Kitiara, van alle dagen zijn deze dagen

vol deining, duister en afwachting, en spijt.

De wolken bedekken de stad als ik dit schrijf,

verdrijven gedachten en zonlicht, en de straten

zweven tussen dag en duister, ik heb gewacht

tot lang na mijn besluit, na het in schaduw gehulde hart

om je dit te vertellen.

In afwezigheid werd je

mooier, giftiger, je was als olie

van orchideeën in de vloeibare nacht,

waar passie, als een haai getrokken door bloed

vier zintuigen vermoordt en slechts smaak overlaat,

zijn staart aanvreet, zijn eigen bloed proeft,

een kleine wond eerst, maar allengs verteerd

ontrafelt zijn buik in zijn eindeloze keel.

Maar desondanks is de nacht een rijkdom,

een spervuur van verlangens, met vrede aan het eind,

nog altijd verlang ik naar die verlokkingen,

en in de duisternis wil ik grijpen naar mijn wapens,

gezegend en herboren uit genot;

maar het licht,

het licht, mijn Kitiara, wanneer de zon

de beregende stoep doet glinsteren, en de olie

van gedoofde lampen het verblindende water kleurt

met een regenboog van gebroken licht! ik verrijs,

en al klampt de storm zich vast aan de stad,

ik denk aan Sturm, en Laurana en de rest,

maar bovenal aan Sturm, die de zon kan zien

achter de mist en het wolkendek. Hoe kan ik

hen verloochenen?

Daarom rijd ik de schaduw in,

niet jouw schaduw maar het gretige grijs

dat wacht op het licht, en schud de storm van me af.

Загрузка...