6

Hij vertelde me in 1964 van zijn plan. Hij probeerde zoveel mogelijk perioden uit de twintigste eeuw over te slaan die gelijk waren aan tijd die hij in een andere tijd doorbracht, zodat zijn werkelijke leeftijd en zijn kalenderleeftijd niet te veel uit de pas zouden raken. woonde niet langer in Senlac, maar had zijn hoofdkwartier in NewYork gevestigd — een postbus in het heden, een weelderig appartement in de jaren 1890, dat gefinancierd was met de verkoop v.’ goud dat hij naar het verleden terugbracht. Hij kwam echter nog bij ons op bezoek. Kate vond dat ontroerend. Ik ook, maar ik wist daarnaast welk een behoefte hij aan mij, als zijn enige vertrouweling had.

‘Maar natuurlijk!’ riep ik uit. ‘De Kruisiging: de gebeurtenis waar. iedere reiziger uit het christendom op af zou komen. Waarom heb het niet eerder gedaan?’

‘Minder makkelijk dan je denkt, dok,’ antwoordde hij. ‘Het is een lange reis naar een door en door onbekend gebied. En staat de datum precies vast, of zelfs het feit zelf?’

Ik knipperde met mijn ogen. ‘Bedoel je dat je er nooit aan gedacht hebt de historische Christus op te sporen? Ik weet dat je niet gelovig bent; maar het mysterie dat op hem. .. ’

‘Dok, wat hij geweest is en of hij er geweest is, zijn vragen die enkel van academisch belang zijn. Mijn leven is te kort om me aan het zuivere onderzoek te wijden. Eigenlijk had ik eerder moeten ophouden met spelletjes en pleziertjes. Ik heb te veel menselijke ellen’ gezien. Tijdreizen moet echt waardevol zijn; het moet ergens toe dienen.’ Hij glimlachte flauwtjes. ‘Je weet dat ik geen heilige ben. Maar ik moet met mijn eigen geweten leven.’

Hij vloog van New York naar Israel in 1969, toen de joden een stevige greep op Jeruzalem hadden en een bezoeker vrij rond kon lopen. Vanuit zijn hotel liep hij met een handtas de Jerichostraat af tot hij een sinaasappelkwekerij vond waar hij zich kon verbergen. Daar sprong (ij terug naar middernacht van de vorige dag en trof zijn voorbereidingen.

Het Arabische kostuum dat hij in een souvenirwinkel gekocht had, zou er ook in Bijbelse tijden mee door kunnen. Van zijn heup hing een mes dat meer eetgerei was dan een wapen; door zich in de tijd te verplaatsen, kon hij zich uit moeilijke situaties redden en daarom nam hij zelden een vuurwapen mee. Een leren buidel bevatte een op de universiteit speciaal voor hem opgestelde lijst met veel voorkomende uitdrukkingen, voorts: voedsel, waterreiniging stabletten, drinkbeker, zeep, vlooienpoeder, antibiotica en geld. Dat laatste bestond uit enkele munten uit de Romeinse tijd en een blokje goud dat hij zo nodig kon inwisselen.

Nadat hij zijn moderne kleren in de buidel had geborgen, haalde hij zijn laatste uitrustingsstuk te voorschijn. Hij noemde het een ‘chronoloog’. Hij had het volgens zijn eigen specificaties laten ontwerpen en bouwen in 1980 om te kunnen profiteren van de superieure transistor-elektronica van die tijd. De constructie vereiste minder vindingrijkheid dan het verzinnen van een reden waarvoor hij het apparaat nodig had.

Ik heb het apparaat gezien. Het zit in een van een handvat voorzien groen kistje van 60 bij 30 bij 15 centimeter. Wanneer het deksel open is, kun je er een optisch instrument uitklappen dat vaag aan een sextant doet denken en kun je de knoppen bedienen en de meters aflezen. Daaronder bevindt zich een zeer geavanceerde mini-computer die op een nikkel-cadmium batterij loopt. Het gewicht is ongeveer vijf pond, wat bijna de helft is van het gewicht dat een tijdreiziger kan meenemen; dat verklaart waarom Havig niet graag een vuurwapen meeneemt — andere zaken zijn veelal nuttiger. Maar niets is zo nuttig als de chronoloog.

Denk eens in. Hij projecteert zich zelf tijdopwaarts of -afwaarts naar een bepaald moment. Hoe weet hij ‘wanneer’ hij gearriveerd is. Bij korte sprongetjes kan hij de dagen tellen en het uur bepalen door middel van de zon en de sterren als er geen klok in de buurt is. Maar duizend jaren betekenen 365.000 zonsopgangen. En er is grote kans dat vele niet opgemerkt worden als gevolg van slecht weer of het tijdelijk in de weg staan van een gebouw of door een andere oorzaak.

Havig orienteerde zich. De nacht was helder en het was koud. De lichten van Jeruzalem hulden de hemel naar het noorden in een nevel, maar elders lag het landschap stil en donker, met uitzondering van wat afgelegen huizen en passerende auto’s; daarboven schitterden de sterrenbeelden waarop hij de positie van de maan en twee planeten instelde. Daarna stelde hij de precieze Greenwich-tijd en de geografische locatie in op de daarvoor bestemde flauw verlichte wijzerplaten en stelde met een nonius de getallen in die correspondeerden met de paasweek Anno Domini 33. (’De datum schijnt niet precies vast te staan,’ had hij opgemerkt. ‘Maar het is wel de dag waar iedereen op af zal komen.’ Hij lachte. ‘Met de geboorte van Christus is het nog erger. Het enige wat daarover waarschijnlijk is, is dat het niet midden in de winter geweest is, anders waren die herders niet van huis geweest om hun schaapjes te weiden!)

Hij had langzaam en diep in- en uitgeademd om zo veel mogelijk zuurstof in zijn bloed te laten opnemen. Nu zoog hij zijn longen vol zonder zich in te spannen, want dat zou energie kosten, en lanceerde zich in het verleden.

Toen kwam de onbeschrijfelijke gewaarwording waarvan hij me verteld had dat het wel iets leek op het tegen een opkomende vloed inzwemmen. De zon kwam in het westen op en schoot naar het oosten; naarmate hij ‘accelereerde’, werd het licht een vage grijze trilling en viel een schaduw om hem heen. Het was doodstil. Heel even zag hij een ontploffende granaat, geluidloos, mistig, maar hij was meteen de Zesdaagse Oorlog voorbij; of was het de Onafhankelijkheidsoorlog of de Eerste Wereldoorlog? Bleke vormloosheden dreven voorbij. Op een bewolkte avond aan het einde van de negentiende eeuw moest hij zijn tijdreis onderbreken om adem te halen. De chronoloog had hem de exacte datum kunnen geven als hij weer een sterretje had willen schieten: de detectors waren ook gevoelig voor de stralingen die door een dicht wolkendek heendringen. Maar dat had geen zin. Een paar mannen te paard, waarschijnlijk Turkse soldaten, waren in de nabijheid. Hun aanwezigheid had te kort geduurd om door hem opgemerkt te worden terwijl hij door de tijd reisde, zelfs al was het dag geweest. In het donker merkten zij hem niet op en het geluid van de hoeven stierf weg.

Hij reisde verder.

Het landschap, vaag als het was, begon langzaam te veranderen. De contouren bleven hetzelfde maar nu eens waren er veel bomen, dan weer weinig, dan was er woestijn, dan bebouwde akkers. Vluchtig zag hij een glimp van een groot houten stadion waarin, naar hij aannam, de Kruisvaarders toernooien hielden voordat zij door Saladin uit hun met bloed besmeurde rijk werden gegooid, en hij kwam in de verleiding even te stoppen; maar hij week niet af van zijn doel. Hij onderbrak de reis vaker om adem te halen naarmate hij zijn doel dichter naderde. De reis vergde veel van zijn krachten; en ook de gedachte dat hij zijn doel binnen een paar uur zou bereiken, deed zijn hart sneller kloppen.

Een waarschuwingslichtje op de chronoloog begon te knipperen.

Het apparaat kon zon, maan, planeten en sterren volgen met een snelheid en een precisie die de mens ontzegd is. Het kon compenseren voor vervroeging van de nachteveningen, de eigen beweging en zelfs voor het afdrijven van de continenten; en als een hemelaanblik correspondeerde met de bestemming, dan kon dat niet anders dan het gewenste tijdstip zijn.

Een rood licht flitste aan en Havig hield stil.

De avond van donderdag liep ten einde. Als de Bijbel de waarheid sprak, was het Laatste Avondmaal gehouden, de doodsangst in de Hof van Olijven was voorbij en Jezus lag in boeien en zou spoedig voor Pilatus gebracht worden om te worden veroordeeld, gegeseld, gekruisigd, doorstoken, doodverklaard en in het graf gelegd te worden.

(’Ze binden ze op het kruis,’ vertelde Havig mij. ‘Nagels zouden het gewicht niet kunnen dragen; de handen zouden uitscheuren. Soms werden spijkers ingeslagen als speciale wraakoefening, dus in zoverre zou de overlevering juist kunnen zijn.’ Hij sloeg zijn handen voor zijn gezicht. ‘Dok, ik heb ze zien hangen, hun tong zwart van de dorst en met opgezwollen buiken ; na een tijdje schreeuwen ze niet maar steunen ze hees en hebben hun ogen niets menselijks meer. En de stank! Het duurt vaak dagen voor ze sterven. Ik vraag me af of Jezus geen zwak gesteld had, zo snel kwam hij aan zijn einde … Misschien een paar vrienden en verwanten bevinden zich achteraan in de menigte en die durven nauwelijks te praten of te huilen. De overigen maken grappen, gokken, picknicken, drinken en tillen de kinderen op om ze beter te laten zien. Wat is dat nou eigenlijk, de mens’) (Er is geen reden voor trots. Wij leven in de eeuw van Buchenwald en Vorkuta — en Havig herinnerde me aan wat zich had afgespeeld in de met heimwee herdachte beginjaren van de eeuw in de Belgische Congo en het zuiden van de Verenigde Staten — en hij vertelde wat nog te gebeuren stond. Misschien benijdde ik hem toch niet om zijn tijdreizen.)

De ochtend kleurde het oosten wit. Achter hem bevond zich een olijvenboomgaard en daarachter zag hij een groepje uit gedroogde leem opgetrokken gebouwen. De weg was een onverhard karrespoor. Ver weg, half verscholen in de talmende duisternis, lag het Jeruzalem van de Herodiaanse koningen en het Romeinse proconsulaat op de heuvels uitgestrekt. Het was kleiner en dichter opeen gebouwd dan de stad die hij zich van twee millennia later herinnerde. Het was bijna geheel ommuurd, hoewel ook daarbuiten hofsteden lagen. Kramen en vilten tenten van provincialen die voor de feestdagen naar de heilige plaatsen waren gekomen, concentreerden zich voor de poorten. Het was koud en de lucht rook naar aarde. Vogels tjilpten. ‘Een- of tweehonderd jaar terug,’ zei Havig mij eens, ‘is de hemel bij dag altijd vol met vogels.’

Terwijl hij zat uit te hijgen, werd het lichter en keerden zijn krachten terug. Hongerig at hij brokken geitenkaas en brood en verbaasd realiseerde hij zich dat hij een doodnormale maaltijd gebruikte op de eerste Goede Vrijdag ter wereld.

Als dat al zo was. De geleerden konden zich in de datum vergist hebben of Jezus was niets anders geweest dan een Osirisch-Joods Mithraische mythe. Maar stel dat hij dat niet was. Neem eens aan dat hij dan wel niet letterlijk de vleesgeworden Schepper was van deze landerijen, dit gevogelte en het heelal… maar toch minstens de profeet uit wiens visie bijna alles voortkwam wat in later eeuwen als rechtschapen beschouwd zou worden. Kon men zijn leven beter besteden dan door hem bij zijn verkondiging te volgen? Dan zou Havig vloeiend Aramees moeten leren spreken, zich de duizend en een details van het dagelijks leven in die tijd eigen maken en zijn speurtocht opgeven… De zon brak door en hij stond zuchtend op. Spoedig had hij gezelschap, maar hij bleef een buitenstaander.

(’Als er iets is dat de mens verandert, dan is dat wetenschap en technologie,’ zei hij. ‘Denk eens aan het feit dat ouders het niet vanzelfsprekend vinden dat enkele van hun baby’s zullen sterven. Dan ontstaat een heel ander begrip van wat een kind is.’ Aan mijn gezicht moet hij kunnen hebben zien dat ik aan Nora dacht, want hij legde zijn hand op mijn schouder en zei: ‘Het spijt me, dok, daar had ik niet over moeten beginnen. Vraag me nooit een camera of een penicilline-injectie naar haar tijd mee terug te nemen, want ik heb geprobeerd gedane zaken te veranderen, en er is altijd iets dat dat verhindert … Denk eens aan elektrisch licht of zelfs kaarsen. Als je bent aangewezen op een flakkerende lont in een kommetje olie, dan ben je praktisch van het daglicht afhankelijk. De eenvoudige vrijheid van laat opblijven is in werkelijkheid niet zo eenvoudig. Het heeft allerlei subtiele, verstrekkende gevolgen voor de psyche.’)

De bevolking was met zonsopgang op en verzorgde het vee, wiedde onkruid, stookte vuur, kookte, en hield schoonmaak voor de sabbat. Gebaarde mannen in gerafelde kleren porden uitgemergelde, bijna onder hun last bezwijkende ezeltjes in de richting van de stad. Kinderen die nog nauwelijks konden lopen, strooiden graankorrels uit voor het pluimvee; wat oudere kinderen schopten zwerfhonden bij de lammeren vandaan. Op de weg was het een enorm gedrang: karavaans, sjeiks, priesters, afzichtelijke bedelaars, boeren, handwerkslieden, een verlate en zeer dronken hoer, een paar Anatolische kooplui met cilindrische hoeden, die een man in een Griekse tuniek vergezelden — en dan een hese kreet om ruim baan te maken, het geluid van paardenhoeven en rinkelend metaal: een Romeinse patrouille die van de nachtronde terugkeerde.

Ik heb foto’s gezien die hij bij andere gelegenheden gemaakt heeft en ik kan mij het tafereel levendig voorstellen. Het was minder kleurrijk dan wij met onze fluorescerende en aniline-verfstoffen zouden denken. De stoffen waren gedempt bruin, grijs, blauw, vermiljoen en nogal bestoft. Maar het lawaai was enorm — schrille stemmen, gelach, gevloek, overdreven leugens en opschepperij, liermuziek, flarden van een lied; schuifelende voeten, het geklop van onbeslagen hoeven, krakende houten wielen, jankende honden, blatende schapen, grommende kamelen en altijd en altijd de vogels van de lente. Deze mensen waren geen stijve Engelsen of Amerikanen; nee, ze zwaaiden met hun armen, sloegen elkaar op de schouders, dansten, sloegen beledigd de hand aan het gevest en waren het bijna onmiddellijk weer vergeten. En de geuren! Het zoete zweet van de paarden, het zure zweet van de mensen; de geurige rook van cederhout en de bijtende rook van gedroogde uitwerpselen; versgebakken brood; prei, knoflook en zurig vet; overal de uitwerpselen van dieren en de lucht van mestvaalten; een vleug muskus en rozenolie wanneer een vrouw in een draagstoel voorbij werd gedragen; een wagenlast nieuw hout; zadelleer verwarmd door de zon. Nooit zou Havig deze dag prijzen waarop spijkers in levende mensen geslagen werden; maar niets dat hij inademde deed hem hoesten, niets deed pijn aan zijn ogen, niets gaf hem emfyseem of kanker.

De poort van Jeruzalem stond open. Zijn hart bonsde.

Toen werd hij ontdekt.

Het gebeurde onmiddellijk. Iemand tikte hem op de schouder. Hij draaide zich om en zag een gedrongen man met een breed gezicht die net zo gekleed was als hij en die ook geen baard had, kort haar en een lichte huid.

Zweet glom op het gezicht van de vreemdeling. Hij zette zich schrap tegen het gedrang van de menigte en riep boven het lawaai uit: ‘Es tu peregrinator temporis?’

Hij had een zwaar accent — achttiende-eeuws Pools naar later zou blijken — maar Havig was goed thuis in klassiek Latijn en begreep hem.

‘Bent u een tijdreiziger?’

Even wist hij geen antwoord te geven. Alles draaide om hem heen. Dit was het einde van zijn speurtocht. Of van de hunne.

Zijn lengte viel in deze omgeving nogal op en hij had zijn hoofd onbedekt gelaten om zijn haardracht en zijn noordse trekken beter te laten opvallen. In tegenstelling tot de meeste gemeenschappen in de geschiedenis, was het Jeruzalem van Herodes kosmopolitisch genoeg om vreemdelingen toe te laten; hij had gehoopt dat anderen, zoals hij, zouden vermoeden dat hij zowel een vreemdeling uit een ander land als uit een andere tijd was. Nu was zijn hoop in vervulling gegaan. Zijn eerste gedachte, voordat de vreugde hem overviel, was het onbehaaglijke idee dat deze man er veel te vervaarlijk uitzag.

Ze zaten in de herberg die hun ontmoetingsplaats was en praatten: Waclaw Krasicki, in 1738 uit Warschau vertrokken, Juan Mendoza, in 1924 uit Tijuana vertrokken, en de pelgrims die zij gevonden hadden.

Dat waren Jack Havig en Coenraet van Leuven, een soldaat uit het dertiende-eeuwse Brabant, die zijn zwaard getrokken had om zijn Heiland te redden, maar door Krasicki was tegengehouden voor hij door een Romeins zwaard werd doorstoken en die nu zijn hoofd brak over de vraag: ‘Hoe wist je dat die persoon echt de Heer was?’ Er was ook een zeventiende-eeuwse, grijsgebaarde monnik die alleen Koratisch (?) sprak en Boris scheen te heten, en een magere, pokdalige vrouw met touwhaar, die ineengedoken met glazige blik zat te mompelen in een taal die niemand thuis kon brengen. ‘Is dat alles?’ vroeg Havig ongelovig. ‘Nee, we hebben nog meer agenten in de stad,’ antwoordde Krasicki. Ze spraken Engels nu ze wisten waar de Amerikaan vandaan kwam. ‘We ontmoeten elkaar maandagavond en daarna weer vlak na, eh, Pinksteren. Ik denk dat ze nog wel meer reizigers zullen vinden. Maar over het algemeen is de oogst minder dan we verwacht hadden.’ Havig keek om zich heen. Het lokaal was aan de voorkant open. De klanten zaten met gekruiste benen op versleten tapijten en hadden een onbelemmerd uitzicht op het verkeer op straat terwijl ze dronken uit stenen bekers die door een jongen met een leren wijnzak werden bijgevuld. Jeruzalem trok lawaaiig voorbij. Op Goede Vrijdag!

Krasicki was niet onder de indruk. Hij had verteld dat hij zijn achterlijke stad, land en tijd verlaten had voor de Franse Verlichting; fluisterend had hij zijn partner Mendoza als gangster bestempeld. (’Huurling’ had hij gezegd, maar de bedoeling was duidelijk.) ‘Mij doet het niks dat een joodse timmerman die aan delirium lijdt, terecht wordt gesteld,’ vertelde hij Havig. ‘Jou ook niet, wel? Ik geloof dat we tenminste een behoorlijke rekruut hebben.’ Zo dacht de Amerikaan er in feite helemaal niet over. Hij voorkwam een woordenwisseling door te vragen: ‘Zijn er werkelijk zo weinig tijdreizigers?’

Krasicki haalde zijn schouders op. ‘Wie weet? Het is niet eenvoudig hier te komen, dat is duidelijk. Jij bent in een vliegmachine gestapt en was hier in een paar uur. Maar denk eens aan de moeilijkheden of de pure onmogelijkheid van zo’n reis in de meeste tijdperken. Je leest over middeleeuwse pelgrims. Maar hoeveel waren er in verhouding tot de hele bevolking? Hoeveel stierven onderweg? Ik neem ook aan dat we sommige tijdreizigers niet zullen vinden omdat ze niet gevonden willen worden — of misschien is het. nooit bij ze opgekomen dat soortgenoten naar ze op zoek zijn — en dan is hun vermomming ons te machtig.’

Havig staarde naar hem, naar de onverstoorbare Juan Mendoza, de halfdronken Coenraet, de smerige, biddende Boris, de onbekende krankzinnige vrouw en dacht: ‘Natuurlijk. Waarom zouden alleen mensen zoals ik de gave hebben? Waarom verwachtte ik niet dat het willekeurig zou zijn, een dwarsdoorsnede van de gehele mensheid? En ik weet hoe de mensheid is. En waarom denk ik dat ik iets bijzonders ben?’

‘We kunnen ook niet al te veel man-uren aan zoeken besteden,’ zei Krasicki. ‘We zijn met te weinig in het Arendsnest.’ Hij sloeg Havig op de knie. ‘Jezus Christus, wat zal de Sachem blij zijn dat we jou tenminste gevonden hebben!’

Een derde-eeuwse Syrische kluizenaar en een Ionische avonturier uit de tweede eeuw voor Christus werden door twee andere teams opgespoord. Er kwam melding van nog een vrouw — naar het scheen een Koptische — maar zij verdween toen zij benaderd werd.

‘Een schamele oogst,’ gromde Krasicki en hij ging voor bij de tijdreis naar de dag na Pinksteren — die niets opleverde — en vervolgens naar de eenentwintigste eeuw.

Stof waaide over een woestijn. In Jeruzalem was geen leven meer te bespeuren, slechts stenen en verbleekte botten. Een vliegtuig met een scherpe neus, korte vleugels en atoomaandrijving stond klaar. Het was door mannen van het Arendsnest uit een hangar gehaald waarvan de bewakers geen tijd meer gehad hadden om dit oorlogstuig in de strijd te werpen, zo snel had de dood toegeslagen. ‘We vlogen over de Atlantische Oceaan,’ vertelde Havig. ‘Het hoofdkwartier lag in wat vroeger Wisconsin geweest was. Ze lieten mij mijn chronoloog meenemen, maar ik wendde taalmoeilijkheden voor om ze niet te hoeven uitleggen wat het was. Zij zelf hadden moeten zoeken tot ze het juiste tijdstip hadden. Dat is een onhandig, tijdverkwistend proces dat waarschijnlijk het geringe aantal tijdreizigers dat zij vonden verklaart en tevens waarom hun organisatie niet graag lange reizen door de tijd maakt. De terugkeer was makkelijker omdat ze een groot bord op de ruines hadden neergezet waarop met een wijzer dagelijks de juiste datum werd aangegeven. Tegen het einde van de eenentwintigste eeuw waren ze nog maar net begonnen. Het kamp en de keetjes lagen binnen een omheining en waren meer dan eens aangevallen door inboorlingen of plunderaars. Van toen af reisden we verder in de toekomst, naar de tijd dat de Sachem zijn expeditie naar Jeruzalem had gestuurd. Ik weet niet of mijn vriend Jezus ooit aanschouwd heeft.’

Загрузка...