen, en de grotere die naar achteren waren gericht. Maar bij het naar voren wijzende tweetal, bedoeld voor noodremmen en misschien ook als wapens, zette hij het vermogen helemaal open. Waterstof stroomde te snel door de buis en kwam halfverbrand weer tevoorschijn. De temperatuur van de fusiebuis zakte, tot de uitgestoten waterstof, meestal heter dan de kern van een nova, zo koel was als het oppervlak van een gele dwerg. Licht priemde in twee speren naar buiten en trof de zwarte onderkant van de Ringwereld. Wat ze het eerst zagen was dat die onderkant niet vlak was. Er zaten holle en bolle plekken in, hij puilde uit en boog weer naar binnen.

‘Ik dacht dat hij effen zou zijn,’ zei Teela. ‘Glad.’

‘Gestructureerd,’ zei Louis. ‘Daar wil ik wat om verwedden. Als we een uitbolling zien dan zit er een zee aan de door de zon verlichte kant. En als we een put zien dan zit er aan de andere kant een berg.’

Maar de onregelmatigheden waren maar minuscuul, bijna onzichtbaar, tot Spreker het schip dichterbij de ring bracht. De Vuile Leugenaar schoof langzaam naar de rand van de Ringwereld toe, achthonderd kilometer van de onderkant vandaan. Gestructureerde bolle plekken, en gestructureerde holle plekken, de een na de ander gleden ze voorbij in een onregelmatig patroon, dat op de een of andere manier wel prettig aandeed …

Vele eeuwen lang hadden excursiesloepen op dezelfde manier boven het oppervlak van de maan van de Aarde gegleden. Het resultaat hier leek veel op de indruk die men daarvan kreeg: luchtloze gaten en pieken, messcherp contrast tussen zwart en wit, op de donkere kant van de maan verlicht door de sterke zoeklichten waarvan al die sloepen waren voorzien. En toch was dit anders. Hoe hoog je ook boven het oppervlak van de maan was, je kon altijd de horizon zien, scherpgetand afstekend tegen de zwarte ruimte, en zacht gebogen.

Er waren geen scherpe tanden in de horizon van de Ringwereld, en er was ook geen kromming. Het was een rechte lijn, een streep van een meetkundige, onvoorstelbaar ver weg; maar net te zien als zwart-tegen-zwart. Hoe kon Spreker ertegen, vroeg Louis zich af. Uur na uur aan het bedieningspaneel, de I eugenaar langs en onder de buik van dit … dit ding.

Louis rilde. Hij begon langzaam de grootte, de afmetingen van de Ringwereld te leren kennen. Het was niet prettig, zoals elk leerproces niet prettig was.

Hij maakte zijn blik los van die angstaanjagende horizon, keek weer naar het verlichte stuk onder/boven hen.

‘Alle zeeën schijnen ongeveer even groot te zijn,’ zei Nessus.

‘Ik heb een paar vijvers gezien,’ bracht Teela in het midden. ‘En … kijk, daar heb je een rivier. Het moet een rivier zijn. Maar ik heb niet één echt grote oceaan gezien.’

Zeeën waren er genoeg, zag Louis — als hij het bij het rechte eind had, en die vlakke bobbels inderdaad waren waar hij ze voor aanzag. Al waren ze dan niet allemaal even groot, ze schenen gelijkelijk over de ring te zijn verdeeld, zodat er geen streek zonder water was. En … ‘Vlak. Alle zeeën hebben een vlakke bodem.’

‘Ja,’ zei Nessus.

‘Dat is het bewijs. Alle zeeën zijn ondiep. De Ringwerelders zijn geen zeebewoners. Ze gebruiken alleen de bovenste laag van een oceaan. Net als wij.’

‘Maar allemaal zijn ze heel grillig, onregelmatig van vorm,’ zei Teela. ‘En de oevers lijken wel slordig afgewerkt. Weet jij wat dat betekent?’

‘Baaien. Zoveel baaien als je maar wilt.’

‘Al leven je Ringwerelders op het land, ze zijn niet bang voor boten,’ zei Nessus. ‘Anders zouden ze die baaien niet nodig hebben. Louis, hun ideeënwereld zal die van de mens wel benaderen. Kzinti hebben een hekel aan water, en mijn ras is bang voor verdrinking.’

Je kunt een heleboel over een wereld te weten komen door naar de onderkant ervan te kijken, dacht Louis. Op een dag zou hij nog wel eens een monografie over dat onderwerp schrijven … ‘Het moet fijn zijn om je wereld precies de vorm te kunnen geven die je wilt,’ zei Teela.

‘Vind je jouw wereld maar niks, speelmakkertje?’

‘Je weet best wat ik bedoel.’

‘Macht?’ Louis hield van verrassingen, en macht liet hem koud. Hij was niet creatief, hij maakte geen dingen; hij vond ze liever. Hij zag iets voor hen. Een verder uitstekende bolling, en aan het eind een vin, zwart in het licht van de ver opengedraaide aandrijving, vele honderdduizenden vierkante kilometers groot.

Als de andere bollingen zeeën waren dan was dit een oceaan, de koning van alle oceanen. Hij gleed eindeloos onder hen door, en de onderkant was niet vlak. Het zag eruit als een topografische kaart van de Stille Oceaan: dalen en heuvelruggen, ondiepten en diepe stukken, en bergen, die hoog genoeg waren om eilanden te kunnen zijn.

‘Ze wilden hun zeeflora en fauna niet kwijt,’ raadde Teela. ‘Ze hadden één diepe oceaan nodig. De vin moet ervoor zorgen dat de diepere gedeelten koel blijven. Een warmte-afgever.’

Een oceaan die niet diep genoeg was om de Aarde te verzwelgen, maar meer dan breed genoeg.

‘Zo is het wel genoeg,’ zei de Kzin opeens. ‘Nu moeten we de binnenkant zien.’

‘Eerst moeten we een aantal metingen verrichten. Is de ring wel precies rond? Een kleine afwijking zou al ten gevolg hebben dat de lucht ontsnapte, de ruimte in.’

‘We weten dat er lucht is, Nessus. Als we weten waar er aan de binnenzijde water is, en hoeveel, kunnen we vaststellen hoe groot de afwijking is. Als er een afwijking is.’

Nessus gaf toe. ‘Goed dan. Zodra we bij de andere kant zijn.’ Er waren ook meteoor-wormgaatjes. Niet veel, maar ze waren er wel. Louis vermaakte zich even met de gedachte dat de Ringwerelders hun stelsel toch niet van alle losse steen en puin hadden weten te ontdoen. Maar nee, die moesten van buiten zijn gekomen, van tussen de sterren. In het fusielicht gleed een kegelvormige krater voorbij, en Louis zag even licht schitteren, onderin het gat. Iets glanzends, iets dat licht weerkaatste.

Hij moest een glimp hebben opgevangen van de bodem van de ring. De bodem van de ring, gemaakt van een materiaal dat dicht genoeg was om veertig procent van de neutrino’s die het troffen tegen te houden, en waarschijnlijk heel star. Naar boven/binnen/ zonwaarts van die bodem: aarde en zeeën en steden, en daarboven lucht. Onder/naar buiten/heelalwaarts van de bodem een sponsachtige materie, zoals schuimplastic of iets van dien aard, om de zwaarste klap op te vangen als de ring door een meteoriet werd getroffen. De meeste meteorieten zouden in het dikke schuimmateriaal verdampen, maar een paar zouden er wel doorheen komen en dan kegelvormige gaten met een glanzende onderkant achterlaten …

Een heel eind verder, bijna voorbij de oneindig zwakke buiging van de Ringwereld, zag Louis een putje. Dat moet een grote zijn geweest, dacht hij. Groot genoeg om in het licht van de sterren zichtbaar te zijn, en dan nog van zo’n grote afstand.

Hij vestigde de aandacht van de anderen er maar niet op. Zijn ogen en zijn geest waren nog niet gewend aan de afmetingen van de Ringwereld.

Загрузка...