13

De lichtstraal van een staaflantaarn tastte rond tot het licht op het metaal rond Havigs enkel weerkaatste. ‘Ah,’ fluisterde ze, ‘zo houden ze de kurk op de fles. Dacht ik al. Hou es vast.’ Ze duwde de lantaarn in zijn handen. Door zijn duizeligheid en het kloppen van zijn hart kon hij zijn handen niet stil houden. Ze zei een lelijk woord, griste de lamp terug, duwde hem tussen haar tanden en hurkte over hem heen. Een ijzerzaag begon te knarsen. ‘Leonce — schat, dat moet je niet doen,’ stamelde hij. Ze uitte een woedend gegrom en hij hield zijn mond maar. De sterren schitterden in het venster.

Toen de kabel doorgezaagd was en hij alleen nog de ring om zijn enkel had, wankelde hij overeind. Zij knipte het licht uit en stopte de lantaarn in een zak op haar blouse — verder droeg zij een spijkerbroek, bergschoenen, een mes en een revolver, zag hij — greep hem bij de bovenarm en siste: ‘Luister, wip even vooruit naar morgenochtend. Laat je je ontbijt geven voor je naar nu terugkomt. Begrepen? Dan denken ze dat je later ontsnapt bent. Krijg je dat voor elkaar? Zo niet, dan ben je er geweest.

‘Ik zal het proberen,’ zei hij zwakjes.

‘Goed zo.’ Ze kuste hem kort maar heftig. ‘Ga nu.’

Havig begaf zich voorzichtig op weg naar de toekomst. Toen het venster grijs werd kwam hij te voorschijn en legde hij de staaldraad zo neer dat je op het eerste gezicht niet kon zien dat hij doorgezaagd’ was, en wachtte af. Een uur had nog nooit zo lang geleken. Een horige bewaker bracht een blad met eten en koffie. ‘Hallo,’ zei Havig nogal idioot.

De man wierp hem een norse blik toe en waarschuwde: ‘Eet vlug. Ze willen zo met je praten.’

De afschuwelijke gedachte trof Havig dat de man zou blijven wachten, maar hij ging weer weg. Toen de deur achter hem dichtsloeg, moest Havig even gaan zitten; zijn knieen knikten. Leonce. Hij slokte zijn koffie naar binnen en hervond zijn krachten. Hij stond op om nachtwaarts te reizen.

De lichtstraal attendeerde hem op het juiste moment. Toen hij in normale tijd terugkeerde, hoorde hij een hees gefluister: ‘Krijg je dat voor elkaar? Zo niet, dan ben je er geweest.’

‘Ik zal het proberen.’

‘Goed zo.’ Even stilte. ‘Ga nu.’

Hij hoorde het geruis van de lucht die het vacuum vulde waar hij gestaan had en wist dat hij vertrokken was. ‘Hier ben ik,’ riep hij zacht.

‘Wat? Ah!’ Ze moest beter in het donker kunnen zien dan hij, want ze kwam direct op hem af. ‘Alles goed?’

‘Ik denk van wel.’

‘Mond dicht,’ beval ze. ‘Ondanks onze list kunnen ze op dit uur een onderzoek instellen. Houd mijn hand vast en glip naar het verleden. Haast je niet, ik weet dat we het zullen redden. Ik wil niet dat ze erachter komen hoe.’

Gelijktijdig tijdreizen was een onderdeel van de opleiding van het Arendsnest. Je voelde een weerstand als je ‘sneller’ of ‘langzamer’ reisde dan de ander en paste je chronokinetische tempo daaraan aan. Een paar nachten eerder was het vertrek niet bewoond en stond de deur open. Ze liepen over duistere trappen naar de binnenplaats en gingen onder de poort door die in deze tijden van onbetwiste heerschappij gewoonlijk openstond. Ze moesten met tussenpozen te voorschijn komen om adem te halen, maar dat kon ’s nachts. Toen ze over de ophaalbrug waren, versnelde Leonce haar pas. Havig verwonderde zich erover dat zij niet gewoon naar een dag ging voor het fort bestond, tot hij zich realiseerde dat het risico te groot was dat er anderen in de nabijheid waren. Er waren veel jagers in de wouden die hier eens gegroeid hadden. Overmand als hij was door vermoeidheid en verdriet, deed hij er maar het beste aan haar voorbeeld te volgen. Zij had hem ten slotte bevrijd, niet?

Dat had ze en het duurde even voor hij het kon bevatten.

Ze zaten in een woud, op een zomerdag voor Columbus geboren was. Reusachtige eiken, iepen en berken stonden door elkaar; de lucht was van hun geur vervuld en hun bladeren wierpen groene schaduwen om het compacte kreupelhout om hen heen. Leonce had een laaggloeiend vuur aangelegd en op een geimproviseerd spit daarboven roosterden ze een korhoen, een van de duizenden die bij hun aankomst hier verschrikt waren opgevlogen.

‘Ik kan er maar niet over uit,’ zei ze. ‘Wat een schitterende wereld was het voordat de mens met zijn machines roet in het eten gooide. Ik ben niet meer weg van de Mooie Jaren. Ik ben er te vaak geweest.’ Havig, die tegen een boom geleund zat, had even een griezelig gevoel van deja vu. Toen begreep hij het: de omgeving leek erg op die van een millennium later toen zij en hij … Hij nam haar wat aandachtiger op. Met haar mahoniekleurige haar en haar jongensachtige kleren zou ze zo uit zijn oorspronkelijke tijd gestapt kunnen zijn. Haar Engels was praktisch accentloos. Natuurlijk, ze droeg nog steeds wapens, en haar katachtige gang en haar trotse optreden waren niet veranderd.

‘Hoe lang is het voor jou geleden?’ informeerde hij.

‘Dat je me in Parijs in de steek liet? Ongeveer drie jaar.’ Ze keek fronsend naar de vogel en draaide het spit.

‘Het spijt me. Dat was een rotstreek. Waarom heb je me bevrijd?’

Ze fronste nog dieper. ‘Als je me eens vertelde wat er gebeurd is.’

‘Weet je dat niet?’ riep hij verbaasd uit. ‘Als je niet wist waarom ik gearresteerd was, hoe wist je dan dat ik het niet verdiende?’

‘Vertel op.’

Hakkelend vertelde hij haar de hoofdzaken van zijn verhaal. Nu en dan sloeg zij haar ogen naar hem op, maar haar gezicht bleef uitdrukkingloos. Toen hij klaar was, zei ze: ‘Nou, mijn voorgevoel heeft me niet bedrogen. Ik heb niet veel bijzonders in de steek gelaten. Ik moest van dat zooitje kotsen toen ik zag hoe het toeging.’ Ze had wel eens wat over Xenia kunnen zeggen, vond hij en daarom zei hij even bruusk: ‘Ik dacht dat je geen bezwaar had tegen een beetje knokken en plunderen.’

‘Niet als het eerlijk toegaat, man tegen man. Maar die … jakhalzen … kiezen juist hulpeloze mensen uit, en meer voor hun plezier dan uit hebzucht.’ Woedend stak zij haar mes in de vogel zodat het vet eruit liep en gele vlammen uit het vuur omhoog laaiden. ‘En wat heeft het allemaal voor zin? Waarom zouden we de machines in de wereld terugbrengen? Om Cal Wallis tot God te laten promoveren?’

‘Toen je merkte dat ik was opgespoord en gevangen gehouden werd, brak toen het verzet los dat langzaam bij je gegroeid was?’

Ze gaf niet rechtstreeks antwoord. ‘Ik ging terug in de tijd tot de kamer leeg was en toen tijdopwaarts tot jij er was. Daarvoor had ik een paar dagen in de toekomst doorgebracht om niet te laten blijken dat ik bij je ontsnapping betrokken was. Ha, iedereen liep rond als een kip zonder kop. Ik verspreidde het gerucht datje in het verleden een andere tijdreiziger bij het complot betrokken had.’ Ze haalde haar brede schouders op. ‘Nou, de opwinding bedaarde snel. Het was kennelijk niet de moeite waard het aan de vroegere Wallis op zijn inspectiereis te vertellen. Hij kwam pas jaren later terug en in de tussentijd was er niets vreselijks gebeurd. Jij was niet belangrijk en ik ook niet als ik niet van mijn verlof terugkom. Ze zullen wel aannemen dat ik een ongeluk heb gehad.’ Ze grinnikte. ‘Ik ben gek op sportwagens.’

‘Ondanks het feit datje tegen machines bent?’ vroeg Havig.

‘Ach, je kunt er plezier van hebben zolang ze er zijn, of dat nou goed is of niet, vind je niet?’ Ze keek hem kalm aan en zei op sombere toon: ‘Dat is ongeveer alles wat we kunnen doen, jij en ik. Een paar fijne schuilplaatsjes zoeken, hier en elders in de tijd-ruimte. Het Arendsnest dwarsbomen kunnen we toch niet.’

‘Toch ben ik er niet zeker van dat hun overwinning is voorbeschikt,’ zei Havig. ‘Maar misschien is de wens de vader van de gedachte. Zijn ernst vulde de leegte die Xenia had achtergelaten. ‘Leonce, het is verkeerd om wetenschap en technologie overboord te gooien. Die kunnen misbruikt worden, maar dat kan met alles. De natuur is nooit volmaakt in evenwicht geweest — er zijn veel meer uitgestorven dan levende soorten — en de primitieve mens was even destructief als de moderne. Het duurde alleen langer voor hij zijn omgeving opgebruikt had. Waarschijnlijk hebben de jagers uit het steentijdperk de mammoets van het Pleistoceen uitgeroeid. Boeren met sikkels en graafstokken hebben de Vruchtbare Gordel uitgeput. En bijna de hele mensheid stierf op jeugdige leeftijd aan oorzaken die te voorkomen zijn als je maar weet hoe … De Maurai zullen meer doen dan de grondvesten van het leven op aarde herbouwen. Zij zullen als eersten proberen een evenwichtig milieu te scheppen. En dat is slechts mogelijk doordat zij de wetenschappelijke kennis en middelen bezitten.’

‘Het ziet er niet naar uit dat ze succes zullen hebben.’

‘Dat weet ik niet. Die geheimzinnige verre toekomst … Die moet onderzocht worden.’ Havig wreef in zijn ogen. ‘Later, later. Nu ben ik te moe. Leen me na de lunch je mes, dan snij ik wat twijgen en ga ik drie weken slapen.’

Ze knielde voor hem neer, legde een hand om zijn hals en streelde hem met de andere door het haar. ‘Arme Jack,’ fluisterde ze. ‘Ik was een beetje kortaf, niet? Vergeef me. Het was voor mij ook een moeilijke tijd toen je bij me wegging … Ga maar slapen. Vandaag hebben we rust en vrede.’

‘Ik heb je nog niet bedankt,’ zei hij onhandig. ‘Ik zal je nooit genoeg kunnen bedanken.’

‘Jij sufferd! Waarom denk je dat ik je daar uitgehaald heb?’ Ze sloeg haar armen om hem heen.

‘Maar… maar Leonce. Ik heb mijn vrouw zien sterven!’

‘Ik weet het,’ snikte ze. ‘Wat zou ik graag teruggaan om … haar te ontmoeten. Als zij je gelukkig kon maken … Maar dat gaat niet, ik weet het. Ik zal wachten, Jack, zolang dat nodig is.

Ze waren niet uitgerust voor een lang verblijf in het oude Amerika. Ze hadden in de toekomst uitrusting kunnen kopen en naar het verleden kunnen verschepen, maar na wat hun was overkomen, stond hun hoofd niet naar idyllische leegloperij.

Havigs toestand was van meer belang. De wond in zijn binnenste heelde langzaam, maar liet een diep litteken achter: het besluit het Arendsnest te bestrijden. Het ging hem er niet alleen om zich te wreken op de moordenaars van Xenia. Leonce nam dit als vanzelfsprekend aan en schaarde zich aan zijn zijde omdat een Gletsjervrouw haar man trouw was. Het ging hem er voornamelijk om, geloofde hij, dat een bende rovers uitgeroeid diende te worden. De wandaden die zij bedreven en nog zouden bedrijven, konden niet meer worden uitgewist; maar zou daar geen eind aan gemaakt kunnen worden? Zou een latere toekomst dat niet bespaard kunnen blijven?

‘Wat ik niet begrijp,’ zei hij tegen Leonce, ‘is dat er in het Maurai-tijdperk en later geen tijdreizigers worden geboren. Ze kunnen natuurlijk incognito blijven — zoals velen van hen in vroegere perioden — omdat ze te bang zijn of te slim om hun unieke gave te onthullen. Maar dat klinkt niet erg geloofwaardig, wel?’

‘Heb je dat onderzocht?’ vroeg zij.

Ze waren in een hotel in het midden van de twintigste eeuw. Het was vroeg in de avond en rondom hen knalde en knipperde Kansas City. Hij vermeed zijn vroegere verblijfplaatsen tot hij zeker wist dat de mannen van Wallis die niet zouden ontdekken. Het zachte lamplicht bescheen Leonce die in een doorschijnende nachtjapon met onder haar kin opgetrokken knieen in bed zat. Overigens liet zij hem in niets merken dat zij diep in haar hart meer was dan een zusterlijke kameraad. Een jageres leert geduld, een Skula leert in het hart te kijken.

‘Ja,’ zei hij. ‘Ik heb je verteld van Carelo Keajimu. Hij heeft zijn connecties over de hele wereld en als hij geen tijdreiziger weet te vinden, kan niemand het. Hij is er niet in geslaagd.’

‘Wat nu?’

‘Ik weet het niet; alleen, Leonce, we moeten de gok wagen. We gaan op een expeditie in de tijd na de Maurai.’

Wederom moesten zij tijd van leven besteden aan praktische problemen. Ga maar na. Het ene tijdperk wordt niet plotseling vervangen door een ander. Iedere stroming wordt verdoezeld door talloze tegenstromingen. Maarten Luther was niet de eerste protestant in de leerstellige en politieke betekenis van dat woord. Hij was gewoon de eerste die voet aan de grond kreeg. En zijn succes was gebaseerd op eeuwenlange mislukte pogingen; Hussieten, Lollards, Albigenzen en zo verder tot de ketterijen van de dageraad van het christendom; en zelfs die waren van oorsprong nog ouder. Op dezelfde wijze kwamen atoomreactors en aanverwante machines in gebruik, terwijl tegelijkertijd de uit Azie ingevoerde mystiek ontkende dat de wetenschap een antwoord kon geven op vragen die wezenlijk van belang waren. Als je een tijdperk wilt bestuderen, in welk jaar begin je dan? Je kunt door de tijd reizen, maar als je eenmaal je doel bereikt hebt, heb je slechts de beschikking over je twee voeten om je te verplaatsen. Waar vind je onderdak? Hoe kom je aan eten? Het kostte een paar tochtjes naar de toekomst voor ze een plan konden maken.

De details zijn niet belangrijk. Op de Westkust van het eenendertigste-eeuwse Amerika had zich een bastaardvorm van Ingliss-Maurai-Spanjol ontwikkeld die voor Havig nog wel te volgen was. Hij nam een grammatica, een woordenboek en gevarieerd leesmateriaal mee terug. Na individuele concentratie en wederzijdse oefening konden Leonce en hij het redelijk vlot spreken.

Er werden zo veel bezoekers van overzee aangevoerd door met atoomenergie aangedreven en door robots bemande transporttoestellen, dat twee extra bezoekers niet zo erg zouden opvallen, vooral omdat ze naar Sancisco gingen, een geliefd pelgrimsoord; daar had de goeroe Duago Samito zijn visioen gehad. Niemand geloofde in wonderen, maar men geloofde dat je mocht hopen inzicht te verkrijgen als je op de door mensenhanden gemaakte heuvels in de kelkvormige baai neerkeek en jezelf een liet worden met hemel en aarde en water.

Een kredietrekening was niet nodig in de financiele wereldmachine. Deze eeuw was, op zijn sobere wijze, welvarend. Een huishouding kon de slaapplaats en het voedsel voor een paar bezoekers makkelijk missen; de kinderen luisterden graag naar verhalen van reizigers.

‘Als u de Sterrenmeesters zoekt. ..’ zei de vriendelijke, donkere man, die hun op een avond onderdak verschafte, ‘ja, die hebben hier dichtbij een nederzetting. Maar die zullen er toch ook wel in uw land: zijn?’

‘We zijn nieuwsgierig of de Sterrenmeesters hier op die bij ons thuis’ lijken,’ antwoordde Havig. ‘Ik heb gehoord dat er vele soorten zijn.’

‘Dat is juist.’

‘Het zal onze reis niet al te zeer verlengen.’

‘U hoeft er niet heen te lopen. Opbellen kan ook.’

Havigs gastheer wees op een holografische communicator die in een hoek van het vertrek stond waarvan de afmetingen voor de bezoekers even vreemd — en even bevredigend — waren als een Japanse tempel voor een middeleeuwse Europeaan of een gotische kerk voor een Japanner.’

‘Maar ik betwijfel of het station momenteel bemand is. Ze komen niet vaak, weet u.’

‘Maar we kunnen het tenminste betasten.’ zei Havig.

De donkere man knikte. ‘Een volledige gevoelsgewaarwording … Ja, ga met God en wees God.’

’s Ochtends keerde de familie, na een uur zingen en mediteren, weer terug tot de dagelijkse bezigheden. Vader bewerkte zijn groentetuin met de hand; de reden hiervoor was eerder dieptepsychologisch dan economisch te verklaren. Moeder ging door met een paramathematisch theorema waar Havig niets van begreep. De kinderen wijdden hun aandacht aan een elektronisch onderwijssysteem dat waarschijnlijk de hele planeet bestreek en waarbij gebruikgemaakt werd van een soort kunstmatige telepathie. Toch was het huis klein en eenvoudig met een Oosterse daklijn. Het stond alleen in een wijds, geelbruin heuvellandschap. Leonce zei zuchtend, terwijl ze over een zandpad voort sjokte waarbij het stof om haar laarzen opdwarrelde en een veelarmige machine zich fluisterend langs de hemel bewoog: ‘Je hebt gelijk. Ik begrijp deze mensen niet.’

‘Daar zou je een heel leven voor nodig hebben,’ beaamde Havig. ‘Iets nieuws heeft zijn intrede gedaan. Dat hoeft niet slecht te zijn, maar nieuw is het zeker.

Na een ogenblik voegde hij er aan toe: ‘Dat is al eerder voorgekomen. Kon de paleolithische jager de neolithische boer begrijpen? Hoeveel overeenkomst is er tussen iemand die leefde onder de goddelijke rechten van koningen en iemand die leefde in de verzorgingsstaat? Ik kan je gedachten niet altijd volgen, Leonce.’

‘Ik de jouwe ook niet.’ Ze greep zijn hand. ‘Laten we het blijven proberen.’

‘Het schijnt…’ zei Havig, ‘ik herhaal: het schijnt dat deze Sterrenmeesters beschikken over de ultra-gemechaniseerde, energie-uitstralende bases, de enorme vliegende machines en al die andere dingen waarvan we een glimp hebben opgevangen en die in zo’n scherpe tegenstelling staan tot de rest van de aarde. Ze komen onregelmatig en hun nederzettingen zijn vaak onbemand. Klinkt als tijdreizigers, niet?

‘Maar ze zijn, nou ja, goed, zal ik maar zeggen.’

‘En daarom kunnen ze niet van het Arendsnest zijn. Waarom niet? Van oorsprong, bedoel ik. De kleinzoon van een heerszuchtige zeerover kan een verlichte koning zijn.’ Havig ordende zijn gedachten. ‘Het is waar, de Sterrenmeesters gedragen zich anders dan je zou verwachten. Voor zover ik het begrijp — en je moet niet vergeten dat ik deze taal net zo slecht begrijp als jij — komen ze hier om te handelen, en eerder in ideeen en kennis dan in goederen. Ze hebben een subtiele maar indringende invloed op de wereld. Mijn tochten naar een verdere toekomst hebben aangetoond dat hun invloed nog zal groeien totdat er een nieuwe beschaving — of een na-beschaving — is ontstaan die ik niet kan peilen.’

‘Beschrijven de mensen hier in de buurt ze niet als soms menselijk en soms niet?’

‘Die indruk heb ik ook. Maar spreken?

‘Jij komt er wel achter,’ zei ze.

Hij keek naar haar en zijn ogen bleven op haar gevestigd. Het zonlicht speelde in haar haar en in de kleine zweetdruppeltjes op haar voorhoofd. Hij rook de aangename geur van haar lichaam. De pelgrimsmantel vormde zich naar haar lange ledematen. Tijdloos zong boven een korenveld een roodgevleugelde merel. ‘We zullen er samen achter komen,’ zei hij.

Ze glimlachte.

De dicht op elkaar staande spitsen en subtiel gewelfde koepels waren verlaten toen ze aankwamen. Een onzichtbare barriere hield hen tegen. Ze begaven zich naar de toekomst. Toen ze te midden van de schaduwen een schip zagen, hielden ze stil.

Het schip was toen al geland. De bemanning daalde af langs een ladder maar zijn gedachten.

‘Dok,’ vertelde hij me met een schorre, wanhopige stem, ‘ik kon daar niet blijven — in een soort renaissance-paradijs — en alles maar aan het lot overlaten. Ik geloof dat we van de toekomst veel kunnen verwachten, maar hoe kom ik aan zekerheid? Ja, ja, de naam is Jack en niet Jezus; mijn verantwoordelijkheid houdt ergens op; maar waar precies?

Zelfs al was dat een fijne eeuw om in te leven, langs welke weg was de mensheid daar dan gekomen? Misschien herinner je je dat ik eens gezegd heb dat Napoleon erin had moeten slagen Europa te verenigen. Die bewering gaat niet op voor Hitler; de schoorstenen van Bergen-Belsen spreken voor zich. Maar hoe zit het met het Arendsnest?’

Hij maakte Leonce wakker. Zij omgordde zich om met haar man op weg te gaan.

Ze hadden Carelo Keajimu kunnen opzoeken. Maar hij was eigenlijk te onschuldig. Hoewel hij leefde in een eeuw van verval, was het bewind van de Maurai altijd goedaardig geweest en had nooit de georganiseerde meedogenloosheid van onze tijden uitgelokt. Bovendien trad hij te veel op de voorgrond en daarom was er een grote kans dat hij bespied zou worden.

Het was mijn onbeduidende persoontje tot wie Jack Havig en Leonce van Wahorn zich wendden.

Загрузка...