De bruiloft.

De laatste dag van de herfst brak aan, helder en zonnig. Het was warm dankzij de geurige wind uit het zuiden, die nog niet was gaan liggen sinds de vluchtelingen waren weggegaan uit Pax Tharkas. Op hun vlucht voor de toorn van het drakenleger hadden ze meegenomen wat ze uit het fort konden bietsen.

Het had dagen geduurd voordat het draconenleger over de muur van Pax Tharkas was geklommen, omdat de poort werd geblokkeerd door rotsblokken en de torens werden verdedigd door greppeldwergen. Onder leiding van Sestun gooiden de greppeldwergen vanaf de muren stenen, dode ratten en soms zelfs elkaar naar de gefrustreerde draconen. Daardoor hadden de vluchtelingen genoeg tijd om de bergen in te trekken, waar ze niet ernstig werden bedreigd, hoewel zich soms schermutselingen voordeden met kleine groepen draconen.

Flint bood aan om met een groep mannen de bergen in te trekken, op zoek naar een plek waar de mensen de winter konden doorbrengen. Flint was bekend met dit berggebied, want het vaderland van de heuveldwergen bevond zich slechts iets verder naar het zuiden. Flint en zijn groep ontdekten een vallei omringd door hoge, onherbergzame toppen met verraderlijke passen die in de winter volgepakt lagen met sneeuw. Die passen konden gemakkelijk worden verdedigd tegen het machtige drakenleger, en er waren grotten waarin ze zich konden verbergen voor de woeste draken.

Via een gevaarlijk pad trokken de vluchtelingen door de bergen naar de vallei. Al snel werd de weg achter hen geblokkeerd door een lawine, die bovendien hun sporen uitwiste. Het zou nog maanden duren voordat de draconen hen vonden.

De vallei ver onder de bergtoppen was warm en bood beschutting tegen de felle winterwind en de sneeuw. In de bossen wemelde het van hetwild. Heldere beekjes stroomden toe vanuit de bergen. De mensen rouwden om hun doden, verheugden zich in hun herwonnen vrijheid, bouwden schuilplaatsen en vierden een bruiloft.

Op de laatste dag van de herfst, toen de zon achter de bergen onderging en de met sneeuw bedekte toppen hulde in een gloed zo rood als stervende draken, traden Waterwind en Goudmaan in het huwelijk.

Toen ze getweeën naar Elistan waren gegaan om hem te vragen hun huwelijk in te zegenen, was hij diep vereerd geweest en had hij hun gevraagd hem te vertellen wat bij hun volk gebruikelijk was. Allebei antwoordden ze rustig dat hun volk dood was. De Que-shu waren verdwenen, en met hen hun gebruiken.

‘Dit wordt ónze ceremonie,’ zei Waterwind. ‘Het begin van iets nieuws, niet een voortzetting van iets wat verdwenen is.’

‘Al zullen we de nagedachtenis van ons volk in ons hart eren,’ voegde Goudmaan er zachtjes aan toe, ‘we moeten vooruit kijken, niet achterom. We zullen het verleden eren door er de goede en droevige dingen uit mee te nemen die ons hebben gemaakt tot wat we zijn. Maar we laten ons niet langer door het verleden dicteren.’

Daarom bestudeerde Elistan de schijven van Mishakal om te leren wat de oude goden over het huwelijk te zeggen hadden. Hij vroeg Goudmaan en Waterwind om hun eigen geloften te schrijven en daarvoor in hun hart te zoeken naar de ware betekenis van hun liefde. Die geloften zouden immers ten overstaan van de goden worden afgelegd en hen tot na de dood aan elkaar verbinden.

Eén gewoonte van de Que-shu hield het stel wel in ere, en dat was het gegeven dat het bruidsgeschenk en het bruidegomgeschenk niet konden worden gekocht. Dat symbool van de liefde moesten de geliefden zelf vervaardigen. De geschenken zouden tijdens het uitspreken van de geloften worden uitgewisseld.

Toen de stralen van de zon zich spreidden aan de hemel, nam Elistan zijn plaats op een kleine heuvel in. Aan de voet van die heuvel verzamelden de mensen zich. Uit het oosten kwamen Tika en Laurana, ieder met een toorts in hun handen. Achter hen liep Goudmaan, stamhoofdsdochter. Haar haren vielen als een waterval van gesmolten goud, doorspekt met zilver om haar schouders. Op haar hoofd had ze een kroon van herfstbladeren. Ze droeg de eenvoudige, met bont afgezette tuniek van hertenleer die ze ook tijdens hun avontuur aan had gehad. Om haar hals glinsterde het medaillon van Mishakal. Haar bruidsgeschenk was gewikkeld in een doek zo fijn als een spinnenweb, want haar geliefde moest het als eerste zien.

Tika liep plechtig en met troebele ogen van verwondering voor haar uit. Het hart van het jonge meisje was vervuld van haar eigen dromen.

Voor haar leek het grote mysterie dat mannen en vrouwen deelden helemaal niet zo beangstigend meer te zijn als ze had gevreesd, maar een zoete, mooie ervaring.

Laurana, die naast Tika liep, hield haar toorts hoog geheven om het wegstervende daglicht te ondersteunen. De mensen prevelden om Goudmaans schoonheid, maar vielen stil als Laurana langskwam. Goudmaan was een mens, en haar schoonheid was die van bomen, bergen en de hemel. Laurana’s schoonheid was die van de elfen, bovenaards en mysterieus.

De twee vrouwen brachten de bruid naar Elistan toe en draaiden zich toen om naar het westen in afwachting van de bruidegom.

Fel brandende toortsen verlichtten Waterwinds weg. Met een zachte, weemoedige uitdrukking op hun gezicht gingen Sturm en Tanis hem plechtig voor. Waterwind kwam achter hen aan, hoog boven hen uittorenend, en zijn gezicht stond net zo streng als anders. Maar zijn ogen straalden een vreugde uit die het licht van de toortsen overtrof. Zijn zwarte haar was gekroond met herfstbladeren en over zijn bruidegomgeschenk lag een zakdoek van Tasselhof. Achter hem liepen Flint en de kender. Caramon en Raistlin kwamen als laatste. De magiër droeg zijn eigen staf met het lichtgevende kristal in plaats van een toorts.

De mannen brachten de bruidegom naar Elistan toe en voegden zich toen bij de vrouwen. Tika had opeens Caramon aan haar zijde. Verlegen raakte ze zijn hand aan. Met een tedere glimlach naar haar omvatte hij haar kleine hand, zodat die geheel verdween in zijn grote hand.

Toen Elistan naar Waterwind en Goudmaan keek, moest hij denken aan het afschuwelijke verdriet, de angst en de gevaren die ze hadden getrotseerd, en bedacht hij hoe hard het leven voor hen was geweest. Had de toekomst wel iets anders in petto? Even werd hij zo overweldigd door emoties dat hij niets kon zeggen. Het bruidspaar zag zijn verdriet, begreep het wellicht ook, en ze staken geruststellend hun armen naar hem uit. Elistan trok hen tegen zich aan en fluisterde woorden die alleen voor hun oren bestemd waren.

‘Jullie liefde en jullie geloof in elkaar hebben deze wereld weer hoop geschonken. Allebei waren jullie bereid je leven op te offeren voor die belofte van hoop, en ieder van jullie heeft ooit het leven van de ander gered. Nu schijnt de zon, maar zijn stralen worden zwakker en voor ons ligt de nacht. Voor jullie is het net zo, mijn vrienden. Jullie wacht een lange duisternis voordatje de ochtend zult bereiken. Maar jullie liefde zal je als een toorts de weg wijzen.’

Toen deed Elistan een stap achteruit en sprak de genodigden toe. Zijn stem, die in eerste instantie hees klonk, werd steeds sterker, want hij voelde zich omringd door de vrede van de goden en wist dat zij dit paar hun zegen gaven.

‘De linkerhand is de hand van het hart,’ zei hij terwijl hij Goudmaans linkerhand in de linkerhand van Waterwind legde en zijn eigen linkerhand eroverheen hield. ‘Wij geven elkaar de linkerhand, opdat de liefde in het hart van deze man en deze vrouw zich mag samenvoegen tot iets groters, zoals twee beekjes samenkomen om een machtige rivier te vormen. De rivier stroomt door het land, vertakt zich in zijrivieren en verkent nieuwe wegen, maar wordt immer aangetrokken door de eeuwige zee. Ontvang hun liefde, Paladijn, grootste der goden. Zegen hen en schenk hun vrede, in elk geval in hun hart, al is er in dit verscheurde land geen vrede te vinden.’

In de gewijde stilte sloegen mannen en vrouwen hun armen om elkaar heen. Vrienden gingen dichter bij elkaar staan, kinderen zwegen en kropen tegen hun ouders aan. Harten vol rouw vonden troost. Vrede vervulde hen.

‘Leg dan nu jullie geloften aan elkaar af,’ zei Elistan, ‘en wissel de geschenken van jullie hand en hart uit.’

Goudmaan keek Waterwind recht in de ogen en sprak zachtjes.

Draken rijden op de wind

en in het noorden woedt de strijd.

De wijzen roepen eensgezind

voor onversaagdheid en voor moed

voor wijsheid is het nu de tijd,

hier waar de strijd het hevigst woedt.

Dat alles is nu groter dan

de belofte van een vrouw aan een man.’

Maar jij en ik belijden hier

door brandende vlakte en donkere aard’

de hemel die schonk aan mens en dier

het leven, de adem van ons bestaan

die in de leegte tussen ons waart,

alsmede het altaar waarvoor wij staan.

Dat alles wordt nu groter van

de belofte van een vrouw aan een man.

Toen sprak Waterwind:

In het diepst van een winter die gaapt

tussen een hemel en een aarde grijs

hier in het hart van de sneeuw die slaapt

ontspruit aan rijke groene grond

de vallenboom die we groeten met

een ja’ dat galmt uit onze mond.

Dat alles is immers groter dan de

eed aan een bruid door haar man.

Als wij ons houden aan onze eed,

gehoord door helden en zonder vrees

in de gapende nacht gesmeed,

vooruitziend naar de lenteschijn

dan zullen de kinderen sterren zien

en de maan waar nu de draken zijn.

En alles van eenvoud wordt groter van

de eed aan een bruid door haar man.

Nadat de geloften waren uitgesproken, wisselde het bruidspaar geschenken uit. Verlegen overhandigde Goudmaan haar geschenk aan Waterwind. Met bevende handen pakte hij het uit. Het was een ring, gevlochten van haar eigen lokken, dat op zijn plaats werd gehouden door gouden en zilveren ringen die net zo fijn waren als de haren die ze omvatten. Goudmaan had Flint de sieraden van haar moeder gegeven, en de vingers van de oude dwerg hadden niets van hun vaardigheid ingeboet.

In het verwoeste Soelaas had Waterwind een vallentak gevonden die aan het drakenvuur was ontsnapt en in zijn reistas gestopt. Nu was die tak het geschenk dat Waterwind aan Goudmaan gaf: een volmaakt gladde, eenvoudige ring. Als het werd opgepoetst, kreeg het hout van de boom een rijke gouden gloed, doorspekt met strepen en kringen van heel zacht bruin. Toen Goudmaan hem in haar hand hield, moest ze denken aan die avond dat ze de machtige vallenbomen voor het eerst had gezien, toen ze vermoeid en bang Soelaas waren binnengestrompeld, in het bezit van de blauw kristallen staf. Ze begon zachtjes te huilen en veegde haar tranen weg met Tas’ zakdoek.

‘Zegen deze geschenken, Paladijn,’ zei Elistan, ‘deze symbolen van liefde en opoffering. Mogen deze twee tijdens de donkerste uren van hun leven op deze geschenken neerkijken en hun pad verlicht zien door liefde. Machtige, stralende god, god van mensen en elfen, god van kenders en dwergen, zegen deze man en deze vrouw, uw kinderen. Moge de liefde die zij vandaag in hun hart planten worden gevoed door hun ziel en uitgroeien tot een levensboom die beschutting en bescherming biedt aan iedereen die zijn toevlucht zoekt onder zijn reikende takken. Met het verstrengelen van de handen, het afleggen van geloften en het uitwisselen van geschenken zijn jullie, Waterwind, kleinzoon van Zwerver, en Goudmaan, stamhoofdsdochter, één. Eén in jullie hart, één onder de mensen, één in de ogen van de goden.’

Waterwind nam zijn ring uit de hand van Goudmaan en schoof die om haar slanke vinger. Goudmaan nam haar ring uit de hand van Waterwind. Die knielde voor haar neer, zoals bij de Que-shu gebruikelijk was. Maar Goudmaan schudde haar hoofd.

‘Sta op, krijger,’ zei ze, glimlachend door haar tranen heen.

‘Is dat een bevel?’ vroeg hij zachtjes.

‘Het laatste bevel van de stamhoofdsdochter,’ fluisterde ze.

Waterwind stond op. Goudmaan schoofde ring aan zijn vinger. Toen nam Waterwind haar in zijn armen. Hun lippen, hun lichamen, hun zielen versmolten. De genodigden juichten, en overal werden toortsen aangestoken. De zon zakte weg achter de bergen, en de hemel baadde in een paarlen gloed van paarse en zacht rode tinten, die zich al snel verdiepten tot het diepe blauw van de nacht.

De bruid en bruidegom werden door de juichende menigte de heuvel afgedragen, waarop het feest kon beginnen. Enorme tafels, vervaardigd van vurenhout uit het bos, waren op het gras klaargezet. De kinderen, die blij waren dat de indrukwekkende ceremonie er eindelijk op zat, renden schreeuwend rond en speelden drakendodertje. Die avond werd niemand geplaagd door angst en zorgen. Mannen openden de grote vaten bier en wijn die ze uit Pax Tharkas hadden meegenomen en begonnen te drinken op de bruid en bruidegom. Vrouwen kwamen reusachtige schalen brengen, hoog opgetast met wild, groenten en fruit uit het bos en de voorraadkamers van Pax Tharkas.

‘Uit de weg, geef me de ruimte,’ bromde Caramon terwijl hij aan een tafel ging zitten. Lachend schoven de reisgenoten voor hem opzij. Maritta en twee andere vrouwen kwamen op hem af en zetten een enorm bord vol hertenvlees voor hem op tafel.

‘Eindelijk een behoorlijke maaltijd,’ verzuchtte de grote krijger.

‘Hé,’ brulde Flint terwijl hij met zijn vork een sissend stuk vlees van Caramons bord pikte. ‘Ga je dat nog opeten?’

Rustig dooretend goot Caramon zwijgend een kan bier leeg over het hoofd van de dwerg.

Tanis en Sturm zaten naast elkaar zachtjes te praten. Af en toe dwaalde Tanis’ blik af naar Laurana. Zij zat aan een andere tafel geanimeerd met Elistan te praten. Tanis bedacht dat ze er beeldschoon uitzag die avond, en besefte dat ze heel anders was dan het koppige, verliefde meisje dat hem vanuit Qualinesti was gevolgd. Dat was een verandering die hem wel aanstond, besloot hij. Maar toch vroeg hij zich onwillekeurig af wat zij en Elistan zo interessant vonden.

Sturm legde zijn hand op Tanis’ arm. De halfelf schrok ervan. Hij was de draad van het gesprek kwijt. Blozend wilde hij zijn verontschuldigingen aanbieden, maar toen zag hij de uitdrukking op Sturms gezicht.

‘Wat is er?’ vroeg Tanis, die geschrokken half overeind kwam.

‘Sst, niet bewegen!’ beval Sturm. ‘Alleen kijken, daar. Zie je wie daar in zijn eentje zit?’

Verbaasd keek Tanis in de richting die Sturm aanwees. Toen zag hij de man zitten, ver van iedereen, over zijn bord gebogen, etend alsof hij het voedsel niet echt proefde. Telkens als iemand in de buurt kwam, kromp de man ineen en hield de voorbijganger nerveus in de gaten tot hij weer weg was. Opeens keek hij op, misschien omdat hij Tanis’ blik kon voelen, en keek hen recht aan. Met een kreet liet de halfelf zijn vork vallen.

‘Maar dat kan helemaal niet!’ zei hij met verstikte stem. ‘We zagen hem sterven, samen met Eben! Hoe kan iemand het overleven als—’

‘Dan heb ik dus gelijk,’ zei Sturm grimmig. ‘Jij herkent hem ook. Ik dacht al dat ik gek aan het worden was. Kom, dan gaan we met hem praten.’

Toen ze echter opkeken, was hij verdwenen. Snel keken ze om zich heen, maar het was nu onmogelijk om hem nog terug te vinden.

Zodra de zilveren en de rode maan opkwamen, vormden de getrouwde stellen een kring om de bruid en bruidegom om bruiloftsliederen te zingen. Ongetrouwde stellen dansten buiten de kring, terwijl de kinderen schreeuwend op en neer sprongen, genietend van het feit dat ze laat mochten opblijven. Er brandden felle vreugdevuren, overal klonken stemmen en muziek, en de zilveren en de rode maan verlichtten de hemel. Goudmaan en Waterwind stonden met hun armen om elkaar heen in het midden van de kring, en in hun ogen schitterde een licht waar de manen en het vuur bij in het niet vielen.

Tanis stond aan de rand van het feestgewoel naar zijn vrienden te kijken. Laurana en Gilthanas voerden onder het zingen van een vreugdelied een prachtige, sierlijke oude elfendans uit. Sturm en Elistan praatten over hun plannen om naar het zuiden te trekken, op zoek naar de legendarische havenstad Tarsis de Schone, waar ze schepen hoopten te vinden die de mensen konden wegvoeren uit dit door oorlog verscheurde land. Tika, die het beu was om Caramon te zien eten, plaagde Flint net zo lang totdat die er, met vuurrode konen die dwars door zijn baard heen zichtbaar waren, mee instemde om met haar te dansen.

Waar zou Raistlin zijn, vroeg Tanis zich af. De halfelf herinnerde zich dat hij de magiër tijdens het banket nog had gezien. Hij had weinig gegeten en stilletjes zijn kruidendrankje gedronken. Tanis had hem nog bleker en zwijgzamer gevonden dan anders. Hij besloot naar hem op zoek te gaan. Het gezelschap van de cynische magiër met de duistere ziel stond hem die avond meer aan dan muziek en gelach.

Tanis wandelde de maanverlichte duisternis in. Op de een of andere manier wist hij dat hij in de goede richting liep, en inderdaad, na een tijdje vond hij Raistlin, gezeten op de stomp van een oude boom waarvan de door bliksem verwoeste, zwartgeblakerde resten verspreid op de grond lagen. De halfelf ging naast de zwijgende magiër zitten.

Achter de halfelf versmolt een kleine gestalte met de schaduw van de bomen. Eindelijk zou Tas te horen krijgen waar die twee over praatten! Met zijn vreemde ogen staarde Raistlin in de richting van het land in het zuiden, waarvan tussen twee bergtoppen door een klein stukje zichtbaar was. De wind kwam nog steeds uit het zuiden, maar begon nu te draaien. De temperatuur daalde. Tanis voelde Raistlins frêle lichaam rillen. Toen hij hem in het maanlicht eens goed bekeek, viel het Tanis plotseling op hoezeer de magiër op zijn halfzus Kitiara leek. Het was een vluchtige indruk die bijna net zo snel ging als hij gekomen was, maar het was genoeg om Tanis aan de vrouw te doen denken. Dat wakkerde zijn onrust nog verder aan. Rusteloos gooide hij een stukje boombast van de ene hand naar de andere.

‘Wat zie je in het zuiden?’ vroeg Tanis abrupt.

Raistlin keek hem vluchtig aan. ‘Wat zie ik toch steeds met die ogen van mij, halfelf?’ fluisterde de magiër verbitterd. ‘Ik zie dood, dood en vernietiging. Ik zie oorlog.’ Hij gebaarde naar boven. ‘De sterrenbeelden zijn niet teruggekeerd. De Koningin van de Duisternis is niet verslagen.’

‘We hebben de oorlog niet gewonnen, dat klopt,’ zei Tanis, ‘maar we mogen toch wel zeggen dat we een belangrijke slag—’

Raistlin hoestte en schudde mismoedig het hoofd.

‘Zie je dan helemaal geen hoop?’

‘Hoop is een ontkenning van de realiteit. Het is de wortel die je voor de neus van een ploegpaard hangt zodat hij zal blijven lopen in een zinloze poging om hem te bereiken.’

‘Vind je dan dat we het maar gewoon moeten opgeven?’ vroeg Tanis terwijl hij geërgerd het stuk boombast weggooide.

‘Ik vind dat we die wortel zouden moeten weghalen en met open ogen moeten doorlopen,’ antwoordde Raistlin. Hoestend sloeg hij zijn gewaad strakker om zich heen. ‘Hoe wil je tegen de draken vechten, Tanis? Want er zullen er meer komen. Meer dan je je kunt voorstellen. En waar is Huma? Waar is de Drakenlans? Nee, halfelf. Begin tegen mij niet over hoop.’

Tanis gaf geen antwoord, en de magiër deed er verder het zwijgen toe. Stilletjes bleven ze zitten, de een met zijn blik nog steeds naar het zuiden gericht, de ander kijkend naar de grote gaten aan de met sterren bezaaide hemel.

Tasselhof liet zich op het zachte gras onder de dennenbomen zakken. ‘Geen hoop,’ herhaalde de kender somber. Hij had er al spijt van dat hij de halfelf was gevolgd. ‘Ik geloof er niks van,’ zei hij, maar zijn blik dwaalde af naar Tanis, die naar de sterren zat te staren. Tanis geloofde het wel, besefte de kender, en die gedachte vervulde hem met angst.

Sinds de dood van de oude tovenaar had zich in Tasselhof ongemerkt een verandering voltrokken. Hij begon te beseffen dat dit avontuur geen grapje was, dat er een doel aan ten grondslag lag waarvoor mensen bereid waren hun leven te geven. Hij vroeg zich af waarom hij erbij betrokken was geraakt, maar bedacht toen dat hij Fizban misschien al het antwoord had gegeven: omdat de kleine dingen die hij voorbestemd was te doen op de een of andere manier belangrijk waren voor het grote geheel.

Tot op dat moment was het echter nooit bij de kender opgekomen dat het allemaal misschien wel voor niets zou zijn. Het zou misschien geen enkel verschil maken: ze zouden misschien moeten lijden en afscheid nemen van mensen van wie ze hielden, zoals Fizban, en de draken zouden uiteindelijk misschien toch winnen.

‘Maar toch,’ zei de kender zachtjes, ‘moeten we blijven hopen, moeten we het blijven proberen. Dat is belangrijk, het proberen en het hopen. Misschien wel het belangrijkst van alles.’

Er zweefde zachtjes iets omlaag dat langs Tas’ neus streek. De kender stak zijn hand uit om het te vangen.

Het was een wit kippenveertje.

Загрузка...