De cyclettes gleden naar bakboord weg uit de Hemel, onder hete. staalgrijze deksel dat deze streken tot hemel diende. Het had hun het leven gered boven het veld zonnebloemen. Nu was het alleen nog maar deprimerend.
Louis raakte drie punten op het dashboard aan om de hoogte die hij op dat ogenblik had vast te houden. Hij moest goed nadenken en kijken wat hij deed, omdat er heel weinig gevoel was in zijn rechterhand, onder invloed van de medicijnen en de spray-huid, en de grote witte blaar op iedere vinger. Hij keek ernaar, en bedacht hoe veel erger het geweest had kunnen zijn …
Spreker verscheen boven het dashboard. ‘Louis, is het niet beter om boven de wolken te gaan vliegen?’
‘Misschien ontgaat ons dan wel wat. Als we het hogerop kunnen we de grond niet meer zien.’
‘We hebben onze kaarten toch.’
‘Zouden die ons waarschuwen als er een tweede veld zonnebloemen in aantocht was?’
‘Je hebt gelijk,’ zei Spreker meteen, en verbrak de verbinding. Spreker en Teela hadden de tijd dat Louis zijn gesprek met de priester voerde goed besteed. Ze hadden contourkaarten van hun route naar de randmuur geschetst, en hadden daarop ook de steden aangegeven die als lichtgele vlekken op het scherm te zien waren geweest.
Toen had iets bezwaar gemaakt tegen hun gebruik van een gereserveerde golflengte. Gereserveerd door wie, voor welk doel, hoe lang geleden? Waarom was er nu pas bezwaar gemaakt? Louis vermoedde dat het een automatische machine was geweest, die nu was verlaten, net als het meteoorkanon dat de Leugenaar had neergeschoten. Misschien werkte dit apparaat alleen maar bij vlagen.
En Sprekers schijf was roodheet geworden en was aan zijn handpalm vast blijven kleven. Het zou dagen duren voor hij hem weer zou kunnen gebruiken, zelfs met de wonderbaarlijke militaire medicijnen uit zijn meditas. De spieren zouden weer moeten aangroeien.
De kaarten zouden een heel verschil maken. Een nieuw-opkomende beschaving zou zich bijna zeker eerst in een van de grote steden manifesteren. De vloot kon er overheen vliegen, en kijken of ze lichten of rook zagen.
Nessus’ oproeplampje brandde op het dashboard. Misschien had het al uren gebrand. Louis haalde de schakelaar over.
Hij zag de wilde bruine manen van de poppenspeler en zijn leer-zachte rug omhoog en omlaag gaan met zijn ademhaling. Een ogenblik lang vroeg hij zich af of de poppenspeler weer katatonisch was geworden. Toen ging er een driehoekig hoofd omhoog en de poppenspeler zong: ‘Welkom, Louis. Wat is er voor nieuws?’
‘We hebben een zwevend gebouw gevonden,’ zei Louis. ‘Met een kaartenkamer.’ Hij vertelde de poppenbaas over het kasteel dat Hemel heette, de kaartenkamer, het scherm, de kaarten en bollen, de priester en wat die had verteld, en zijn model van het universum. Hij beantwoordde al een poosje vragen toen hij er opeens zelf een bedacht.
‘Hee! Doet jouw communicatieschijf het?’
‘Nee, Louis. Korte tijd geleden werd het instrument voor mijn ogen witheet. Het voorval bezorgde me veel angst, en als ik had gedurfd, was ik weer katatonisch geworden, maar ik wist te weinig.’
‘Nou, de andere drie zijn kapot. Die van Teela brandde een gat in de huls, en op haar cyclette zit een brandplek. Spreker en ik hebben allebei onze hand verbrand. Weet je wat? We zullen de taal van de Ringwereld moeten leren.’
‘Ja.’
‘Ik wou dat die oude kale priester iets had geweten van de val van de oude Ringwereld-beschaving. Ik had een idee …’ En hij vertelde zijn theorie over een mogelijk gemuteerde bacteriënstam. ‘Dat is mogelijk,’ zei Nessus. ‘Toen ze eenmaal het geheim van de transmutatie kwijt waren, konden ze er nooit meer bovenop komen.’
‘O? Waarom niet?’
‘Kijk om je heen, Louis. Wat zie je?’
Louis keek om zich heen. Hij zag een onweersbui groeien, voor hem, hij zag heuvels, dalen, in de verte een stad, een dubbele bergtop, met als kegel de vuile halfdoorzichtigheid van Ringvloermateriaal.
‘Land eens ergens op de Ringwereld,’ zei de poppenspeler. ‘Wat vind je daar?’
‘Aarde,’ zei Louis. ‘Nou en?’
‘En dan?’
‘Meer aarde. Rots. Ringvloer-materiaal.’ En terwijl hij dat zei, scheen het landschap te veranderen. Stormwolken, bergen, de stad draaiwaarts en de stad die achter hen kleiner werd, dat schitterende randje, ver weg aan de oneindigheids-horizon, dat een zee kon zijn of een invasie van zonnebloemen … nu liet het landschap zich zien zoals het eigenlijk was: een holle dop. Het verschil tussen een eerlijke planeet en dit was het verschil tussen het gezicht van een mens en een leeg rubbermasker.
‘Overal, op welke wereld je ook graaft,’ zei de poppenbaas, ‘vind je ten slotte wel een soort metaalerts. Hier vind je eerst vijftien meter grond, en dan de Ringvloer. Met dat materiaal is niets te beginnen. Als het kon worden doorboord zou de mijnwerker op vacuüm stuiten — een hardvochtige beloning voor zijn harde werken.
Geef de Ring een beschaving die in staat is de Ring te bouwen, dan moeten ze goedkope transmutatie hebben gehad. Laat ze de technologie die daarmee samenhangt verliezen — op wat voor manier dan ook — en wat blijft er over? Ze zullen toch zeker geen essentiële grondstoffen ergens hebben opgeslagen. Nergens is metaalerts. Het metaal van de Ringwereld zit allemaal in machines en in gereedschap en in roest. Zelfs interplanetair vervoer is geen uitkomst, want in de buurt van deze ster valt niets te halen. De beschaving zou vallen, en nooit meer opstaan.’
Zacht vroeg Louis: Wanneer heb je dat allemaal bedacht?’
‘Enige tijd geleden al. Het leek niet veel toe of af te doen aan onze overlevingskansen.’
‘Dus zei je er maar niets over. Dat is me wat!’ zei Louis. Wat een uren had hij met dat probleem geworsteld! En het leek nu allemaal zo voor de hand liggend. Wat een val, wat een afschuwelijke val voor intelligente wezens.,
Louis keek voor zich uit. De storm was nu dichterbij, en hij was goed breed ook. De sonische capsules konden hem ongetwijfeld wel aan, maar toch …
Hij kon er maar beter overheen vliegen. Louis haalde een hendel naar zich toe en de cyclettes stegen naar het grijze deksel van de wereld, naar de wolken die boven hen hadden gehangen vanaf het ogenblik dat ze de zwevende toren hadden bereikt.
Louis liet zijn gedachten de vrije loop …
Een nieuwe taal leren zou tijd gaan kosten. Elke keer dat ze landen een nieuwe taal leren zou onmogelijk zijn. De vraag begon essentieel te worden. Hoe lang waren de bewoners van de Ring al barbaren? Hoe lang was het geleden dat ze allemaal dezelfde taal hadden gesproken? In hoeverre weken nu de plaatselijke talen af van de originele taal?
Het universum werd vaag, werd toen helemaal grijs. Ze waren in de wolken. Slierten mist schoten om de bol van de sonische capsule heen. Toen waren de cyclettes er doorheen en scheen de zon op hen neer.
Aan de andere kant van een vlakke eindeloze wolkenmassa keek een gigantisch blauw oog naar Louis Wu.
Als Gods hoofd zo groot was geweest als de Maan van de Aarde, dan zou dat oog net de goeie grootte hebben gehad.
Het duurde even voor het tot Louis doordrong wat hij zag. Toen weigerde zijn geest gewoon om het te geloven. Toen probeerde het hele beeld te vervagen als een slechtverlichte holo.
Door het gezoem in zijn oren heen hoorde/voelde hij iemand gillen.
Ben ik dood? vroeg hij aan zichzelf.
En: Is dat Nessus die zo gilt? Maar dat circuit had hij verbroken. Het was Teela. Teela, die haar hele leven nog nooit ergens bang voor was geweest. Teela sloeg haar handen voor haar gezicht om te ontkomen aan die enorme, starende, blauwe blik.
Het oog lag recht voor hen, scheen hen naar zich toe te trekken. Ben ik dood? Komt de Schepper nu over mij oordelen? Welke Schepper?
Het was eindelijk zaak dat Louis Wu een besluit nam over in welke Schepper hij geloofde — als hij al in een Schepper geloofde. Het oog was blauw en wit, met een witte wenkbrauw en een donkere pupil. Wit door de wolken, blauw door de afstand. Alsof het deel uitmaakte van de hemel zelf.
‘Louis!’ gilde Teela. ‘Doe iets!’
Dit gebeurt niet, zei Louis tegen zichzelf. Zijn keel was een dichtgevroren klomp ijs. Zijn geest rende als een dier in een kooi rond in zijn hoofd. Het is een groot heelal, maar er zijn een paar dingen die werkelijk onmogelijk zijn.
‘Louis!’
Louis vond zijn stem terug. ‘Spreker. Hee, Spreker. Wat zie jij?’ Het duurde even voor de Kzin antwoord gaf. Zijn stem klonk vreemd vlak. ‘Ik zie een groot menselijk oog voor ons.’
‘Menselijk?’
‘Ja. Zien jullie het ook?’
Het woord dat Louis nooit zou hebben gebruikt, maakte nu alle verschil. Menselijk. Een menselijk oog. Als het oog een bovennatuurlijk fenomeen zou zijn, dan zou de Kzin een Kzinti-oog zien, of helemaal niets.
‘Dan is het natuurlijk,’ zei Louis tegen zichzelf. ‘Dat moet ’t zijn.’
Hoopvol keek Teela hem aan.
Maar hoe trok het hen naar zich toe?
‘O,’ zei Louis Wu. Hij duwde de stuurhendel scherp naar rechts. De cyclettes draaiden af in draaiwaartse richting.
‘Dit is niet de gebruikelijke koers,’ zei Spreker meteen. ‘Louis, breng ons op de oude koers terug. Of geef mij de besturing.’
‘Je denkt er toch niet over om door dat ding héén te gaan?’
‘Het is te groot om er omheen te vliegen.’
‘Spreker, het is niet groter dan de krater Plato. We zijn er in een uur omheen. Waarom zou je risico’s nemen?’
‘Als je bang bent moet je je cyclette maar ontkoppelen, Louis. Vlieg om het oog heen, dan zien we elkaar aan de andere kant terug. Teela, jij mag hetzelfde doen. Ik ga er doorheen.’
‘Waarom?’ Zelfs in zijn eigen oren klonk Louis’ stem scherp. ‘Denk je soms dat deze … toevallige wolkenformatie een uitdaging is aan je mannelijkheid?’
‘Mijn wat? Louis, mijn vermogen om mij voort te planten staat niet ter discussie. Mijn moed wel.’
‘Waarom?’
De cyclettes vielen door de hemel met hun gewone kruissnelheid, achttienhonderd kilometer per uur.
‘Waarom staat je moed ter discussie? Je bent me een antwoord verplicht. Je waagt onze levens aan die onderneming van je.’
‘Nee. Jullie mogen om het Oog heen.’
‘En hoe vinden we dan later jou weer?’
De Kzin dacht na. ‘Ik geef toe dat je gelijk hebt. Heb je wel eens gehoord van de Kdapt-Prediker Ketterij?’
‘Nee.’
‘in de duistere tijden na de Vierde Wapenstilstand met de Mens, stond de Krankzinnige Kdapt-Prediker aan het hoofd van een nieuwe godsdienst. Hij werd in een duel geëxecuteerd door de Patriarch zelf, omdat hij een gedeeltelijke naam had, maar zijn ketterse godsdienst bestaat ondergronds tot en met de dag van vandaag voort. Kdapt-Prediker geloofde dat God de Schepper de mens naar zijn eigen beeld schiep.’
‘De mens? Maar Kdapt-Prediker was toch een Kzin?’
‘Ja. Jullie wonnen elke keer weer, Louis. Drie eeuwen en vier oorlogen lang wonnen jullie het al van ons. Kdapts discipelen hadden maskers van mensenhuid om als ze baden. Ze hoopten de Schepper net lang genoeg in verwarring te brengen om een oorlog te winnen.’
‘En toen je dat oog zo boven de horizon uit zag komen en naar ons zag kijken …’
‘Lieve help.’
‘Ik geef je in overweging dat mijn eigen theorie waarschijnlijker is dan die van jou. Een toevallige wolkenformatie! Werkelijk, Louis, dat is te dol!’
Louis’ hersens werkten weer. ‘Schrap toevallig maar door. Misschien hebben de bouwers van de Ring het Oog gemaakt voor hun eigen genoegen, of om op iets anders de aandacht te vestigen.’
‘Op wat dan?’
‘Wie zal het zeggen? Iets groots. Een amusementspark, een grote kerk. Het hoofdbureau van de Bond van Opticiens. Met de technologie die ze hadden, en de ruimte, kan het van alles zijn!’
‘Een gevangenis voor gluurders,’ zei Teela, die opeens de smaak te pakken begon te krijgen. ‘Een universiteit voor privé-detectives! Een testbeeld op een reusachtige 3-D set! Ik was even bang als jij, Spreker.’ Teela klonk weer normaal. ‘Ik dacht dat ik — Ik weet niet wat ik dacht. Maar ik doe mee. We gaan er samen doorheen.’
‘Best, Teela.’
‘Als hij met dat oog van ’m knippert, gaan we er allebei aan.’
‘Het gezonde verstand ligt altijd bij de grootste groep,’ zei Louis. ‘Ik ga Nessus oproepen.’
‘Finagle, ja! Hij moet er al doorheen zijn gevlogen, of eromheen!’ Louis lachte harder dan hij anders zou hebben gedaan. Hij was heel bang geweest. ‘Je denkt toch zeker niet dat Nessus nog steeds voor ons uit vliegt?’
‘Huh?’
‘Nessus is een poppenspeler. Hij is in een grote boog om ons heen gevlogen, zit nu achter ons, en heeft waarschijnlijk zijn cyclette gekoppeld aan die van Spreker. Zo kan Spreker hem niet te pakken krijgen, en als er gevaar op onze weg ligt, krijgen wij er het eerste mee te maken.’
‘Je hebt een opmerkelijk talent om te denken als een lafaard, Louis,’ zei Spreker.
‘Kam het maar niet af. We zijn op een wereld die we niet kennen. We hebben de ideeën nodig van een vierde die hem ook niet kent. Samen komen we misschien ergens.’
‘Goed dan, roep hem maar op, want jij en hij schijnen in je denken erg veel op elkaar te lijken. Ik ben van plan naar het Oog te vliegen, en te ontdekken wat erachter ligt. Of erin.’
Louis riep Nessus op.
Het beeld in de intercom gaf alleen maar de rug van de poppenspeler te zien. Zijn manen deinden langzaam met zijn ademhaling mee.
‘Nessus,’ riep Louis. Toen, harder: ‘Nessus!’
De poppenspeler bewoog zich even. Een driehoekig hoofd kwam vragend omhoog.
‘Ik was al bang dat ik de sirene zou moeten gebruiken.’
‘Is er een noodgeval?’ Beide hoofden kwamen omhoog, trillend, oplettend.
Louis was niet meer in staat om de gigantische blauwe starende blik voor hem te verdragen. Zijn ogen gleden steeds weer weg. ‘Een soort noodtoestand. Mijn krankzinnige expeditiegenoten staan op het punt om hun eigen ondergang te bewerkstelligen. Ik geloof niet dat we het ons kunnen permitteren om ze te verliezen.’
‘Vertel eens.’
‘Kijk voor je uit en zeg me dan of je een wolkenformatie kunt zien die de vorm heeft van een menselijk oog.’
Die zie ik.’
‘Enig idee waardoor het wordt veroorzaakt?’
‘Het is duidelijk een soort storm. Je zult al hebben beseft dat er geen wervelstormen op de Ringwereld voor kunnen komen.’
‘O nee?’ Louis had er niet eens aan gedacht.
‘De spiraalvorm van een wervelstorm wordt veroorzaakt door coriolis-krachten, door het verschil in snelheid tussen twee massa’s lucht op verschillende hoogte. Een planeet is een draaiend bolvormig lichaam. Als twee massa’s lucht naar elkaar toe bewegen om een gedeeltelijk vacuum op te vullen, de een naar het zuiden, en de ander naar het noorden, dan trekt het residu van hun snelheid ze langs elkaar heen. Op deze wijze ontstaat een kolk van lucht.’
‘Ik wéét hoe wervelstormen ontstaan.’
Dan moet je beseffen dat op de Ringwereld geen luchtmassa een ingrijpend andere snelheid heeft dan een naburige luchtmassa. Ergo: geen kolk effect.’
Louis keek voor zich, maar de oogvormige storm. ‘Maar wat voor storm zou je dan wél hebben? Helemaal geen, denk ik. Je zou helemaal geen luchtcirculatie krijgen.’
‘Dat is niet juist, Louis. Hete lucht zou stijgen, en koude lucht zou zakken. Maar dat zou niet kunnen zorgen voor een storm als we nu voor ons zien.’
‘Dat is maar al te waar.’
‘Wat dreigt Spreker te doen?’
‘Door het midden van dat Finagle-vervloekte ding te vliegen, met Teela als een trouwe discipel achter hem aan.’
De poppenspeler floot een toon die zo zuiver en mooi was als robijnlaserlicht. Dat lijkt me gevaarlijk. De sonische capsule zou ze beschermen tegen de razernij van een gewone storm. Maar dit ziet er helemaal niet uit als een gewone storm …’
‘Ik zat net te te denken dat het Oog wel eens kunstmatig zou kunnen zijn.’
‘Ja … De Ringwerelders hebben natuurlijk hun eigen luchtcirculatiesysteem opgezet. Maar dat systeem moet zijn opgehouden te werken toen de energievoorziening van de Ring het opgaf. Ik begrijp niet … aha. Ik heb het, Louis.’
‘Wat is het?’
‘We moeten uitgaan van een luchtput, een gebied waar lucht verdwijnt. bij het midden van de storm. De rest komt dan allemaal vanzelf. Kijk maar. De luchtput schept een gedeeltelijk vacuüm.
Luchtmassa’s stromen erheen van draaiwaarts en tegendraaiwaarts …’
‘En van bakboord en stuurboord.’
‘Die kunnen we negeren,’ zei de poppenspeler. ‘Maar lucht die uit draaiwaartse richting komt, wordt een fractie lichter dan de lucht eromheen. En stijgt dus. Lucht die uit de andere richting, tegen draaiwaarts, komt, wordt een fractie zwaarder …’
Louis worstelde met een schema dat hem maar half voor ogen stond. ‘Waarom?’
‘Deze lucht komt van tegendraaiwaartse richting, Louis. De draaisnelheid ervan is iets hoger ten opzichte van de Ring. En door de middelpuntzoekende kracht zakt deze luchtmassa iets, en vormt zo het onderste lid van het oog. De lucht uit draaiwaartse richting stijgt en vormt het bovenste lid. Er is een draaikolk effect, dat zeker, maar de as van de draaikolk is horizontaal, terwijl hij op een planeet verticaal zou liggen.’
‘Maar het is zo’n miniem verschil!’
‘Maar het is de enige factor die van invloed is op de situatie, Louis. Er is niets dat het tegenwerkt, of teniet doet. Het zou duizenden jaren kunnen doorgaan, met als eindresultaat wat je nu ziet.’
‘Misschien. Misschien.’ Het oog maakte nu een minder angstwekkende indruk. Zoals de poppenspeler had gezegd, moest het een soort storm zijn. Het had alle kleuren van een storm: zwarte wolken en daarboven zonverlichte witte wolken, en het donkere ‘oog’ van de storm, dat fungeerde als de iris van het Oog.
‘Het probleem is de luchtput, natuurlijk. Waarom verdwijnt er lucht bij het centrum van de storm?’
‘Misschien werkt er daar nog een storm.’
‘Dat betwijfel ik, Louis. Als dat het geval was, zou de luchtturbulentie hier planmatig zijn opgezet.’
‘Ja, en?’
‘Heb je de plekken gezien waar de Ringvloer zichtbaar is, door de aarde en de rots heen. Dit soort erose kan toch niet de bedoeling van de bouwers van de Ringwereld zijn geweest. Heb je gezien dat dit soort plekken steeds vaker voorkwam naarmate we dichter bij deze plek kwamen? De Oog-storm moet het weer tienduizenden kilometers in het rond in de war hebben gegooid. Het gebied waar het uit de hand gelopen is, is qua oppervlak groter dan jouw wereld, of de mijne.’
Dit keer was het Louis die floot. ‘Drigg! Maar dan — o, nu begrijp ik het. Er moet een meteoorgat zijn, in het midden van het Oog.’
‘Ja. Je beseft wel hoe belangrijk dit is. De Ringvloer kan worden doorboord.’
‘Maar niet met iets dat wij bij ons hebben.’
‘Dat is waar. Maar we moeten weten of het gat er ook echt is.’ Louis’ bijgelovige paniek leek nu al weer een halfvergeten droom. De analytische kalmte van de poppenbaas was aanstekelijk, en werkte kalmerend. Zonder vrees keek Louis Wu naar het oog, en zei: ‘We zullen er in moeten vliegen, en kijken. Denk je dat het veilig is, door de iris vliegen?’
‘Het zou niet meer moeten zijn dan heldere, stille lucht in een gedeeltelijk vacuüm.’
‘Oké. Ik zal het goede nieuws doorgeven. Dan vliegen we allemaal door de storm.’
De hemel was donker aan het worden toen ze in de buurt van de iris kwamen. Werd het boven hen nacht? Onmogelijk te zeggen. De steeds dikker, steeds zwarter wordende wolken maakten alles al donker genoeg.
Het oog was minstens honderdvijftig kilometer lang, van hoek tot hoek, en zo’n vijfenzestig kilometer hoog. Aan de rand scheen het blauw te worden toen ze dichtbij kwamen. Lagen en wolkenflarden werden zichtbaar. De werkelijke gedaante van het oog begon zichtbaar te worden: een tunnel van kolkende winden, vrij regelmatig opgebouwd, en met een dwarsdoorsnede die een afbeelding was van het menselijk oog.
Maar het zag er nog steeds uit als een oog toen ze er op af suisden.
Het was of je in het oog van God viel. Het visuele effect was afschuwwekkend, angstaanjagend, bijna op komische wijze dik opgelegd. Louis stond op het punt te gaan lachen of gillen. Of zeggen dat hij niet meer meedeed. Er was maar één persoon voor nodig om te ontdekken of er een gat zat in de Ringvloer. Louis kon om het Oog heen vliegen.
Ze waren erin.
Ze vlogen een duistere gang door, die werd verlicht door bliksemstralen. De bliksem flitste bijna continu, voor hen en achter hen, en overal om hen heen. De lucht om hen heen was tot op zekere afstand helder en licht. Voorbij de iris kolkten ondoorzichtige zwarte wolken om hen heen, met een snelheid die groter was dan bij een orkaan.
‘De bladeter had gelijk,’ brulde Spreker. ‘Het is alleen maar een storm.’
‘Gek, hè? Hij was de enige van ons vieren die niet in paniek raakte toen hij dat oog zag. Ik denk dat poppenbazen niet bijgelovig zijn,’ gilde Louis Wu terug.
‘Ik zie iets voor ons,’ riep Teela.
Het was een hol stuk in de vloer van de tunnel. Louis grijnsde van spanning en legde zijn handen losjes op de stuurhendels. Er zou wel eens een drigg van een trek naar beneden kunnen zijn, daar boven dat holle stuk.
Hij was minder waakzaam, minder gespannen, dan toen ze het Oog waren binnengevlogen. Wat kon er gebeuren als zelfs een poppenspeler dit een veilige onderneming vond?
Wolken en bliksem tolden om hen heen toen ze op de holle plek afschoten.
Ze minderden vaart en bleven boven het gat hangen. De motoren van hun cyclettes vochten tegen de wind die hen naar beneden wou zuigen. Door de geluiddempende sonische capsule heen gilde de storm in hun oren.
Het was alsof ze bovenin een schoorsteen hingen en omlaag keken. Het was wel duidelijk dat er daar lucht verdween, maar werd het met hoge snelheid weggepompt of werd het naar de sterren gespuwd, door de zwarte vloer van de Ringwereld heen? Ze konden eigenlijk niet zoveel zien …
Louis merkte het niet toen Teela haar cyclette een stuk liet zakken. Ze was te ver van hem vandaan, het flikkerende licht was te vreemd, en hij keek omlaag. Hij zag een kleine vlek nog kleiner worden, dieper de schoorsteen in, maar hij schonk er geen aandacht aan.
Toen, half gesmoord door het geraas van de storm, hoorde hij Teela gillen.
Teela’s gezicht was duidelijk te zien op de intercom. Ze keek naar beneden, en ze was doodsbang.
‘Wat is er?’ bulderde hij.
Hij kon haar antwoord maar nauwelijks verstaan. ‘… Het heeft me te pakken!’
Hij keek omlaag.
De schoorsteen was transparant tussen de tollende kegelvormige zijkanten. Hij was op een vreemde manier verlicht, niet door flakkerende bliksemstralen, maar gestaag, door kathodestraal-effecten die werden veroorzaakt door stroomverschillen in een bijna volmaakt vacuüm. Daar beneden was een vlekje … daar beneden was iets, iets dat misschien een cyclette had kunnen zijn, als er iemand zo stom was om met zijn cyclette deze maalstroom in te duiken om wat beter zicht te krijgen op een gat naar de ruimte.
Louis voelde zich ziek en beroerd. Er was niets aan te doen, helemaal niets. Hij wrong zijn ogen los van de zwarte kolk…
En zag Teela’s ogen boven het dashboard. Ze keek naar iets verschrikkelijks.
En het bloed stroomde uit haar neus.
Hij zag de doodsangst uit haar gezicht verdwijnen, en plaats maken voor een witte, lijkachtige kalmte. Ze zou zo meteen flauwvallen. Anoxenie? De sonische capsule kon lucht binnenhouden, maar daar moest hij wel eerst op worden ingesteld.
Half-bewusteloos keek ze naar Louis Wu. Doe iets, smeekte ze. Doe iets.
Haar hoofd sloeg voorover tegen het dashboard.
Louis beet met zijn tanden in zijn onderlip. Hij kon het bloed proeven. Hij keek de pijp van wervelende, neonverlichte wolken in, en het geheel leek op ziekmakende wijze op de draaikolk boven de afvoer van een wastafel. Hij vond de kleine stip die Teela’s cyclette moest zijn …
… en zag die opeens recht vooruit schieten, de hellende, rondtollende wand van de schoorsteen in.
Een paar seconden later zag hij een waterdampspoor vóór hem verschijnen, ver van hen vandaan in het oog van de horizontale wervelstorm. Een draad wit, met een scherpe punt eraan. Op de een of andere manier kwam het niet in Louis op er ook maar één ogenblik aan te twijfelen dat het Teela’s cyclette was.
‘Wat is er gebeurd?’ riep Spreker.
Louis schudde zijn hoofd, wilde geen antwoord geven. Hij voelde zich versuft, zijn verstand was kortgesloten, zijn gedachten draaiden in een kringetje rond en rond.
Teela’s intercombeeld lag met het gezicht voorover; er was vrijwel alleen haar te zien. Ze was bewusteloos, en haar stuurloze cyclette had een snelheid van veel meer dan twee keer die van het geluid. Iemand zou daar toch eigenlijk iets aan moeten doen…
‘Maar ze had nog maar even te leven, Louis. Zou Nessus een schakelaar hebben gebruikt waar wij niets van wisten?’
‘Nee. Dat geloof ik nog liever dan … nee.’
‘Dat moet er volgens mij zijn gebeurd,’ zei Spreker.
‘Je zag wat er gebeurde! Ze viel flauw, haar hoofd raakte het dashboard en haar cyclette schoot uit die, die put alsof de duvel haar op de hielen zat! Ze drukte de goede knoppen in met haar voorhoofd!’
‘Nonsens.’
‘Jah.’ Louis wilde slapen, wilde ophouden met denken … ‘Denk eens na over de verschillende mogelijkheden. Louis!’ En toen begreep de Kzin het ook, en hij liet zijn mond openstaan terwijl hij erover nadacht. ‘Nee. Onmogelijk,’ zei hij ten slotte.
‘Dan was ze niet uitgekozen om met ons mee te gaan. Als haar geluk ook maar af en toe betrouwbaar was geweest dan zou Nessus haar nooit hebben gevonden. Dan zou ze de Aarde niet hebben verlaten.’
De bliksem schitterde, verlichtte de lange, lange tunnel kolkende stormwolken. Een snelle rechte streep wees recht voor hen uit: het waterdampspoor van Teela’s cyclette. Maar van de cyclette zelf was niets te zien.
‘Louis, dan zouden we nooit op de Ringwereld zijn neergestort!’
‘Daar ben ik nog over aan ’t denken.’
‘Misschien kun je beter denken over hoe we haar leven kunnen redden.’
Louis knikte. Zonder echt te voelen dat het dringend was, drukte hij de oproepknop voor Nessus in — iets dat Spreker niet kon.
De poppenbaas reageerde onmiddellijk alsof hij erop had zitten wachten. Louis zag tot zijn verrassing dat Spreker de verbinding niet verbrak. Hij gaf snel een overzicht van de gebeurtenis.
‘Het lijkt erop dat we ons allebei hebben vergist met Teela.’
‘Jah.’
‘Haar cyclette vliegt nu op noodsnelheid. Haar voorhoofd zou niet voldoende zijn om die in te schakelen. Eerst moet ze de activeerpen uittrekken. Ik begrijp niet goed hoe dat per ongeluk gebeurd kan zijn.’
Waar zit die pen?’ En toen de poppenspeler het hem had laten zien, zei Louis: ‘Misschien heeft ze hem wel uit pure nieuwsgierigheid uitgetrokken, om te kijken wat erachter zat.’
‘Echt?’
Spreker kwam ertussen. ‘Maar wat kunnen we doen?’
‘Laat haar als ze weer bijkomt contact met mij opnemen,’ zei Nessus zakelijk. ‘Ik kan haar laten zien hoe ze de normale aandrijving weer in moet schakelen, en hoe ze ons daarna terug kan vinden.’
‘Maar in de tussentijd kunnen we dus niets doen?’
‘Inderdaad. Het gevaar bestaat dat onderdelen van het voortstuwingssysteem uitbranden, maar haar voertuig zal obstakels vermijden en ze stort ook niet neer. Ze vliegt van ons vandaan met ongeveer viermaal de snelheid van het geluid. Het grootste gevaar dat haar bedreigde is anoxenie. Dat kan hersenbeschadiging tot gevolg hebben, maar ik vermoed dat we ons daar geen zorgen om hoeven te maken.’
Waarom niet? Anoxenie is gevaarlijk.’
‘Ze heeft te veel geluk,’ zei Nessus.