Niet al te ver voor hen uit zag hij bergen.
Louis had de hele nacht en een flink stuk van de ochtend gevlogen. Hij wist niet zeker hoe lang. De roerloze zon, recht boven hem, was een psychologische val; hij comprimeerde de tijd of rekte hem uit, en Louis wist niet zeker welk van de twee het was. Emotioneel gezien was hij op dit ogenblik helemaal niet meer bij de zaak betrokken. Hij was de andere cyclettes bijna vergeten. Alleen boven een eindeloos, veranderend terrein vliegen was niet anders dan alleen in een enkelschip voorbij de bekende sterren vliegen. Louis Wu was alleen met het universum, en het universum was een stuk speelgoed voor Louis Wu. De belangrijkste vraag in zijn leven was geworden: is Louis Wu nog wel tevreden met zichzelf?’
Het kwam als een schok toen een gezicht met oranje bont boven het dashboard verscheen.
‘Je zult wel moe aan het worden zijn,’ zei de Kzin. ‘Wil je dat ik het van je overneem?’
‘Ik zou liever landen. Ik begin stijf te worden.’
‘Land dan maar. Ik laat mijn cyclette gekoppeld.’
‘Ik wil mijn gezelschap aan niemand opdringen.’ Toen Louis het zei, besefte hij dat hij het nog meende ook. De stemming van eenzame-piloot-tussen-de-sterren was maar al te gemakkelijk weer in hem opgekomen.
‘Denk je dat Teela je zal ontlopen? Misschien heb je daar wel gelijk in: ze heeft niet met mij willen spreken, al deel ik haar besef van schaamte en schande.’
‘Je neemt het te zwaar op. Nee, wacht, zet de intercom nou niet uit.’
‘Ik wil alleen zijn, Louis. De bladeter heeft mij op een afschuwelijke manier te schande gezet.’
‘Maar dat was zo lang geleden! Nee, niet afzetten, heb medelijden met een eenzame oude man. Heb je naar het landschap gekeken?’
‘Heb je de kale stukken ook gezien?’
‘Ja. Hier en daar heeft erosie de rotsen weggevreten, zodat de onvernietigbare Ringvloer bloot is gekomen. Iets moet de wind patronen helemaal in het honderd hebben gegooid, heel lang geleden. Dat soort erosie vindt niet van vandaag op morgen plaats, zelfs niet op de Ringwereld.’
‘Precies.’
‘Louis, hoe kon een beschaving van deze grootte, van deze macht, ooit ten val komen?’
‘Ik weet het niet. We moeten beseffen dat we er zelfs geen slag. naar kunnen slaan, zeker wij niet. Zelfs de poppenspelers hebben nooit het technologische niveau van de Ringwereld geëvenaard. Hoe kunnen wij dan zeggen door wat voor oorzaak ze kunnen zijn teruggeworpen tot het stenen vuistbijl niveau?’
‘We moeten meer van de bevolking te weten zien te komen,’ zei Spreker-tot-Dieren. ‘Wat we tot dusver hebben gezien, wijst erop dat ze de resten van de Leugenaar onmogelijk kunnen verplaatsen. We moeten anderen zoeken die dat wel kunnen.’
Dat was de opening waarop Louis had zitten wachten. ‘Ik heb daar een paar gedachten over — een doeltreffende manier om de inboorlingen aan te spreken, zo vaak we maar willen.’
‘Ja?’
‘Ik wil liever eerst landen voor we erover praten.’
‘Land dan maar.’
Bergen vormden een hoge, stoere keten, dwars over de route van de drie cyclettes. De toppen, en de passen ertussen glansden met een parelmoerige gloed die Louis herkende. De wind had over die toppen en er tussendoor gefloten en de rotsen weggeslepen, zodat de Ringvloer zichtbaar was geworden.
Louis liet de cyclettes zakken naar zacht glooiende heuvels. Zijn doel was de mond van een zilveren riviertje dat uit de bergen tevoorschijn kwam en in het bos verdween, een eindeloos lijkend bos, dat over de heuvels lag uitgespreid als een groene mantel.
Teela verscheen boven het dashboard. ‘Wat ben je aan het doen?’ snauwde ze.
‘Ik ga landen, want ik heb genoeg van vliegen. Maar hang niet op, ik wil graag m’n excuses aanbieden.’
Ze verbrak de verbinding.
Dat had ik kunnen verwachten,’ zei Louis in zichzelf, maar zonder veel overtuiging. In ieder geval zou ze nu meer zin hebben om te luisteren, nu ze wist dat een verontschuldiging op komst was.
‘Ik heb het idee gekregen toen ik al dat gepraat aanhoorde over “god spelen”,’ zei Louis. Helaas was Spreker de enige die luisterde. Teela was van haar cyclette geklommen, had hem één laaiende blik toegeworpen, en was weggebeend, het bos in.
Spreker knikte met zijn grote ruige oranje kop. Zijn oren maakten kleine beweginkjes, net kleine Chinese waaiers tussen nerveuze vingers.
‘We zijn redelijk veilig op deze wereld,’ zei Louis, ‘zolang we in de lucht blijven. Er is geen twijfel over mogelijk dat we onze bestemming kunnen bereiken. We zouden waarschijnlijk de randmuur wel kunnen bereiken zonder te hoeven landen, als dat nodig mocht blijken, of we zouden alleen kunnen landen waar de Ringvloer zichtbaar is. Er is geen roofdier dat het redt op dat spul. Maar we kunnen niet veel te weten komen zonder te landen. We willen van dit uit zijn krachten gegroeide stuk speelgoed af, en daartoe hebben we de hulp van de mensen van de Ringwereld nodig. Het ziet er nog steeds naar uit dat iemand de Leugenaar zeshonderdduizend kilometer lang dwars door het landschap zal moeten zeulen.’
‘Kom ter zake, Louis. Ik heb lichaamsbeweging nodig.’
‘Tegen de tijd dat we de randmuur bereiken zullen we een hoop méér van de Ringwerelders af dienen te weten dan nu.’
‘Dat valt niet te ontkennen.’
‘Waarom zouden we niet voor goden spelen?’
Spreker aarzelde. ‘Bedoel je dat werkelijk letterlijk?’
Tuurlijk. We zijn in de wieg gelegd voor de rol van Ringwereld architect. We hebben de vaardigheden en de vermogens die zij hadden niet, maar wat we wel hebben moet godachtig genoeg overkomen op de mensen die ons bezig zien. Jij mag de god zijn …’
‘Dank je.’
Teela en ik zijn acolieten. Van Nessus zou een goeie geketende demon te maken zijn.’
Sprekers nagels gleden uit zijn handen. Hij zei: ‘Maar Nessus is niet in ons gezelschap, en zo zal het ook blijven.’
‘Daar zit ’m de kneep. In …’
‘Ik ben niet bereid hierover in discussie te treden, Louis.’
‘Jammer nou. We hebben hem nodig om dat plannetje van mij te laten slagen.’
‘Dan moet je dat plannetje maar laten voor wat het is.’
Louis was nog steeds niet helemaal zeker van die nagels. Kon Spreker ze intrekken en te voorschijn laten komen, of was het een onwillekeurige uiting? In ieder geval zag hij ze nog steeds. Als ze via de intercom met elkaar hadden gesproken, dan zou Spreker nu zeker al de verbinding hebben verbroken.
En daarom had Louis met alle geweld willen landen.
‘Kijk nou es wat een schitterend slim plan het is! Jij zou een geweldige god zijn. Van een menselijk standpunt uit bezien ben je verdomd indrukwekkend — wat dat betreft zul je me gewoon moeten geloven, want het is écht zo.’
‘Waarom hebben we Nessus nodig?’
‘Voor de tasp, voor beloning en straf. Als god scheur je een twijfelaar aan stukken en repen, en eet je die op. Dat is de straf. Om iemand te belonen maak je gebruik van de tasp.’
‘Kunnen we niet zonder de tasp?’
‘Maar het is zo’n pracht manier om de gelovigen te belonen. Een schok van puur genot, recht naar de hersens. Geen bijverschijnselen. Geen kater. Ze zeggen dat een tasp beter is dan seks!’
‘Ethisch staat het me niets aan. De inheemse bevolking is maar menselijk hier, maar toch zou ik ze niet graag een verslaving aan een tasp bezorgen. Het zou genadiger zijn om ze te doden. In ieder geval werkt de tasp alleen maar tegen Kzinti, niet tegen mensen.’
‘Ik geloof dat je daarin ongelijk hebt. Ik ken Nessus. Of zijn tasp werkt op ons allebei, of hij heeft twee tasps. Ik zou hier niet zijn als hij geen manier had om mensen naar zijn hand te zetten.’
‘Je speculeert nogal wild.’
‘Zullen we hem oproepen en het vragen?’
‘Nee.’
‘Wat is er verkeerd aan om hem op te roepen?’
‘Het zou doelloos zijn.’
‘Dat was ik vergeten. Je bent niet nieuwsgierig.’ Aapjes-nieuws-gierigheid was bij de meeste bekende rassen niet erg sterk ontwikkeld.
‘Speelde je op mijn nieuwsgierigheid? Zo. Je probeerde me een bepaalde kant op te krijgen. Louis, de poppenspeler mag op eigen gelegenheid naar de randmuur. Tot dan blijft hij alleen.’
En voor Louis antwoord kon geven sprong de Kzin op en verdween in een struik elleboogwortel. Het maakte op even doeltreffende wijze een eind aan het gesprek alsof hij een intercom had afgezet.
Teela Browns wereld was om haar heen ingestort. Ze zat gierend te snikken, een hoopje ellende in een orgie van zelfmedelijden. Ze had een prachtig plekje gevonden om verdrietig te zijn.
De hoofdkleur was donkergroen. De begroeiing was weelderig en boven haar zo dik dat het licht van de zon werd gebroken en verstrooid. Maar meer naar beneden werd de plantengroei wat minder, zodat je gemakkelijk kon lopen. Het was een somber paradijs voor liefhebbers van de natuur.
Vlakke verticale rotswanden, permanent nat gehouden door een waterval, rezen op rond een diepe heldere poel. Teela bevond zich in de poel. Het vallende water overstemde het geluid van haar snikken bijna helemaal, maar de rotswanden versterkten het weer tot het wel leek of ze in een douchecabine stond te snikken, en de hele Natuur met haar mee huilde.
Ze had Louis Wu niet gezien.
Zelfs Teela Brown zou na een ongeluk dat haar tot schipbreukeling op een vreemde wereld maakte, niet ver gaan zonder haar eerstehulp-uitrusting. Het was een kleine platte doos aan haar riem, die was voorzien van een zoekcircuit. Louis had het signaal ervan gevolgd tot hij bij Teela’s kleren kwam, die in een hoopje op een vlakke plaat graniet aan de rand van de poel lagen. Donkergroen licht; het geluid van de waterval, en het galmende geluid van Teela’s snikken. Ze zat bijna onder het vallende water, op een steen of iets dergelijks, want haar armen en schouders waren boven water. Haar hoofd was voorovergebogen, en haar donkere haar hing voorover en bedekte haar gezicht.
Het had weinig zin om te wachten tot ze naar hem toekwam. Louis trok zijn kleren uit en legde ze naast de hare. Hij fronste zijn voorhoofd toen hij merkte hoe fris de lucht was, haalde zijn schouders op en dook het water in.
Meteen besefte hij zijn vergissing.
Als hij rondzwierf door de ruimte kwam Louis meestal geen werelden van het type van de Aarde tegen. En de werelden waarop hij landde waren meestal even beschaafd als de Aarde zelf. Louis was niet stom. Als het in hem was opgekomen zich eerst eens af te vragen wat de temperatuur van het water zou zijn …
Maar dat had hij niet.
Het water was smeltwater van de sneeuwkappen van de hogere bergen. Louis probeerde te gillen van de kou, maar zijn gezicht bevond zich al onder water. Hij had verstand genoeg om niet adem te halen.
Zijn hoofd kwam weer boven water. Hij spetterde en hijgde van de kou en omdat hij buiten adem was.
Toen begon hij het lekker te vinden.
Hij wist hoe hij moest watertrappen, al had hij dat geleerd in water dat heel wat warmer was. Hij bleef boven water, trapte ritmisch met zijn benen, voelde de stromingen van de neerstortende waterval over zijn huid strijken.
Teela had hem gezien. Ze zat onder de waterval, bewoog zich niet, wachtte. Louis zwom naar haar toe.
Hij zou in haar oren moeten schreeuwen om haar iets te kunnen zeggen. Excuses en liefdevolle woorden zouden misplaatst geweest zijn. Maar hij kon haar wel aanraken.
Ze dook niet weg. Maar ze boog haar hoofd, en haar haar verborg haar weer. Haar afwijzing was bijna telepathisch intens. Louis respecteerde dat.
Hij zwom in het rond, en gebruikte spieren die behoorlijk verkrampt waren geraakt na achttien uur op een vlieg cyclette. Het water was heerlijk. Maar na verloop van tijd hield de gevoelloosheid op, en begon het wat pijn te doen en Louis kwam tot de conclusie dat hij om een longontsteking vroeg als hij nog langer door ging.
Hij raakte Teela’s arm aan en wees naar de oever. Dit keer knikte ze en volgde hem.
Ze gingen naast de poel liggen, rillend van de kou, in elkaars armen, de thermo-overalls open geritst en om hen heen als dekens. Langzaam werden hun lichamen weer wat warmer.
‘Het spijt me dat ik gelachen heb,’ zei Louis.
Ze knikte, aanvaardde het feit dat hij haar zijn excuses aanbood, zonder hem te vergeven.
‘Het was écht grappig, weet je. De poppenspelers, de lafbekken van het heelal, die het lef hebben om mensen en Kzinti te fokken alsof het twee runder rassen zijn! Ze moeten hebben geweten wat voor risico’s ze namen.’ Hij wist dat hij te veel praatte, maar hij moest het uitleggen, moest zijn gedrag rechtvaardigen. ‘En kijk nou es wat ze hebben uitgevoerd! Een meer voor rede vatbare Kzin proberen te krijgen was niet zo’n slecht idee. Ik weet iets af van de Mens-Kzin oorlogen, en ik weet dat de Kzinti vroeger behoorlijk rauwe klanten waren. Sprekers voorouders zouden Zigna-muklikklik tot de grond, tot de Ringvloer toe hebben verwoest. Spreker hield zich in.’
‘Maar mensen fokken met meer geluk dan anderen …’
Jij denkt dat ze een fout maakten door me te maken tot wat ik ben.’
‘Driggit, denk je soms dat ik je probeer te beledigen? Ik probeer te zeggen dat het een amusante gedachte is. En dat de poppenspelers het doen is nog grappiger. En dus lachte ik.’
‘Verwacht je dat ik nu meegiechel?’
‘Dat zou te ver gaan.’
‘Oké.’
Ze haatte hem niet omdat hij had gelachen. Ze wilde worden getroost, ze wilde geen wraak. Ze wilde warmte, en die was er in de overalls en in twee lichamen dicht naast elkaar.
Louis begon Teela’s rug te aaien. Ze raakte er wat minder gespannen door.
‘Ik wil de expeditie graag weer bij elkaar krijgen,’ zei hij na een paar minuten. Hij voelde haar verstijven. ‘Dat idee staat je niet aan, hè?’
‘Nee.’
‘Nessus?’
‘Ik haat hem! Ik haat hem! Hij heeft mijn voorouders gefokt als — als beesten!’ Ze werd iets kalmer. ‘Maar Spreker zou hem toch uit de hemel schieten als hij probeerde terug te komen. Dus het is allemaal in orde.’
‘Als ik Spreker nu eens zover kreeg dat hij Nessus zich weer bij ons liet voegen?’
‘Hoe kun je dat dan?’
‘Als ik het nou es kon.’
‘Maar waarom?’
‘Nessus is nog steeds de eigenaar van de Grote Gok. De Grote Gok is de enige manier om de mensheid in minder dan vele eeuwen naar de Wolken van Maghellaen te krijgen. We raken de Grote Gok kwijt als we zonder Nessus de Ringwereld verlaten.’
‘Wat, wat lomp, Louis!’
‘Hoor nou es. Je zei zelf dat als de poppenbazen niet met de Kzinti hadden gedaan wat ze hebben gedaan, we nu allemaal slaven van ze zouden zijn. Da’s waar. Maar als de poppenbazen de Vruchtbaarheidsvoorschriften niet hadden veranderd, was je niet eens geboren!’
Ze lag star tegen hem aan. Haar gedachten waren in haar gezicht te zien, en haar gezicht was net als haar ogen: stijf dicht.
Hij bleef het proberen. ‘Wat de poppenspelers hebben gedaan hebben ze een hele tijd geleden gedaan. Kun je niet vergeven en vergeten?’
‘Nee!’ Ze rolde van hem vandaan, onder de warme overalls uit en het ijzige water in. Louis aarzelde, ging toen achter haar aan. Een koude, natte schok … hij kwam boven water … Teela zat weer op haar plekje onder de waterval.
En glimlachte uitnodigend. Hoe konden haar stemmingen zo snel wisselen?
Hij zwom naar haar toe.
‘Dat is een charmante manier om een man te vertellen dat ie zijn mond moet houden,’ lachte hij. Ze kon hem onmogelijk hebben verstaan. Hij kon zichzelf niet eens horen, met al dat water dat om hen heen naar beneden raasde. Maar Teela lachte terug, al even geluidloos, en stak haar armen naar hem uit.
‘Het waren toch maar stomme argumenten!’ gilde hij.
Het water was koud, koud. Teela was de enige warmte. Ze knielden neer, de armen om elkaar, gesteund door een ruwe plaat rots, vlak onder water.
Het was een verrukkelijke mengeling van warm en koud, een puur genoegen om daar samen de liefde te bedrijven. Het loste geen problemen op, maar voor problemen kon je weglopen.
Ze liepen terug naar de cyclettes, een beetje rillend in hun verwarmde cocons. Louis zei niets. Teela ook niet. Zwijgend liepen ze voort, en speelden met hun in elkaar verstrengelde vingers. ‘Goed dan,’ zei ze opeens. ‘Als je Spreker zover kunt krijgen, dan mag je Nessus terughalen.’
‘Dank je,’ zei Louis. En liet zijn verbazing duidelijk blijken. ‘Het is alleen maar voor de Grote Gok,’ zei ze. ‘En bovendien lukt ’t je toch niet.’
Er was tijd voor een maaltijd en verplichte oefeningen: opdrukken en op de plaats draven, en voor onverplichte oefeningen: boompje klimmen.
Even later kwam Spreker terug. Zijn mond was niet met bloed bespat. Bij zijn cyclette gekomen, draaide hij geen allergiepil, maar een natte baksteenvormige klomp warme lever. De machtige jager keert huiswaarts, dacht Louis, maar hij hield zijn kaken stevig op elkaar.
Het was bewolkt geweest toen ze landden. Het was nog steeds betrokken, een eenvormig loden grijs, toen ze terugkeerden. En Louis ging verder per intercom.
‘Maar het was zo lang geleden!’
‘Een kwestie van eer heeft niets te maken met tijd, Louis, al zou jij daar natuurlijk geen weet van hebben. Verder bevinden zich de resultaten van zijn bemoeiingen in onze onmiddellijke omgeving. Waarom heeft Nessus een Kzin uitgezocht als reisgezelschap?’
‘Dat heeft ie verteld.’
‘Waarom heeft hij Teela Brown uitgekozen? Hij-die-het-verst-in-de-achterhoede-is moet Nessus hebben opgedragen om erachter te komen of de mensen psychisch geluk hebben geërfd. Hij moest ook te weten zien te komen of Kzinti dociel geworden zijn. Hij koos mij uit omdat ik als ambassadeur bij een karakteristiek arrogant ras waarschijnlijk wel blijk zal geven van de dociliteit die zijn volk nastreeft.’
‘Daar heb ik ook aan gedacht.’ Louis had de gedachte nog verder doorgezet. Had Nessus opdracht gekregen om sterrezaadlokkers ter sprake te brengen, om Sprekers reacties te peilen? ‘Het maakt niets uit. Ik zeg dat ik niet dociel ben.’
‘Wil je nu eindelijk eens ophouden met dat woord? Het misvormt je hele denken!’
‘Louis, waarom ga jij aan de kant van de poppenbaas staan? Waarom wil je zijn gezelschap zo graag?’
Goede vragen, dacht Louis. De poppenspeler verdiende het zeker om wat te zweten. En als wat Louis vermoedde waar was, dan was Nessus helemaal niet in gevaar.
Lag het alleen maar aan het feit dat Louis Wu gesteld was op wezens van andere werelden?
Of lag de zaak algemener? Een poppenspeler was anders. Anderszijn was belangrijk. Een man van Louis Wu’s leeftijd zou zonder afwisseling genoeg krijgen van het leven zelf. Voor Louis was het gezelschap van wezens van andere rassen noodzaak.
De cyclettes gleden omhoog, volgden de helling van de bergen. ‘Gezichtspunten,’ zei Louis Wu. ‘We bevinden ons in een vreemde omgeving, vreemder dan alle werelden van mens of Kzin. Misschien hebben we wel alle soorten inzicht nodig die we kunnen mobiliseren, alleen maar om erachter te komen hoe het hier in elkaar zit.’
Teela applaudisseerde geluidloos. Mooi geredeneerd! Louis knipoogde terug. Een heel menselijke conversatie; Spreker kon onmogelijk nagaan wat ze hadden bedoeld.
‘Ik heb geen Kzin nodig om mij deze wereld uit te leggen. Mijn eigen ogen, neus en oren zijn voldoende.’
‘Dat is nog maar de vraag. Maar je hebt de Grote Gok wél nodig. We hebben allemaal de technologie nodig die in dat schip zit.’
‘Voor winst? Dat is een onwaardig motief.’
‘Driggit, dat is niet eerlijk! De Grote Gok is voor het hele menselijke ras, en voor de Kzinti ook!’
‘Een spitsvondige uitvlucht, meer niet. Al gaat de winst niet naar jou alleen, toch verkoop je je eer voor winst.’
‘Mijn eer is niet in gevaar,’ zei Louis tandenknarsend.
‘Ik vind van wel,’ zei de Kzin. En verbrak de verbinding.
‘Dat is een handig apparaatje, die aan-uit knop,’ zei Teela boosaardig. ‘Ik wist wel dat hij dat zou doen.’
‘Ik ook. Maar heer Finagle nog an toe! Hij is wel moeilijk te overtuigen!’
Voorbij de bergen lag een eindeloze wijde vlakte schapewolkjes, vergrijzend naar de oneindigheidshorizon toe. De cyclettes schenen boven witte wolken te drijven, onder een heldere blauwe hemel waarin de Boog een vage streep was aan de rand van de onzichtbaarheid.
De bergen verdwenen achter hen in de verte. Louis voelde even iets van spijt. De poel in het bos met de waterval: ze zouden het nooit meer terugzien.
Een spoor volgde de drie cyclettes: een hekgolf van woelende wolken waar drie sonische klappen over de bewolking streken. Voor hen werd de oneindigheidshorizon maar door één detail doorbroken. Louis kwam tot de conclusie dat het of een berg of een storm was, heel ver van hen vandaan, heel groot. Het had de grootte van een speldeknop die je op armlengte houdt.
Spreker verbrak de stilte. Een opening in het wolkendek, Louis, voor ons uit, naar draaiwaarts.’
‘Ik zie het.’
‘Zie je hoe het licht erdoorheen schijnt? Er weerkaatst heel veel licht van het landschap.’
Dat was zo, de randen van het gat in de wolken gloeiden fel. Hmmm … ‘Is het mogelijk dat we over stukken Ringvloer vliegen? Dat zou nog wel het grootste brok gedegenereerd landschap zijn dat we zijn tegengekomen.’
‘Ik wil het van wat dichterbij gaan bekijken.’
‘Goed,’ zei Louis.
Hij zag dat de stip van Sprekers cyclette pijlsnel draaiwaarts begon af te zwaaien. Met een snelheid van Mach 2 zou Spreker niet meer dan een glimp van de grond opvangen …
Dit was wel een probleem. Waar moest hij naar blijven kijken? Naar de zilveren stip, of het kleine oranje kattehoofd boven zijn dashboard? Het een was echt, het andere was gedetailleerd. Allebei boden ze informatie, maar van een verschillende soort.
In principe bevredigde geen van de twee mogelijke antwoorden. In de praktijk hield Louis ze natuurlijk allebei in het oog.
Hij zag dat Spreker boven het gat was …
In de intercom hoorde hij de echo van het gekrijs van de Kzin. De zilveren stip was opeens feller geworden, en Sprekers gezicht was een helle massa wit licht. Zijn ogen zaten stijf dicht. Zijn mond was open, en krijste.
Het beeld werd vager: Spreker was aan de andere kant van het gat. Eén arm had hij voor zijn gezicht geslagen. De pels ervan rookte, was zwart verkoold.
Onder de wegglijdende zilveren vlek was een helle vlek te zien op het wolkendek … alsof Spreker van onderen werd gevolgd door een zoeklicht.
‘Spreker!’ riep Teela. ‘Kun je nog zien?’
Spreker hoorde het en haalde zijn arm van voor zijn gezicht weg. De oranje pels was in een brede streep over zijn ogen intact. Verder was hij as-zwart. Spreker opende zijn ogen, deed ze weer dicht, en weer open. ‘Ik ben blind,’ zei hij.
‘Spreker!’ riep Louis. ‘Koppel je cyclette aan mij. We moeten dekking zoeken.’
Spreker tastte rond op zijn dashboard. ‘Gebeurd. Louis, wat voor dekking?’ Zijn stem klonk dik en verwrongen van pijn. ‘Terug naar de bergen.’
‘Nee. We zouden te veel tijd verliezen, Louis. Ik weet waardoor ik ben aangevallen. Als ik gelijk heb, dan zijn we veilig zolang we wolken boven ons hebben.’
‘O ja?’
‘Je zult een onderzoek moeten instellen.’
Jij hebt medische verzorging nodig.
Inderdaad, maar eerst moet je een veilige landingsplaats vinden. Je moet een plek zoeken waar het wolkendek het dichtst is …’
Het was niet donker hier, onder de wolken. Er kwam wat licht doorheen, en er werd genoeg licht weerkaatst naar Louis Wu. Het was fel, dat licht.
Het land was een golvende vlakte. En het was geen Ringvloer-materie, maar aarde en begroeiing.
Louis zakte nog lager, zijn ogen dichtgeknepen tegen het licht. Eén soort plant, gelijkmatig verspreid over het land, van hier tot aan de oneindigheid-horizon. Elke plant had één bloem, en al die bloemen draaiden naar Louis Wu toe en volgden hem. Een reusachtig publiek, stil en oplettend.
Hij landde en stapte van zijn cyclette, naast een van de planten. De plant was een goede dertig centimeter hoog. De stengel was groen en bobbelig, de ene bloem was zo groot als het gezicht van een forsgebouwde man. De achterkant ervan was doorschoten met harde draden, die wel wat weg hadden van aderen of pezen, en de binnenkant was een gladde holle spiegel. Midden in de spiegel bevond zich een korte stok, die uitliep in een donkergroene bol.
Alle bloemen, zover hij kon kijken, waren op hem gericht. Hij baadde in het felle licht. Louis wist dat ze hem probeerden te vermoorden, en hij keek nogal slecht op zijn gemak naar de hemel, maar het wolkendek bleef constant.
‘Je had gelijk,’ zei hij in zijn intercom. ‘Het zijn Slavendrijver-zonnebloemen. Als het wolkendek er niet geweest was, dan waren we dood geweest zodra we over de bergen waren gekomen.’
‘Is er een plek waar we ons kunnen verbergen tegen het licht? Een grot, bijvoorbeeld?’
‘Ik geloof het niet. Het land is te vlak. De zonnebloemen kunnen het licht niet al te nauwkeurig concentreren op één punt, maar er is ook zo al genoeg licht.’
‘Drigg nog aan toe, wat is er toch met jullie tweeën,’ interrumpeerde Teela. ‘Louis, we moeten landen! Spreker lijdt verschrikkelijk veel pijn!’
‘Dat is zo, Louis. Ik lijd pijn.’
‘Dan ben ik ervoor dat we het maar moeten riskeren. Kom maar naar beneden, jullie. We moeten maar hopen dat het wolkendek ongebroken blijft.’
‘Goed zo!’ Teela’s intercombeeld kwam in actie.
Louis zocht een paar minuten tussen de planten. Zijn vermoeden werd bevestigd: niets anders leefde waar deze zonnebloemen groeiden. Er groeiden geen kleinere planten tussen de stengels. Niets vloog rond, en niets groef er gaten in de asgrijze grond. Op de planten zelf was niets te zien, geen schimmel, geen ongedierte, geen ziekten. Als een zonnebloem door een kwaal werd getroffen, werd hij altijd vernietigd door de andere.
De spiegelbloem was een verschrikkelijk wapen. Het voornaamste doel ervan was het concentreren van het licht van de zon op de groene fotosynthetische kern in het midden. Maar het licht kon ook worden geconcentreerd ter vernietiging van een plantenetend dier of een insekt. De zonnebloemen verzengden al hun vijanden. Alles wat leeft is de vijand van een plant die fotosynthese gebruikt, en alles wat leefde werd organische mest voor de zonnebloemen. ‘Maar hoe zijn ze hier terechtgekomen?’ zei Louis tegen zichzelf. Want zonnebloemen konden niet naast andere, minder exotische planten bestaan. Zonnebloemen waren daar te agressief voor. En daarom konden ze niet tot de flora van de originele planeet van de Ringwerelders hebben behoord.
De bouwers van de Ringwereld moesten in naburige sterrenstelsels op jacht zijn gegaan naar nuttige of decoratieve planten.
Misschien waren ze zelfs wel tot Zilverogen gekomen, in de menselijke ruimte. En ze moesten hebben gedacht dat de zonnebloemen decoratief genoeg waren om ze hier op de Ringwereld neer te zetten.
Maar ze zouden er wel voor hebben gezorgd dat ze bleven waar ze waren. De eerste de beste idioot zou nog wel zoveel hersens hebben gehad dat hij daaraan dacht. Geef ze bijvoorbeeld een stuk grond met een hoge, brede rand kaal Ringvloer-materiaal eromheen. Dat zou ze wel binnenhouden.
‘Maar dat gebeurde niet. Op de een of andere manier is er een zaadje uitgekomen. Niemand kan zeggen over een hoe groot oppervlak ze zich nu al hebben verspreid,’ zei Louis tegen zichzelf. En rilde. Dit moest de ‘heldere plek’ zijn die hij en Nessus voor zich hadden gezien. Zover het oog reikte, werd de heerschappij van de zonnebloemen door niets dat leefde aangevochten.
Mettertijd, als ze die tijd kregen, zouden de zonnebloemen de heersers worden van de Ringwereld.
Maar dat zou een heleboel tijd kosten. En de Ringwereld was groot. Groot genoeg voor alles. En nog wat.