Caramon, de goden hebben de wereld in hun afwezigheid
Bedot met geschenken, en allemaal delen we
In hun wreedheid. Het verstand
Dat ons werd meegegeven gaven ze aan mij,
Genoeg om alle verschillen te zien: het licht
In Tika’s ogen wanneer ze om zich heen kijkt,
De trilling in Laurana’s stem wanneer ze
Praat met Tanis, en de gracieuze beweging
Van Goudmaans haar als Waterwind nadert
Ze kijken naar me, en zelfs met jouw verstand
Zou ik het verschil kunnen ontwaren. Hier zit ik dan,
Met een lichaam zo fragiel als de botten van een vogel.
In ruil
Leren de goden ons medeleven, genade,
Die compensatie. Soms slagen ze daarin,
Want ik voelde hoe het bittere vocht van onrechtvaardigheid
Omsloeg in het hart van hen die te zwak waren om met hun broer
Te strijden om voedsel en liefde, en in dat gevoel
Doofde de pijn tot een zachte gloed,
Mededogen kende ik, net als jij, en daarmee steeg ik uit
Boven de zwakste uit het nest.
Jij, mijn broer, met je gedachteloze gratie,
Die bijzondere wereld waarin de zwaardarm
Een wilde boog van ambitie beschrijft en het oog
De onberispelijke hand onberispelijk leidt,
Jij kunt me niet volgen, hebt geen oog
Voor het landschap van gebroken spiegels in de ziel,
Voor de schrijnende leegte van het behendige gebaar.
En toch heb je me lief, om ons blind vermengde bloed
Dat in volmaakt evenwicht door onze aderen stroomt,
Zo simpel als een heet zwaard de sneeuw doorklieft.
De wederzijdse behoefte is wat je verwart,
De tegenstrijdigheid die stroomt door ons lijf.
Wild in de dans van de strijd, wanneer je je
Als een schild voor je broer schaart, dan
Bloeit jouw zorgzaamheid op uit het hart
Van al mijn zwakten.
Als ik er niet meer ben,
Waar vind je dan de vervulling van je bloed?
Weggestopt in de luide tunnels van je hart?
ik heb geluisterd
Naar het zoete lied van de Koningin, een serenade
In het donker vermengd met de oproep tot de strijd,
Die muziek roept me naar mijn stille troon
Diep in Haar doelloze rijk.
Drakenheren
Wensten de duisternis in het licht te brengen,
Het te bezoedelen met de ochtend en de manen -
In evenwicht gaat alle puurheid ten onder,
Maar in de voluptueuze duisternis huist de waarheid,
De laatste, gracieuze dans.
Maar niet voor jou:
Jij kunt me niet volgen naar de nacht
Naar de zoete doolhof. Want jij staat
Gekoesterd door de zon in het tastbare land,
En verwacht niets, verdwaald als je bent
Voor de weg onuitsprekelijk werd.
Uitleg is onmogelijk, en over de woorden
Zou je slechts struikelen. Tanis is je vriend,
Mijn kleine wees, en hij zal je vertellen
Wat hij heeft gezien op het pad van de schaduw,
Want hij heeft Kitiara gekend, en de glans
Van de donkere maan op haar zwarte haar;
Toch is hij geen bedreiging, want de nacht
Blaast zijn vochtige adem in mijn wachtende gezicht.