5

Birkelund bleek een minder groot probleem dan verwacht. Ik had een prive-onderhoud met hem, vertelde dat het geschrift een fragment was van een manuscript van een amateurshow, en maakte hem duidelijk dat de hele opzet droop van sarcasme — waarna ik hem ongenadig onder handen nam over de behandeling van zijn vrouw en stiefzoon. Hij accepteerde het, zij het vol wrok.

Niettemin bleef de toestand explosief. Jack droeg daaraan bij door met de dag heetgebakerder en eigenzinniger te worden. ‘Hij is zo ontzettend veranderd,’ vertrouwde Eleanor me bedroefd toe. ‘Zijn hele verschijning en gedrag. Ik kan echt alle wrijving niet alleen aan Sven en zijn jongens wijten. Jack is vaak ronduit arrogant.’ Natuurlijk was hij dat, door zijn wrok over thuis, de verveling op school, het kruis van zijn voorkennis. Maar dat kon ik zijn moeder niet vertellen. Ook kon hij, ter wille van haar, slechts gedurende de volgende twee of drie jaar niet meer ondernemen dan een paar nachtelijke ontsnappingen.

‘Ik denk,’ zei ik, ‘dat het ’t beste zou zijn als hij op zijn eigen benen gaat staan.’

‘Maar Bob, hij is nauwelijks achttien,’ protesteerde ze.

Hij was op zijn minst eenentwintig, waarschijnlijk ouder, wist ik. ‘Oud genoeg om het leger in te gaan.’ Op zijn verjaardag had hij zich officieel laten inschrijven. ‘Dat zal hem de kans geven zichzelf te vinden. Het is mogelijk om in dienst te gaan op eigen verzoek, voor de minimum-periode. De commissie zal een verzoek van mij best willen inwilligen.’

‘Niet voor hij afgestudeerd is!’

Ik had begrip voor haar ontsteltenis en teleurstelling. ‘Hij kan schriftelijke lessen nemen, Ellie. De militaire dienst heeft ook cursussen waar een intelligente knaap als Jack zeker terecht kan. Ik ben bang dat dit onze enige kans is.’

Hij had al met het plan ingestemd. Een snelle sprong tijdopwaarts leerde hem dat hij in Europa zou worden gedetacheerd. ‘Daar kan ik een boel geschiedenis navorsen,’ zei hij. Vervolgens, kil: ‘Bovendien wordt het wel tijd dat ik wat leer over wapens en strijdtechnieken. Het scheelde een haar of ik was vermoord in de eenentwintigste eeuw. Een paar leden van een horde kannibalen verrasten me en als ik er niet in was geslaagd om me een fractie van een seconde los te rukken…’

Het leger paste totaal niet bij zijn temperament, maar hij voltooide de basistraining en maakte vorderingen in elektronica; de gehele situatie deed hem duidelijk goed. Veel hiervan was echter ook te danken aan zijn excursies in het verleden. Die besloegen een paar extrajaren.

In zijn brieven kon hij hierover slechts toespelingen maken, omdat Kate ze ook las. Het was hard voor me om mijn mond te moeten houden over de kolossale feiten; om haar niet bij me te kunnen hebben toen hij eindelijk thuiskwam en me uren achtereen zijn aantekeningen en foto’s toonde en zijn herinneringen vertelde. (Details zijn onaantrekkelijk — problemen rond vaccinatie, taal, transport, geld, recht, tirannie, geweldpleging, enzovoort. ‘Dok, ik heb nooit geweten hoe anders de middeleeuwse mens was. Geweldige variaties van stad tot stad, van tijdperk tot tijdperk, maar altijd iets … iets Oosters? … nee, waarschijnlijk is het Oosten minder veranderd.’ Maar hij had gekeken naar de triomfantelijke intocht van Caesar’s legioenen door Rome, naar de gestroomlijnde vormen van Vikingschepen, dansend over de Oslofjord, en naar Leonardo da Vinci aan het werk … Hij had geen gelegenheid gehad om alles van nabij te observeren. Eigenlijk was hij razend over de kunstmatigheid van al zijn ervaringen. Hoeveel kun je leren in een totaal vreemde omgeving, als je nauwelijks een woord van de taal kent en alle kans loopt gearresteerd te worden, voordat je een stel kleren uit die tijd hebt kunnen bemachtigen? En toch: wat zou ik er niet voor hebben willen geven om daar ook te kunnen zijn?)

En wat voelde ik me een bedrieger tegenover Kate, door het haar niet te kunnen vertellen! Maar als Jack zijn mond kon houden tegen zijn moeder, dan moest ik dat zeker tegen mijn vrouw. Zijn oudere persona had gelijk gehad — en zou gelijk hebben — door er bij het kind die reflex van geheimhouding in te stampen. Denk maar eens aan de consequenties als bekend geworden zou zijn dat een man — of een kleine jongen — door de tijd kon zwemmen. Het is geen gezond lot voor een menselijk wezen om de sensatie van de eeuw te zijn. In dit geval moet je je ook de eisen, smeekbeden en razende aanslagen voorstellen, van de hebberige, de hongerige naar macht, de door de ideologie verblinden, de beroofden en de angstige om hem te gebruiken; de strijd tussen regeringen om hem te isoleren of te vernietigen, hij die de meest volmaakte spion of de niet te stoppen sluipmoordenaar kon zijn. Als hij dat al zou overleven en ook zijn gezonde verstand er niet onder zou lijden, zou hij spoedig geen andere keus hebben dan naar een ander tijdperk te vluchten en zijn talenten verborgen te houden. Nee, het is beter vanaf het begin een masker te dragen. Maar wat was nu het nut van zijn fantastische gave?

‘Tegen het einde van mijn duik in het verleden besteedde ik meer tijd aan denken dan aan zwerven,’ zei hij. We waren met de boot op Lake Winnego. Hij was een paar weken geleden al afgezwaaid en thuisgekomen, maar hij had me nog steeds een boel te vertellen. Dat kwam hoofdzakelijk doordat zijn moeder zijn morele steun nodig had bij haar scheiding van Birkelund, haar afstand nemen van situaties die inmiddels werkelijk pijnlijk waren geworden. Jack was nog volwassener geworden, en niet alleen lichamelijk. Twee jaar geleden — in mijn eigen tijd dan — was ik geconfronteerd met een man, hoewel een zeer jonge man, die nog bezig was een uitweg te zoeken uit zijn verwarring en verdriet. De Jack Havig die vandaag bij me in de boot zat, toonde een volmaakt evenwichtige zelfbeheersing.

Ik schoof mijn pijp naar de andere kant en draaide het roer om. We gingen overstag met klapperende zeilen. Het blauwe water glinsterde in de lentelucht. De koele wind droeg geuren aan van velden, bomen, appelbloesem en versgeploegde aarde. Een havik liet zich erop drijven.

‘Nou, je hebt genoeg onderwerpen gehad om over na te denken,’ antwoordde ik.

‘Ja. Om te beginnen,’ zei hij, ‘het probleem: hoe werkt tijdreizen?’

‘Wel, waarde heer, hoe werkt het?’

Hij bleef ernstig. ‘Ik heb een behoorlijke dosis elementaire natuurkunde opgestoken tijdens mijn elektronica-cursus. En ik heb veel gelezen over wat me persoonlijk erg interesseerde, inclusief materiaal dat ik in de toekomst heb geraadpleegd — boeken, toekomstige nummers van Scientific American en Nature etcetera. Volgens alle bekende theorieen is hetgeen is doe totaal onmogelijk. Het begint bij verstoring van het energiebehoud en gaat van daaruit verder.’

‘E pur si muove.’ (Uitspraak van Galileo Galilei: ‘En toch beweegt zij.’)

‘He, wat?… O ja. Dok, voor ik de Italiaanse renaissance bezocht, heb ik die periode bestudeerd en ontdekte dat Galilei dit nooit gezegd heeft. Hij heeft evenmin gewichten laten vallen van de scheve toren van Pisa. Goed.’ Hij ging nonchalant achterover op de bank liggen en opende een paar flesjes bier voor ons. ‘Okay, er zijn dus onvoorziene facetten in dat energiebehoud waar de officiele wetenschap geen vermoeden van heeft. In vele opzichten is tijdreizen gelijk aan sneller-dan-licht-reizen, waarvan de natuurkundigen ook verklaren dat het onmogelijk is.’

Ik keek hoe mijn tabaksrook door de wind werd weggedragen. De golven kabbelden rond het schip. ‘Ik lig een aantal lichtjaren op je achter,’ zei ik. ‘Ik snap niets van je lezing, hoewel ik de indruk heb dat je je strikt op wetenschappelijk bewezen feiten richt en dat je niet gelooft in iets, eh, bovennatuurlijks.’

Hij knikte. ‘Precies. Wat het proces ook mag zijn, het vindt plaats binnen het kader van de natuurwetten. In wezen is het natuurkundig. Het is een kwestie van een relatie tussen materie en energie. Maar toch rijst de vraag waarom ik het wel kan en een ander niet. Er zit niets anders voor me op dan te concluderen dat ik een afwijking in mijn genen heb.’

‘Oh?’

‘Over een jaar of tien zal men de moleculaire basis van erfelijkheid ontdekken.’

‘Wat?’ Ik veerde met een ruk overeind. ‘Daar moet je me meer over vertellen!’

‘Later, later. Ik zal u alles vertellen wat ik weet over DNA en de rest, hoewel het niet veel is. Het punt is, dat onze genen niet zomaar een blauwdruk voor het construeren van een foetus inhouden. Ze oefenen invloed uit op het hele leven door middel van controle op de enzymproductie. Je zou ze de levensessentie bij uitstek kunnen noemen. Wat kan er — naast enzymen — nog meer bij betrokken zijn? Deze beschaving zal zichzelf vernietigd hebben voor de mens die vraag heeft kunnen beantwoorden. Maar ik vermoed dat er een soort resonantie is — of iets dergelijks — in die geweldige moleculen: en als je genetische structuur toevallig precies goed resoneert, ben je tijdreiziger.’

‘Dat is inderdaad een interessante hypothese.’ Ik had de gewoonte ontwikkeld me in zijn bijzijn van understatements te bedienen. ‘Ik heb een empirisch bewijs,’ antwoordde hij. Heftig vervolgde hij: ‘Dok, ik heb nogal wat vrouwen gehad. Niet in deze decade, maar wel in de toekomst en in het verleden. Er zijn perioden dat het tamelijk gemakkelijk gaat en ik gebruik kan maken van het mysterieuze aureool dat me omringt.’

‘Gefeliciteerd,’ zei ik, bij gebrek aan beter.

Hij staarde over het meer. ‘Ze laten me niet koud,’ zei hij. ‘Ik bedoel, nou ja, als ze niet meer willen dan een stoeipartij, zoals die Dakota meisjes van een eeuw of drie geleden, okay, best. Maar zodra een affaire dieper gaat, voel ik me verantwoordelijk. Ik mag dan wel geen leven met haar samen van plan zijn — ik vraag me toch al af of ik ooit zal trouwen — maar ik controleer de eerstkomende jaren in haar toekomst en tracht er voor te zorgen dat het haar goed zal gaan.’ Zijn gezicht betrok een beetje. ‘Althans zo goed als het een sterveling kan gaan. Ik heb niet voldoende morele moed om het tijdstip van hun dood vast te stellen.’

Na een pauze: ‘Maar ik dwaal af. Toch is afdwalen belangrijk voor me. Neem Meg, bijvoorbeeld. Ik was in het Londen van Elizabeth. De problemen, veroorzaakt door mijn onwetendheid, waren hier geringer dan in de meeste milieus, hoewel ik toch wel tijd nodig had om het klappen van de zweep te leren. Zelfs de uitspraak van hun Engels. Een staaf zilver, die ik had meegenomen, was daar gemakkelijker om te zetten in munt dan elders — de hedendaagse mens beseft niet hoeveel wantrouwen en reglementen er waren in dat oh-zo barbaarse verleden — hoewel ik de koopman er nog steeds van verdenk me belazerd te hebben. Maar goed. In ieder geval vond ik onderdak in een alleraardigste, half-houten herberg en had over het algemeen een beste tijd.

Op een dag raakte ik toevallig in een achterbuurt verzeild. Een vrouw plukte aan mijn mouw en bood goedkoop de maagdelijkheid van haar dochter aan. Ik was geschokt, maar dacht dat ik het arme meisje op z’n minst moest ontmoeten en haar eventueel geld moest geven. Misschien ‘was het mogelijk mijn herbergier zover te krijgen om haar als een respectabele dienster aan te nemen… Mooi mis.’ (Weer die eigenaardige, anachronistische manier van spreken van hem.) ‘Ze was nerveus maar vastbesloten. En nadat ze het me had uitgelegd, moest ik toegeven dat een straatmeid met een onafhankelijke geest waarschijnlijk beter af was als hoer, dan als dienster — in aanmerking nemend wat een dienster zich in die dagen moest laten welgevallen. Bovendien was het nauwelijks voorstelbaar dat iemand geneigd was haar te nemen onder de destijds heersende omstandigheden van klasse-onderscheid en vijandschap. Ze was eigenwijs, ze was aantrekkelijk en ze zei dat ze liever had dat ik het deed dan een of andere vette en waarschijnlijk pokdalige, aftandse ouwe kerel. Wat kon ik doen? Belangeloze liefdadigheid paste doodeenvoudig niet in haar denkwereld. Als ze geen zelfzuchtige motieven kon ontdekken, zou ze gedacht hebben dat ik te vreemd en eigenaardig voor haar was en was ze gevlucht.’

Hij nam een paar teugen bier. ‘Maar goed,’ ging hij uitdagend verder. ‘Ik verhuisde naar een groter appartement en nam haar mee. Problemen van minderjarigheid bestonden er in die dagen niet. U moet onze middelbare scholieren maar vergeten. Het zou niet in me opkomen ooit een van hen aan te raken. Meg was een echt vrouwtje, jong, maar een vrouw. We leefden samen, vier jaar van haar tijd. Voor mij was het natuurlijk slechts een kwestie van de huur vooruit betalen en af en toe terugwippen vanuit de twintigste eeuw. Niet zo vaak, want ik lag toen in Frankrijk. Uiteraard kon ik weg wanneer ik wilde en terugkeren zonder dat er diensttijd tijdens mijn trip was verlopen, maar de reis naar Engeland kostte geld, en bovendien waren er nog zoveel andere eeuwen … Desondanks bleef Meg me, geloof ik, trouw. U had eens moeten zien hoe ze haar kennissen afweerde die dachten dat ze zich konden vetmesten op mijn kosten! Ik vertelde haar dat ik in de Nederlandse diplomatieke dienst zat … He, dat gezwam over details. Ik zit om het onderwerp heen te praten. Op een gegeven moment werd een fatsoenlijke jongeman verliefd op haar. Ik gaf ze een huwelijkscadeau en mijn zegen. En ik neusde even in haar toekomst, ongeveer een decade, om er zeker van te zijn dat alles in orde was. En dat was het; zo goed als ik had gehoopt.’

Hij zuchtte. ‘Om precies te zijn: ze baarde hem een half dozijn kinderen, de eerste al binnen een jaar na hun huwelijk. Van mij is ze nooit zwanger geworden. En zover ik heb kunnen nagaan, geen enkele vrouw.’

Hij was getest op vruchtbaarheid en de uitslag was volkomen normaal geweest.

Geen van ons wilde verder uitweiden over zijn persoonlijke bekentenissen.

‘Bedoel je,’ zei ik langzaam, ‘dat je een mutant bent? In zodanige mate datje tot een andere soort behoort?’

‘Ja, ik geloof inderdaad dat mijn genen geheel afwijkend zijn.’

‘Maar een collega-tijdreiziger — een vrouwelijke.

..’

‘Als dat zou kunnen, dok.’ Weer zo’n futurisme.

Hij zweeg een poosje voor hij verder sprak. ‘Niet dat het op zichzelf belangrijk is. Wat echter wel belangrijk is — misschien wel het urgentste in het hele bestaan van de Aarde — is het vinden van die andere reizigers; als die er tenminste zijn. En dan samen bekijken wat we aan die toekomstige verschrikkingen kunnen doen. Het wil er bij mij niet in dat ik niet meer dan een zinloze, toevallige variant ben.’

‘Hoe stel je je voor er iets aan te doen?’ Zijn blik was staalhard. ‘Om te beginnen: rijk worden.’

Van de jaren die volgden, herinner ik nauwelijks meer dan wat oppervlakkige informatie.

Hij zag me met tussenpozen, vermoedelijk meer om de vriendschap in stand te houden dan om me in te lichten. Ik heb alleen maar indirect gegevens over zijn carriere. Vaak, tijdens zijn afwezigheid, kwam hij me voor als een soort gedroomde verschijning; zo vreemd was zijn bestaan in vergelijking met ons dagelijks sneller verouderende kleine-stadsleven, onze opgroeiende zoons, het avontuur van schoondochters en kleinkinderen. Maar dan stond hij plotseling weer voor me en werd ik weer uren gedomineerd door die eenzame, gedreven man.

Ik bedoel niet dat hij fanatiek was. In feite verruimde hij zijn blikveld voortdurend en hij kon van deze wereld genieten. Hij beschikte over een enorme geestelijke veelzijdigheid, hoewel het duidelijk was dat geschiedenis en antropologie het grootste deel van zijn aandacht opeisten. Een gelukkige bijkomstigheid was dat hij aanleg had voor talen. (Hij en ik vroegen ons af hoeveel tijdreizigers vleugellam waren door een gebrek daaraan.) Door zijn sardonische gevoel voor humor en zijn typisch Midwesterse beleefdheid was hij prettig in de omgang. Hij werd een echte fijnproever, hoewel hij zich zonder zich te beklagen met stokvis en scheepsbeschuit kon behelpen. Hij had in Boston een schoener liggen waarop hij Kate en mij meenam naar West-Indie om onze pensionering te vieren. Ik bemerkte dat hij erg gevoelig was voor natuurlijke en door de mens geschapen schoonheid, hoewel hij daarover, door zijn ervaringen als jongen, zwijgzaam was. Hij hield vooral van klassieke, barok- en Chinese muziek en van , mooie schepen, wapens en Helleense architectuur. (God, als U bestaat, dank ik U uit de grond van mijn hart voor Jack Havigs foto’s van de onbeschadigde Acropolis.)

Ik was weliswaar de enige die zijn geheim deelde, maar ik was niet zijn enige vriend. Theoretisch kon hij op intieme voet hebben gestaan met alle groten der aarde, zoals Mozes, Pericles, Shakespeare, Lincoln en Einstein, maar in de praktijk waren er te veel obstakels. Nog afgezien van taalbarrieres, en landelijke gebruiken en wetten, waren de groten onbereikbaar doordat zij het te druk hadden, te veel in het oog liepen en te veel aanloop hadden. Nee, Havig — ik noemde hem Jack, maar het lijkt me nu natuurlijker hem bij zijn achternaam te noemen — Havig vertelde mij bijvoorbeeld over zijn kleine Meg (al driehonderd jaar dood) of over de bergbewoner die Lewis en Clark vergezelde, of over een liederlijke, oude moustache die onder Napoleon gediend had.

(’Het verleden is over het algemeen niet beter, dok, echt niet. Dat denken wij, omdat het geleid heeft tot onze grootse prestaties. Maar denk eens na, vergeet de romantische legenden en kijk naar de feiten. In 1800 was de gemiddelde Fransman even onvrij als de gemiddelde Engelsman. Het Franse keizerrijk had Europa kunnen verenigen en had van binnenuit geliberaliseerd kunnen worden — dan zou er geen Eerste Wereldoorlog geweest zijn waarin de Westelijke beschaving zichzelf om zeep hielp. Want dat is gebeurd, weet u. Wij zijn nog steeds aan het doodbloeden, maar het einde is in zicht.’) In de tijd die hij nodig had voor het aanleren van de techniek en het vinden van de middelen voor zijn excursies in de tijd, deed hij het voornamelijk voor zijn plezier. Daarna ontwikkelde hij een plan om collega-mutanten op te sporen. ‘Om de waarheid te zeggen’, grinnikte hij, ‘ga ik me meer en meer tot het leven in achterbuurten aangetrokken voelen.’

‘Het Parijs van Toulouse-Lautrec?’ vroeg ik. Hij had me al verteld dat de decadentie van vroegere tijden schromelijk overdreven was, of zich op zijn hoogst afspeelde in zeer besloten hogere kringen waarin vreemdelingen. niet welkom waren. ‘Dat heb ik nog niet geprobeerd,’ gaf hij toe, ‘misschien een idee. Maar aan de andere kant, de bloeitijd van Storyville. . .’ Hij had geen belangstelling voor de prostituees; hij had al zo veel menselijke ellende meegemaakt, dat hij wist hoe afschuwelijk hun lot was. Hij ging erheen voor de jazz en voor het gezelschap van mensen die echter waren dan de meeste ‘van zijn generatie, om maar niet te spreken van die van 1970.

Intussen vergaarde hij zijn vermogen.

Je zou denken dat dat makkelijk was. Hij hoefde alleen maar de beursnoteringen op te zoeken — het jaar 1929 ligt nogal voor de hand — en zich verder laten stuwen door de golven van Wall Street.

De feiten waren anders. Wat zou hij bijvoorbeeld als geld moeten gebruiken?

Toen hij in Europa was, kocht hij van zijn soldij goud en zilver, dat hij in verschillende perioden van de late achttiende en de negentiende eeuw inwisselde voor geld: Met dat beginkapitaaltje begon hij te handelen. Hij nam bepaalde munten en postzegels mee naar de toekomst en verkocht die aan handelaars. Hij ging terug naar het verleden met enkele aluminium schalen die kostbaarder dan goud waren in de tijd voordat het procede van Hall was uitgevonden. Maar op deze wijze kon noodzakelijkerwijs slechts op beperkte schaal gehandeld worden, doordat hij maar weinig kon meenemen en niet al te veel aandacht op zich wilde vestigen.

Hij overwoog in die periode te investeren en rijk te worden, maar verwierp het idee. De regels en zeden van die tijd waren voor hem te merkwaardig en te ingewikkeld om ze onder de knie te krijgen in de tijd die hij daar wilde doorbrengen. Bovendien wilde hij in zijn eigen tijdperk zijn basis hebben, al was het maar om over snel vervoer te beschikken wanneer hij op zoek ging naar zijn collega-mutanten. Dus kon hij in het niet zo verre verleden geen geld uitzetten tegen samengestelde interest, omdat er in de tussenliggende jaren te veel mis kon gaan.

En hoewel er in 1929 natuurlijk makkelijker te manipuleren was, vertegenwoordigde het goud dat hij meenam slechts een kleine som., Heen- en terugvliegend in die krankzinnige tijd zou hij zijn slag kunnen slaan, maar slechts in beperkte mate, wilde hij niet te veel opvallen. Bovendien moest hij oppassen voor de verschillende regeringsinstanties die in de komende jaren hun nieuwsgierigheid met steeds betere hulpmiddelen konden uitleven.

Hij legde me de details van zijn operaties nooit uit. ‘Om eerlijk te zijn: geld verveelt me,’ zei hij. ‘Ik heb een paar slimme partners gevonden die als stroman optreden en een uiterst solide bank als bewindvoerder, en die laat ik meer van mijn “economische analyses” profiteren dan strikt noodzakelijk is.’

In feite stichtte John Franklin Havig in het verleden een fonds, inclusief een regeling voor de belasting en dergelijke, dat uitbetaald moest worden op de eenentwintigste verjaardag van ‘die mannelijke afstammeling in de zijlinie’ die aan bepaalde ondubbelzinnige voorwaarden voldeed. Zoals gezegd was de bank een van die kathedralen aan de oostkust met gedempt licht, Romeinse pilaren en vermoedelijk een stukje van de rots van Plymouth in een glazen vitrine. Dus toen John Franklin Havig, afstammeling in de zijlinie, in 1964 benaderd werd, was alles zo discreet geregeld dat zijn overgang naar de status van miljonair rimpelloos verliep. De Senlac Trumpet meldde dat hij een aanzienlijk vermogen van een verre bloedverwant had geerfd.

‘Ik laat de bank de pegels beheren,’ vertelde hij, ‘en ik schrijf de cheques uit.’

Uiteindelijk was zijn rijkdom slechts het middel tot een doel.

Nee, verscheidene doelen. Ik heb zijn pleziertjes al genoemd. Daarbij moet ik de hulp noemen, die hij aan zijn moeder en aan anderen gaf. Over het algemeen minachtte hij liefdadige instellingen. ‘Dat zijn grote ondernemingen,’ zei hij. ‘Hun staffunctionarissen verdienen meer dan u, dok. En om het eens heel grof te zeggen; we hebben veel te veel mensen. Wanneer je de Zwarte Dood gezien hebt, kun je je niet meer opwinden over de arme boeren in Missisippi.’ Ik gaf hem er vriendschappelijk van langs omdat hij zo rechts was, terwijl hij het laissez faire in actie had gezien; hij antwoordde dat in deze tijden liberalen als ik niets geleerd en niets vergeten hadden en daar namen we er een op … Toch geloof ik dat hij, zonder er veel drukte over te maken, heel wat mensen gered heeft; en het staat vast dat hij aanzienlijke schenkingen deed aan betrouwbare natuurbeschermingsorganisaties.

‘We hebben een reserve aan leven nodig, ieder soort leven,’ legde hij uit. ‘Vandaag voor onszelf — als een herinnering aan ruimte en groen. Morgen voor ons voortbestaan.’

De Oorlog des Oordeels, zei hij, zou in geen enkel opzicht het tweegevecht tussen kapitalisme en communisme worden dat de meesten van ons in de jaren vijftig zagen aankomen. ‘Ik heb nog maar een heel vaag idee wat er werkelijk gaat gebeuren, maar dat is niet zo verwonderlijk want ik heb haastige bezoeken moeten afleggen omdat ik op mijn hoede moest zijn voor stralingsgevaar en nog veel meer. En wie is tijdens de onmiddellijke nasleep in staat mij een weloverwogen analyse te geven? Verdomme, dok, de geleerden maken nu nog ruzie over wat er ‘14-’18 mis is gegaan.’ Zijn indruk was dat die Oorlog, net als de Eerste Wereldoorlog, een conflict was dat iedereen aan zag komen, dat niemand wilde en waarvoor iedereen zou zijn teruggeschrokken als hij de consequenties had kunnen overzien. Volgens hem was het eerder een ecologische dan een ideologische oorlog.

‘Ik heb het nachtmerrie-achtige idee dat het niet alleen gebeurde doordat enorme oppervlakten in woestijnen veranderen, maar dat die oorlog gewoon moest plaatsvinden. Weet U dat de oceanen de helft van onze zuurstof leveren? Rond 1970 zaten er insecticiden in het plankton en in 1990 lag er schuim op en stonken ze zo erg dat je er niet meer in durfde zwemmen.’

‘Maar dat zag men toch wel aankomen,’ zei ik.

Hij grijnsde. ‘Nou en of. Het “Milieu” was een tijd lang het onder werp van gesprek. “Milieu-Nu”-stickers op de achterruiten van door langharige jongens bestuurde auto’s waaruit de olie droop en die rookwolken uitbraakten waar uw pijp niks bij is … Het duurde niet lang of het werd modieus je ergens anders voor in te zetten, ik ben vergeten waarvoor. Hoe dan ook, dat ging allemaal over. Nadat iedereen zich over steeds weer andere zaken ongerust had gemaakt, kon uiteindelijk niemand meer ergens van wakker liggen. Ziet u, dat was het logische gevolg van de hele trend. Ik weet dat het dom is om een schuldige aan te wijzen voor zo iets veelomvattends als de Oorlog des Oordeels, en wat eraan voorafging en erna gebeurde. Vooral omdat ik niet precies weet wat zich heeft afgespeeld. Maar, dok, ik heb de morele zekerheid dat een groot gedeelte van de ramp zijn oorzaak vond in dit land, de machtigste natie ter wereld, de voorhoede op het gebied van goede en kwalijke zaken … die nooit echt getracht heeft de verantwoordelijkheid van de macht te aanvaarden.

‘We doen halfslachtige pogingen om enkele vijanden in Azie tegen te houden en omdat ze halfslachtig zijn, smijten we met mensenlevens — aan beide kanten — en met belastinggeld zonder dat het enige zin heeft. In de hoop het onverzoenlijke te verzoenen, vervreemden we van de weinige vrienden die we nog hebben. Mensen in de regering noemen de stijgende prijzen als oorzaak van de inflatie, wat ongeveer hetzelfde is als rode vlekken de schuld geven van een mazelen-epidemie, en stellen loon- en prijsstops in, wat ongeveer hetzelfde is als de gescheurde muren behangen van een huis waarvan de fundering verzakt is. En economische instorting brengt internationale machteloosheid met zich mee. De blanken die het goed hebben, zullen zich realiseren dat we verpauperde minderheden hebben en zullen ze genoeg geven om in opstand te komen, maar te weinig om te helpen; en de opstand zal een reactie veroorzaken die ieder restje van vooruitgang zal vernietigen. Wat betreft onze futiele pogingen om evenveel .voor het milieu terug te doen als we eruit halen — nou, ik heb het al over die auto met de milieu-sticker gehad.’

‘Eerst zal Amerika zich storten in een orgie van schuldgevoelens. Daarna zal het zich impotent voelen en ten slotte worden de Amerikanen apathisch. Ze kunnen zich toch iedere pijnstiller, ieder pseudobestaan aanschaffen dat zij wensen.’

‘Ik vraag me af of zij, bij het einde, diep in hun hart hun dood niet welkom zullen heten.’

Havig kreeg dus in februari 1964 de erfenis die hij voor zichzelf verdiend had. Kort daarop begon hij zijn eigen verleden vast te leggen en bracht hij maanden van zijn leven door in de gedaante van ‘Oom Jack’. Ik vroeg hem waarom hij zo’n haast had en hij zei: ‘Ik wil onder andere zoveel mogelijk voorkennis verzamelen als mogelijk is.’ Ik dacht er even over na en wist de neiging te onderdrukken om hem te vragen naar de toekomst van mijzelf en de mijnen. Tot de dag dat Kate begraven werd begreep ik niet wat een rijpe vruchten dit af Zou werpen.

Ik heb Havig nooit gevraagd of hij haar grafsteen al eens gezien had. Misschien wel, maar dan heeft hij erover gezwegen. Als arts weet ik hoe je over zulke informatie kunt beschikken en toch glimlachen.

Hij ging niet rechtdoor van de ene episode van zijn kinderjaren naar de andere. Dat zou te eentonig geweest zijn. In plaats daarvan maakte hij van zijn bezoeken aan het verleden een soort vakantie van zijn studies aan de staatsuniversiteit. Hij was niet van plan nog een machteloos te staan wanneer hij een niet-Engelse omgeving opzocht Bovendien had hij een uitgangspunt nodig van waaruit hij toekomstige taalveranderingen kon extrapoleren; daar en dan was hij ook dikwijls praktisch doofstom.

Hij concentreerde zich op Latijn en Grieks; bij het Grieks op hekoine — dat in zijn verschillende vormen wijder verbreid was in ruimt en tijd dan het klassieke Attisch — en op Frans, Duits, Italiaans Spaans, Portugees en Engels, waarbij hij de nadruk legde op hu ontwikkeling, en daarnaast nog op wat Hebreeuws, Aramees, Arabisch en de vele Polynesische talen.

‘Er is een beschaving aan de andere zijde van de donkere eeuwen, vertelde hij me. ‘Ik heb er nauwelijks naar gekeken en ik begrijp e niets van. Maar het ziet er naar uit dat de volkeren van de Stille Oceaan de wereld overheersen en dat zij de vreemdste lingua franc spreken die je je kunt voorstellen.’

‘Dus er is nog hoop!’ riep ik uit.

‘Ik weet het nog niet zeker.’ Zijn blik boorde zich in de mijne. ‘Stel j eens voor dat je een tijdreiziger bent uit, bijvoorbeeld, de tijd van d Farao’s. Neem eens aan dat je naar de wereld van vandaag ging o als een anonieme toerist wat rond te kijken. Wat voor betekenis zo alles dan hebben? Zou de vraag “Is deze ontwikkeling goed o slecht?” enige zin hebben? Ik heb niet geprobeerd mijn onderzoo verder te laten gaan dan de beginjaren van de Maurai Federatie Alleen dat te begrijpen is al jaren werk.’

Eigenlijk was hij meer geinteresseerd in voorbije tijdperken, die voor hem even levend waren als vandaag of gisteren. Die kon hij vooraf bestuderen — en gedetailleerder dan je zou denken, tenzij je historicus bent. Door zich zo voor te bereiden, kan hij zich vrij rondbewegen. Hoewel het verleden afgrijselijkheden genoeg had, kon niets, niet d Zwarte Dood, of het verbranden van ketters, of de slavenhandel, o de Albigenzische Kruistocht, niet vergeleken worden met het Oordeel.

‘Dan gaat de hele planeet bijna ten onder,’ zei hij. ‘Ik denk dat mij mede-tijdreizigers die periode over het algemeen mijden. Ik heb meer kans ze in gelukkiger of minder ongelukkige tijden te vinden.’

Met deze activiteiten duurde het tot hij, biologisch gezien, ongeveer dertig was voordat hij eindelijk in zijn opzet slaagde. Dat was in Jeruzalem op de dag van de Kruisiging.

Загрузка...