7

Men noemt hem soms ook Maitreya, wat Heer van het Licht betekent. Na zijn terugkeer van de Gouden Wolk vertrok hij naar het Paleis van Karna in Khaipur, waar hij zich systematisch voorbereidde op de Dag van de Yoega. Een wijze heeft eens gezegd dat men de Dag van de Yoega nooit beleeft, en het pas merkt als hij voorbij is. Want zijn dageraad is als die van elke andere dag en hij verstrijkt op de zelfde wijze, want zo is de geschiedenis van de wereld.

Soms wordt hij Meitreya genoemd, hetgeen Heer van het Licht betekent. . .

De wereld is een offervuur, de zon de brandstof, de zonnestralen de rook, de dag de vlammen, de streken van het kompas de as en de vonken. In dit vuur storten de goden het geloof als plengoffer. Uit deze offerande wordt Koning Maan geboren.

Regen, Gaoetama, is het vuur, het jaar de brandstof, de wolken de rook, de dag de vlammen en de aas de vonken. In dit vuur storten de goden Koning Maan als plengoffer. Uit deze offerande wordt de regen geboren.

De wereld, Gaoetama, is het vuur, de aarde de brandstof, het vuur de rook, de nacht de vlammen, de maan de as, de sterren de vonken. In dit vuur storten de goden de regen als plengoffer. Uit deze offerande wordt het voedsel geboren.

De man, Gaoetama, is het vuur, zijn open mond de brandstof, zijn adem de rook, zijn spraak de vlammen, zijn oog de as, zijn oor de vonken. In dit vuur storten de goden het voedsel als plengoffer. Uit deze offerande wordt de kracht tot voortplanting geboren.

De vrouw, Gaoetama, is het vuur, haar leest de brandstof, haar haren de rook, haar organen de vlam, haar behagen de as en de vonken. In deze vlam storten de doden de kracht tot voortplanting als plengoffer. Uit deze offerande wordt een man geboren. Hij leeft zolang hij leven moet.

Wanneer een man sterft, wordt hij weggedragen om in het vuur geofferd te worden. Het vuur wordt zijn vuur, de brandstof zijn brandstof, de rook zijn rook, de vlam zijn vlam, de as zijn as, de vonken zijn vonken. In dit vuur storten de goden de man als plengoffer. Uit deze offerande verrijst de mens in stralende glans.

Brihadaranyaka Upanishad (VI, ii, 9-14)


In een hoog, blauw paleis met slanke torens en filigraan poorten, waar de geur van zoutwaternevel en de kreten van zeeschepselen door de heldere lucht drongen om de zinnen te kruiden met leven en verrukking, sprak Heer Nirriti de Zwarte tot de man die bij hem gebracht was.

‘Kapitein, wat is je naam?’ vroeg hij.

‘Olvagga, Heer,’ antwoordde de kapitein. ‘Waarom hebt gij mijn bemanning gedood en mij in leven gelaten?’

‘Omdat ik jou wenste te ondervragen, kapitein Olvagga.’

‘Waarover?’

‘Over vele zaken. Dingen die een oude zeekapitein kan weten door zijn vele reizen. Hoe staat het met mijn controle over de zuidelijke zeeroutes?’

‘Sterker dan ik dacht, anders zou ik niet hier zijn.’

‘Vele anderen zijn bang om zo’n waagstuk te ondernemen, nietwaar?’

‘Ja.’

Nirriti liep naar een raam dat over de zee uitkeek. Hij keerde zijn gevangene de rug toe. Na enige tijd sprak hij weer:

‘Ik heb gehoord dat de wetenschap zich in het noorden sinds, eh … de strijd om Keenset, belangrijk ontwikkeld heeft.’

‘Dat heb ik ook gehoord. Ik weet ook dat het waar is. Ik heb een stoommachine gezien. En de drukpers is nu een deel van het leven worden. Dode hippomanderpoten worden door galvanische stroom tot springen gebracht. Er wordt nu een betere kwaliteit staal gesmeed. De microscoop en telescoop zijn herontdekt.’

Nirriti keerde zich weer om en de twee mannen bestudeerden elkaar.

Nirriti was klein met fonkelende ogen, een luchthartige glimlach, donker haar, door een zilveren band bijeen gehouden, een wipneus en ogen die de kleur van zijn paleis hadden. Hij was in het zwarte kleed en niet gebruind door de zon.

‘Waarom beletten de Goden van de Stad dat niet?’

‘Volgens mij omdat ze verzwakt zijn, als dat het is wat gij wenst te horen, Heer. Sedert de rampspoedige dag bij de Vedra zijn ze ietwat benauwd om de voortgang van de techniek gewelddadig te stuiten. Men zegt ook dat er in de Stad een interne strijd gevoerd wordt tussen de halfgoden en wat er van de ouderen overgebleven is. Dan komt daarbij nog de kwestie van de nieuwe godsdienst. De mensen vrezen de Hemel niet meer zoals vroeger. Ze zijn meer dan ooit bereid zichzelf te verdedigen; en nu ze beter zijn uitgerust, voelen de goden er nog minder voor om de strijd met hen aan te binden.’

‘Dan wint Sam toch. Het duurt jaren, maar hij verslaat hen.’

‘Ja, Renfrew. Ik weet dat dat waar is.’

Nirriti keek naar de twee wachten die naast Olvagga stonden. ‘Verdwijn,’ beval hij. Toen zij verdwenen waren, vroeg hij: ‘Je kent me dus?’

‘Ja, kapelaan, Want ik ben Jan Olvegg, kapitein van de Ster van India.’

‘Olvegg, dat lijkt me vrijwel uitgesloten.’

‘Toch is het zo. Ik heb dit nu oude lichaam gekregen op de dag dat Sam de Heren van Karma in Mahartha ten val bracht. Ik was daar ook.’

‘Een van de Eersten, en bovendien nog een Christen!’

‘Af en toe, als mijn voorraad Hindi-vloeken uitgeput is.’ Nirriti legde een hand op zijn schouder. ‘Dan moet je hele wezen wel pijn doen door de godslastering die ze tot stand hebben gebracht.’

‘Ik ben beslist niet dol op hen en zij niet op mij.’

‘Dat zou ik wel zeggen. Maar wat Sam betreft — hij heeft precies hetzelfde gedaan — hij heeft een veelvoud van ketterijen gelanceerd en het ware Woord nog dieper begraven.’

‘Een wapen, Renfrew,’ zei Olvegg. ‘Niets anders. Ik weet zeker dat hij geen god wenste te zijn, net zomin als jij of ik.’

‘Misschien. Maar ik wou dat hij een ander wapen had gekozen. Als hij wint, zijn hun zielen nog steeds verloren.’

Olvegg haalde zijn schouders op. ‘Ik ben geen theoloog, zoals jij …’

‘Maar wil je me helpen? Ik heb in de eeuwen achter ons een machtig leger opgebouwd. Ik heb mensen en machines. Je zegt dat onze vijanden verzwakt zijn. Mijn ziellozen — die niet uit man of vrouw geboren zijn — zij kennen geen vrees. Ik heb luchtgondels, vele. Ik kan hun Stad op de Pool bereiken. Ik kan hun Tempels hier op de wereld vernietigen. Ik geloof dat de tijd gekomen is om de wereld van deze gruwel te zuiveren. Het ware geloof moet weer komen! En snel! Het móet snel komen …’

‘Zoals ik al zei, ik ben geen theoloog. Maar ook ik zou de Stad willen zien vallen,’ zei Olvegg.

‘Ik zal je helpen, zo goed ik maar kan.’

‘Dan zullen we enkele van hun steden innemen en hun Tempels ontwijden, alleen om te zien wat dat voor reactie teweegbrengt.’ Olvegg knikte.

‘Jij moet me raad geven. Je moet morele steun verlenen,’ zei Nirriti en boog zijn hoofd. ‘Bid met mij,’ beval hij.

De oude man stond lange tijd voor het Paleis van Kama in Khaipur en staarde naar de marmeren pilaren. Tenslotte kreeg een meisje medelijden met hem en bracht hem brood en melk. Hij at het brood.

‘Drink ook wat melk, grootvader. Dat is voedzaam en geeft je lichaam kracht.’

‘Vervloekt!’ zei de oude man. ‘Vervloekte melk! En vervloekt lichaam! Trouwens ook vervloekte geest!’

Het meisje deed een stap achteruit. ‘Dat is toch niet het juiste antwoord op liefdadigheid.’

‘Het gaat niet om je liefdadigheid, meisje. Het gaat om je smaak wat drank betreft. Zou je niet een slok van de allerslechtste wijn uit de keuken voor me te pakken kunnen krij gen …? Die de gasten niet goed genoeg vonden om te bestellen en de kok zelfs niet over het goedkoopste vlees giet? Ik hunker naar het sap van druiven, niet van koeien.’

‘Zal ik je misschien een spijskaart laten brengen? Verdwijn! Voor ik een bediende roep!’

Hij keek haar in de ogen. ‘Wees niet beledigd, dame, alstublieft. Het valt me moeilijk te bedelen.’ Ze keek in de pikzwarte ogen in een vervallen, gegroefd en getaand gezicht. Zijn baard was nog gedeeltelijk zwart. Er speelde een vaag glimlachje om zijn mondhoeken.

‘Kom … kom mee naar de zijkant van het huis. Dan breng ik je naar de keuken; misschien is er nog wat te vinden. Maar ik weet zelf niet waarom ik het eigenlijk doe.’ Zijn vingers bewogen zenuwachtig toen ze zich omdraaide en zijn glimlach werd breder toen hij haar volgde en naar haar benen keek. ‘Omdat ik jou ook wil,’ zei hij.

Taraka van de Rakasha’s voelde zich niet op zijn gemak. Zwevend boven de wolken die zich rond het middaguur verzameld hadden, dacht hij na over de waarde van macht. Eens was hij de machtigste geweest. In de dagen voor de bedwinging was er niemand geweest die zich met hem kon meten. Toen was Siddhartha de Bedwinger gekomen. Hij had al eerder van hem gehoord, hij had hem als Kalkin gekend en geweten dat hij sterk was. Hij had beseft dat hij hem vroeg of laat zou ontmoeten om de kracht van het Attribuut te beproeven dat Kalkin zou hebben aangenomen. Toen zij elkaar ontmoet hadden op die grote dag in het verleden, toen de bergtoppen gevlamd hadden van woede, die dag had de Bedwinger gewonnen. En bij hun tweede ontmoeting, eeuwen later, had hij hem — hóe wist hij nog niet — nog verpletterender verslagen. Maar hij was de enige geweest en nu was hij van de wereld verdwenen. Van alle wezens had slechts de Bedwinger de Heer van de Hellebron overwonnen. Toen waren de goden gekomen en hadden hem uitgedaagd. Aanvankelijk waren ze zwak geweest, hadden moeite gehad hun steeds muterende krachten met drugs, hypnose, meditatie en neurochirurgie onder controle te brengen door ze tot Attributen te concentreren, maar door de eeuwen heen waren deze krachten toegenomen.

Vier van hen waren de Hellebron binnengegaan, vier maar, en toch waren zijn legioenen niet in staat geweest hen tegen te houden. Degene die Sjiva genoemd werd, was sterk, maar de Bedwinger had hem later verslagen. En dat was zoals het behoorde, want Taraka herkende in de Bedwinger zijn gelijke. De vrouw wees hij af. Ze was slechts een vrouw en ze had hulp van Yama nodig gehad. Maar Heer Agni, wiens ziel éen heldere, verblindende vlam geweest was, die had hij haast gevreesd. Hij herinnerde zich de dag dat Agni het paleis in Palamaidsu was binnengelopen, alleen, en hem uitgedaagd had. Hij had hem niet tegen kunnen houden, wat hij ook had geprobeerd en hij had gezien hoe het paleis door zijn krachten van vuur vernield was. En ook in de Hellebron had niets hem tot staan kunnen brengen. Hij had zichzelf toen beloofd, dat hij die kracht met de zijne zou meten, zoals hij dat met Siddhartha had gedaan, om te overwinnen of bedwongen te worden. Maar hij had het nooit gedaan. De Heer van het Vuur was zelf gevallen, geveld door de Man in het Rood — die in de Hellebron de vierde was geweest — en die zijn vlammen tegen hemzelf had gekeerd, die dag bij de Vedra in de slag om Keenset. Dat betekende dat hij de grootste was. Want had zelfs de Bedwinger hem niet gewaarschuwd voor Yama-Dharma, God van de Dood? Ja, degene wiens ogen het leven drinken was de machtigste op de wereld. Hij was bijna aan zijn kracht ten ondergegaan in de donderwagen. Eenmaal had hij zijn kracht op de proef gesteld, slechts kort, maar hij had toegegeven, omdat ze in dat gevecht bondgenoten waren. Men zei dat Yama nadien in de Stad was gestorven. Later werd beweerd dat hij nog steeds op aarde verkeerde. Als Heer van de Dood, zei men, kon hijzelf niet sterven, behalve uit eigen verkiezing. Taraka aanvaardde dat als een feit, en hij wist wat deze aanvaarding betekende.

Het betekende dat hij, Taraka, naar het zuiden zou terugkeren, naar het eiland van het blauwe paleis, waar de Heer van het Kwaad, Nirriti de Zwarte, op zijn antwoord wachtte. Hij zou met zijn plan instemmen. Te beginnen in Mahartha en vandaar ten noorden van de zee zouden de Rakasha’s hun kracht verenigen met zijn donkere kracht, de Tempels van de zes grootste steden, de een na de ander in het zuidwesten vernietigen, waarbij de straten van die steden met het bloed van hun burgers en de geestloze legioenen van de Zwarte zouden worden gevuld, totdat uiteindelijk de goden zouden komen om hen te verdedigen en dan hun ondergang tegemoet zouden gaan. En als de goden niet kwamen, dan wist men meteen hoe ze in werkelijkheid verzwakt waren. De Rakasha’s zouden dan de Hemel bestormen en Nirriti zou de Hemelse Stad met de grond gelijkmaken; Mijlenhoge Piek zou vallen, de koepel zou worden verbrijzeld, de grote witte katten van Kaniboerrha zouden nog slechts ruïnes zien en de paviljoens van de goden en de halfgoden zouden met de Poolsneeuw worden bedekt. En dat alles uitsluitend om éen reden — afgezien natuurlijk van het feit dat er iets tegen de verveling moest worden gedaan en er aan de laatste dagen der goden en mensen in de wereld van de Rakasha’s snel een eind moest komen. Wanneer ergens een groot gevecht plaatsvindt en machtige daden worden bedreven en bloedige daden en vlammende daden dan komt, en dat wist Taraka, de Man in het Rood opduiken, altijd, want zijn Aspect trekt hem naar het gebied dat het zijne is. Taraka wist van zichzelf dat hij zou zoeken, wachten, alles doen, hoelang het ook zou duren, tot hij op een dag in de zwarte vuren zou kunnen staren, die brandden achter de ogen van de Dood …

Brahma staarde naar de kaart, keek toen weer op zijn kristallen scherm, waaromheen zich een bronzen Naga slinger de met de staart in zijn bek. ‘Is er brand, priester?’

‘Er is brand, Brahma … de hele pakhuiswijk!’

‘Geef bevel de brand te blussen.’

‘Daarmee zijn ze al bezig, Machtige.’

‘Waarom val je me er dan mee lastig?’

‘Er heerst angst, Grote Heer.’

‘Angst? Waarvoor?’

‘Voor de Zwarte, wiens naam ik in uw bijzijn niet wil uitspreken, wiens kracht in het zuiden langzaam maar zeker is toegenomen, die de zeewegen beheerst en de handel verhindert.’

‘Waarom zou je de naam van Nirriti in mijn bijzijn niet durven uitspreken? Ik weet alles van de Zwarte. Denk je dat hij de brand heeft gesticht?’

‘Ja, Grote Heer — dan wel een van zijn vervloekte huurlingen. Er wordt overal beweerd dat hij probeert ons van de rest van de wereld af te snijden, om ons van onze rijkdom te beroven, onze voorraden te vernietigen en onze geest te verzwakken, omdat hij van plan is…’

‘Aan te vallen, natuurlijk.’

‘Gij hebt het gezegd. Machtige Heer.’

‘Misschien is dat wel zo, priester. Maar vertel eens, geloof je niet dat je goden je zullen bijstaan als de Heer van het Kwaad aanvalt?’

‘Daarover heeft nooit twijfel bestaan, Overmachtige. Wij wilden u alleen maar herinneren aan de mogelijkheid en onze voortdurende smeekbeden om genade en goddelijke bescherming hernieuwen.’

‘Je hebt gezegd wat je te zeggen had, priester. Vrees niet.’ Brahma maakte een eind aan het gesprek. ‘Hij gaat aanvallen.’

‘Natuurlijk.’

‘En ik vraag me af hoe sterk hij is. Niemand weet precies hoe sterk hij is, Ganesja. Of wel?’

‘Vraagt gij het mij, Heer? Uw nederige politieke adviseur?’

‘Ik zie niemand anders hier in de buurt, nederige godenschepper. Ken jij soms iemand die over informaties beschikt?’

‘Nee, Heer, ik niet. Iedereen mijdt de onreine als de ware dood. Dat is hij ook, over het algemeen. Gij weet dat de drie halfgoden die ik naar het zuiden gezonden heb, niet teruggekeerd zijn.’

‘Hoe ze ook genoemd worden, zij waren toch ook sterk, nietwaar? Hoe lang is dat geleden?’

‘De laatste een jaar geleden, toen zonden we de nieuwe Agni.’

‘Ja, hij was niet al te best — hij gebruikte nog steeds brandbommen … maar wel sterk.’

‘Moreel, waarschijnlijk. Wanneer er geen goden meer zijn, moet men wel met halfgoden genoegen nemen.’

‘In de dagen van weleer zou ik de donderwagen hebben genomen …’

‘In de dagen van weleer was er geen donderwagen. Heer Yama.. ’

‘Hou je mond! We hebben nu een donderwagen. Ik geloof dat de lange man van rook, met de grote hoed zich over Nirriti’s paleis zal buigen.’

‘Brahma, ik geloof dat Nirriti de donderwagen tot staan kan brengen.’

‘Hoezo?’

‘Uit enkele betrouwbare berichten die ik heb ontvangen, moet ik opmaken dat hij geleide projectielen heeft gebruikt tegen oorlogsschepen die zijn rovers najoegen …’

‘Waarom heb je me dat niet eerder verteld?’

‘Het zijn zeer recente berichten. Dit is de eerste gelegenheid om het onderwerp ter sprake te brengen.’

‘Vind je dan dat we niet moeten aanvallen?’

‘Nee. Wachten. Laat hij de eerste stap doen, dan kunnen we zijn kracht beoordelen.’

‘Dat wil zeggen dat we Mahartha moeten opofferen, niet waar?’

‘Ja? Hebt gij nog nooit een stad zien vallen …? Hoe kan Mahartha zelf hem voor een tijdlang van nut zijn? Als wij de stad niet kunnen heroveren, laat dan de man van rook zijn grote witte hoed maar over Mahartha buigen.’

‘Je hebt gelijk. Het is alles waard zijn krachten juist te taxeren en gedeeltelijk te binden. Intussen moeten we ons voorbereiden.’

‘Ja. Wat zijn uw bevelen?’

‘Mobiliseer alle krachten in de Stad. Roep Heer Indra terug uit het oostelijk continent, onmiddellijk!’

‘Uw wil geschiede.’

‘En mobiliseer de andere vijf steden van de rivier, Lananda, Khaipur, Kilbar …’

‘Onmiddellijk.’

‘Ga dan!’

‘Ik ben al weg.’

De tijd was als een oceaan, de ruimte als zijn wateren en Sam stond te midden ervan en nam een besluit. ‘Dodengod,’ riep hij. ‘Hoe sterk zijn we?’ Yama rekte zich uit, geeuwde en stond toen op van de rode bank waarop hij haast onmerkbaar had liggen dommelen. Hij liep de kamer door en keek Sam in de ogen. ‘Zonder mijn Aspect te heffen, zie hier mijn Attribuut.’ Sam keek hem in de ogen en sloeg de zijne niet neer. ‘Is dat een antwoord op mijn vraag?’

‘Gedeeltelijk,’ antwoordde Yama. ‘Maar hoofdzakelijk om jouw eigen kracht te beproeven.

Het ziet ernaar uit dat die terugkeert. Je hebt mijn doodsblik langer uitgehouden dan enig levend wezen.’

‘Ik weet dat mijn kracht terugkeert. Ik voel het. Er keert nu veel terug. In de weken die we hier in Ratri’s paleis door brengen, heb ik veel gemediteerd over mijn vorige levens. Het waren niet allemaal mislukkingen, dodengod. Dat heb ik vandaag ontdekt. Hoewel de Hemel mij steeds weer verslagen heeft, iedere overwinning heeft hun veel verliezen gekost.’

‘Ja, het ziet ernaar uit dat je een man van het noodlot bent. Ze zijn nu absoluut zwakker dan op de dag dat je hun kracht in Mahartha uitdaagde. Ze zijn ook relatief zwakker. En dat komt doordat de mensheid sterker geworden is. De goden vernietigden Keenset, maar zij vernietigden niet het Progressivisme. Toen probeerden ze het Boeddhisme met hun eigen leer te overstemmen, maar ook dat lukte niet. Ik weet echt niet of jouw godsdienst van invloed is geweest op de intrige van de geschiedenis die je nu schrijft door het Progressivisme aan te moedigen, maar dat kunnen de andere goden ook niet zeggen. Het was in elk geval een goede camouflage, waardoor ze vergaten te denken aan het kwaad dat ze hadden kunnen doen en daar het als lering scheen in te slaan, wekte hun tegenactie alleen antideïcratische gevoelens op. Je zou het geïnspireerd noemen als je niet zo geraffineerd was!’

‘Bedankt. Wil je mijn zegen?’

‘Nee, heb jij behoefte aan de mijne?’

„’Misschien later, Dood. Maar je hebt me geen antwoord gegeven op mijn vraag. Zeg me alsjeblieft wie aan onze zijde staan.’

‘Uitstekend. Heer Koebera komt binnenkort…’

‘Hij heeft zich al die jaren verborgen gehouden en de wereld in het geheim voorzien van wetenschappelijke kennis.’

‘Zolang? Dan moet zijn lichaam al stokoud zijn! Hoe heeft hij dat klaargespeeld?

‘Herinner je je Narada nog?’

‘Mijn oude lijfarts uit Kapil?’

‘Die. Toen jij je lansiers verspreidde na je gevecht in Ma- hartha, trok hij zich met een groep volgelingen in het achterland terug. Hij nam alle machines mee die jij uit de Hal van Karma had gehaald. Jaren geleden ontdekte ik waar hij zich ophield en na mijn ontsnapping uit de Hemel met het Zwarte Wiel, haalde ik Koebera uit zijn kelder onder de gevallen stad. Later sloot hij zich aan bij Narada, die nu ergens in de heuvels illegaal in lichamen handelt. Ze werken samen. We hebben hier en daar ook anderen in het zadel geholpen.’

‘En Koebera komt? Mooi!’

‘En Siddhartha is nog steeds Prins van Kapil. Aan een oproep om troepen uit dat vorstendom zal nog steeds gehoor worden gegeven. Dat hebben we nagegaan.’

‘Misschien een handjevol. Maar toch prettig om dat te weten — ja.’

‘En Heer Krisjna.’

‘Krisjna? Wat doet die aan onze kant? Waar is hij?’

‘Hij was hier. Ik vond hem op de dag dat we hier aankwamen. Hij had net zijn intrek genomen bij een van de meis jes. Heel aandoenlijk.’

‘Hoezo?’

‘Oud. Meelijwekkend oud en zwak, maar nog steeds een dronken wellusteling. Zijn Aspect werkte echter nog steeds en af en toe komt daardoor iets van de oude bezieling en de bijbehorende geweldige vitaliteit boven. Na Keenset is hij uit de Hemel verbannen, alleen omdat hij niet tegen Koebera en mij wilde vechten, zoals Agni. Hij heeft een halve eeuw door de wereld gezworven, drinkend, minnekozend, op zijn fluit spelend en ouder wordend.

Koebera en ik heb ben verscheidene malen geprobeerd hem te vinden, maar hij was voortdurend onderweg. Hier ligt werkelijk een taak voor afvallige vruchtbaarheidsgoden.’

‘Wat kan hij voor ons doen?’

‘Op de dag dat ik hem gevonden heb, heb ik hem naar Narada gestuurd om een nieuw lichaam te halen. Hij komt met Koebera mee. Zijn krachten komen altijd snel terug na de reïncarnatie.’

‘Maar wat hebben we aan hem?’

‘Vergeet niet dat hij het was die de zwarte demon Bana versloeg, terwijl zelfs Indra bang was om de strijd met hem aan te binden. Als hij nuchter is, is hij een van de meest fanatieke strijders die nog in leven zijn. Yama, Koebera, Krisjna en als je wilt — Kalkin! Wij zullen de nieuwe Lokapala’s zijn en we zullen een eenheid vormen.’

‘Ik wil wel.’

‘Goed dan. Laat ze maar een groep van hun adspirant-goden tegen ons uitsturen! Ik heb nieuwe wapens ontworpen. Het is een schande dat er zoveel verschillende en exotische wapens moeten zijn. Het vergt een massa energie om van elk stuk iets goeds te maken, veel meer dan om éen soort aanvalswapens in massaproduktie te nemen. Maar de meerderheid van de paranormalen schrijft dat voor. Er is altijd wel een Attribuut dat tegen een wapen bestand is. Laat ze nu maar het Hellegeweer het hoofd bieden: ze worden in flarden geschoten, of het zwaard kruisen met het Elektrozwaard of voor het Fonteinschild komen te staan met zijn cyaankali- en dimethylsulfoxydesproeier; dan zullen ze weten dat ze tegenover de Lokapala’s staan!’

‘Nu begrijp ik, Dood, hoe het komt dat iedere god — zelfs Brahma — kan sterven en door een ander opgevolgd worden — behalve jij.’

‘Dank je. Heb je een bepaald plan?’

‘Nog niet. Ik heb meer inlichtingen nodig over de troepen sterkte binnen de Stad. Heeft de Hemel de laatste jaren zijn kracht nog gedemonstreerd?’

‘Nee.’

‘Was er maar een manier om ze op de proef te stellen, zonder daar zelf de hand in te hebben . .. misschien de Rakasha’s …’

‘Nee, Sam. Ik vertrouw ze niet.’

‘Ik ook niet. Maar soms kan je wat met hen ondernemen.’

‘Zoals je je met hen hebt ingelaten in de Hellebron en Palamaidsu?’

‘Een-nul. Misschien heb je gelijk. Ik moet er nog eens over denken. Maar ik pieker nog steeds over Nirriti. Hoe staat het met de Zwarte?’

‘In de afgelopen jaren heeft hij de controle over de zeeën gekregen. Volgens de geruchten breiden zijn legioenen zich uit en bouwt hij aan oorlogsmachines. Maar ik heb je al eens mijn vrees op dat gebied kenbaar gemaakt. Laten we zover mogelijk bij Nirriti uit de buurt blijven.

Hij heeft slechts éen ding met ons gemeen: het verlangen de Hemel ten val te brengen.

Daar hij noch progressivist, noch deïcraat is, zou hij als hij daarin slaagt, een Duistere Eeuw inluiden, die nog erger is dan de periode die we nu gaan af sluiten. De beste gedragslijn is misschien wel een strijd uit lokken tussen Nirriti en de Goden van de Stad, ons achteraf houden en dan de overwinnaar aanvallen.’

‘Misschien heb je gelijk, Yama. Maar hoe doen we dat?’

‘Het is wellicht niet eens nodig. Misschien gebeurt het van zelf en al gauw.

Mahartha schrompelt ineen, trekt zich terug van zijn ligging aan zee. Jij bent strateeg, Sam.

Ik ben slechts tacticus. We hebben je teruggehaald, opdat je ons kunt zeggen wat we moeten doen. Denk er alsjeblieft goed over na nu je jezelf weer bent.’

‘Je legt steeds zoveel nadruk op die laatste woorden.’

‘Ja, prediker, want je bent nog niet in de strijd beproefd sedert je terugkeer uit de zaligheid. . . Zeg eens, kan je de Boeddhisten tot vechten brengen?’

‘Misschien, maar dan zou ik een identiteit moeten aannemen die me nu wel erg tegenstaat.’

‘Nou… misschien niet. Maar onthoud het voor het geval we het nodig mochten hebben. En oefen voor alle zekerheid iedere avond voor een spiegel die lezing over esthetica die je in Ratri’s klooster gehouden hebt.’

‘Liever niet.’

‘Ik begrijp het, maar doe het toch maar.’

‘Ik kan beter met een zwaard oefenen. Bezorg me er een, dan zal ik je een lesje geven.’

‘Bravo. Volkomen juist. Zorg dat het een goed lesje is, dan heb je een bekeerling gemaakt.’

‘Laten we dan naar de binnenplaats gaan, dan zal ik je daar verder voorlichten.’

Toen Nirriti in zijn blauwe paleis zijn armen ophief, stegen de raketten op vanaf de dekken van zijn lanceerschepen, in de richting van de stad Mahartha.

Toen zijn zwarte borstpantserplaat werd vastgegespt,vielen de raketten in de stad die begon te branden. Toen hij zijn laarzen aantrok, voer zijn vloot de haven binnen.

Toen zijn zwarte mantel onder zijn kin werd vastgegespt en zijn zwarte stalen helm op zijn hoofd werd gezet, begonnen zijn wachtmeesters onderdeks zacht te trommelen. Toen zijn zwaardgordel om zijn middel werd gehangen, kwamen de ziellozen in de scheepsruimen in beweging. Toen hij zijn handschoenen van leer en staal aantrok, naderde zijn vloot de rede, gedreven door de winden die aan gewakkerd werden door de Rakasha’s. En toen hij zijn jonge hofmeester Olvagga beduidde hem te volgen naar de binnenplaats, klommen de krijgers die nooit spraken aan dek van de schepen en zagen de brandende haven.

Toen de motoren in de donkere luchtgondels aansloegen en de deur voor hen geopend werd, liet het eerste schip het anker vallen.

Toen zij in de gondel stapten, trokken de eerste troepen Mahartha binnen.

Toen zij Mahartha bereikten, was de stad gevallen.

Vogels zongen in het hoge groen van de tuin. Vissen lagen als oude munten op de bodem van de blauwe vijver. De bloeiende bloemen waren hoofdzakelijk rood van kleur en grootbladig; maar hier en daar bloeide een gele dotterbloem in de buurt van de jaden bank met de witte smeedijzeren rugleuning. Zij liet haar linkerhand daarop rusten en keek naar de tegels waarover laarzen in haar richting schuifelden.

‘Heer, dit is een particuliere tuin,’ zei ze. Hij bleef voor de bank staan en keek op haar neer. Hij was gespierd, bruin verbrand, had donkere ogen en baard en zijn gezicht vertoonde geen uitdrukking, tot hij lachte. Hij droeg blauw en leer.

‘Hier komen de gasten nooit,’ voegde ze eraan toe, ‘zij maken gebruik van de tuinen in de andere vleugel van het gebouw. Als u door die poort daar gaat…’

‘Je bent in mijn tuin altijd welkom geweest, Ratri,’ zei hij. ‘Uw…’

‘Koebera.’

‘Heer Koebera Je bent toch niet…’

‘Dik. Ik weet het. Nieuw lichaam en het heeft hard gewerkt. Voor Yama wapens gemaakt en vervoerd …’

‘Wanneer ben je gekomen?’

‘Nu net. Ik heb Krisjna teruggebracht en meteen een lading vuurwerk, zoals granaten en grondmijnen…’

‘Goden Dat is lang geleden …’

‘Ja. Heel lang. Maar je hebt nog steeds recht op een verontschuldiging. Daarom ben ik gekomen. Het heeft me al die jaren al dwarsgezeten. Het spijt me, Ratri, van die nacht, lang geleden, toen ik je hierin betrokken heb. Ik had je Attribuut nodig, dus heb ik ook jou maar ingelijfd. Ik houd er niet van mensen op een dergelijke manier te gebruiken.’

‘Ik was toch van plan de Stad te verlaten, Koebera. Voel je dus maar niet al te schuldig. Maar ik zou wel graag wat knapper zijn dan ik nu ben. Maar dat is niet zo belangrijk.’

‘Ik zal je een ander lichaam bezorgen, Vrouwe.’

‘Dat heeft geen haast, Koebera. Ga alsjeblieft zitten. Hier. Heb je honger? Heb je dorst?’

‘Ja, en ja.’

‘Hier is fruit, en soma. Of heb je liever thee?’

‘Soma graag.’

‘Yama zegt dat Sam hersteld is van zijn heiligheid.’

‘Goed, we krijgen steeds meer behoefte aan hem. Heeft hij al plannen — plannen waarnaar we kunnen handelen?’

‘Dat heeft Yama me niet gezegd. Maar misschien heeft Sam Yama nog niet ingelicht.’

De takken van een boom in de buurt begonnen opeens heftig te bewegen en Tak sprong op de grond. Hij kwam op zijn vier poten terecht. Hij liep over de tegels en kwam naast de bank staan.

‘Door al dat gepraat ben ik wakker geworden,’ gromde hij. ‘Wie is die vent, Ratri?’

‘Heer Koebera, Tak.’

‘Gij zijt… o, wat een verandering’ zei Tak. ‘Hetzelfde kan van jou gezegd worden, Tak van de Archieven. Waarom ben je nog steeds een aap? Yama kan je toch reïncarneren?’

‘Als aap ben ik nuttiger,’ zei Tak. ‘Ik ben een uitstekende spion — veel beter dan een hond. Ik ben sterker dan een man. En wie kan de ene aap van de andere onderscheiden? Ik houd deze vorm tot er geen behoefte meer bestaat aan mijn speciale diensten.’

‘Prijzenswaardig. Is er verder nog nieuws over de bewegingen van Nirriti?’

‘Zijn schepen komen dichter bij de grote havens dan vroeger,’ zei Tak. ‘En ook in grotere getale. Verder weet ik niets. Het ziet ernaar uit dat de goden bang voor hem zijn, want zij vernietigen hem niet.’

‘Ja,’ zei Koebera, ‘want nu is hij een onbekende. Ik ben geneigd te denken dat hij een vergissing van Ganesja is. Hij liet hem ongehinderd de Hemel verlaten en hij mocht alles meenemen wat hij wilde. Ik geloof dat Ganesja de beschikking over iemand wilde hebben die de Hemel vijandig gezind is voor het geval hij die onverwachts nodig mocht hebben. Hij had er in de verste verte geen rekening mee gehouden dat een niet-technicus de uitrusting zo zou gebruiken als Nirriti gedaan heeft en de strijdmacht kon opbouwen die hij nu tot zijn beschikking heeft.’

‘Er zit iets in wat je zegt,’ zei Ratri. ‘Ik heb ook gehoord dat Ganesja vaak zo handelt. Wat zou hij nu doen?’

‘Nirriti de eerste stad geven die hij aanvalt om zijn aanvals-methode te bestuderen en zijn kracht te taxeren — als hij Brahma ertoe kan overhalen zich rustig te houden. Dan zal hij Nirriti aanvallen. Mahartha moet vallen en wij moeten in de buurt blijven. Het kan interessant zijn, zelfs voor een toeschouwer.’

‘Maar denk je dat we meer moeten doen dan alleen toekij ken?’ vroeg Tak.

‘Inderdaad. Sam vindt dat we in de buurt moeten zijn om van de stukken nog kleinere stukjes te maken en er dan een paar in handen te krijgen. Maar we zullen even snel moeten zijn als iemand anders, Tak, en dat betekent zeer snel!’

‘Eindelijk,’ zei Tak, ‘ik heb altijd al aan de kant van de Bedwinger willen vechten.’

‘Ik ben er zeker van dat er in de komende weken evenveel wensen in vervulling zullen gaan als er vernietigd worden.’

‘Nog wat soma? Nog wat fruit?’

‘Dank je, Ratri.’

‘En jij, Tak?’

‘Geef mij maar een banaan.’

In de schaduw van het woud zat Brahma boven op een hoge heuvel. Hij zat er als een godenbeeld op een waterspuwer en keek neer op Mahartha. ‘Ze ontwijden de Tempel.’

‘Ja,’ antwoordde Ganesja.

‘De gevoelens van de Zwarte hebben in de afgelopen jaren geen verandering ondergaan.’

‘In zekere zin is het jammer. Maar het is ook angstaanjagend. Zijn troepen hadden de bajonet op het geweer.’

‘Ja. Ze zijn zeer sterk. Laten we teruggaan naar de gondel.’

‘Een ogenblik.’

‘Ik vrees, Heer … dat ze te sterk zijn — op dit front.’

‘Wat stel je dan voor?’

‘Ze kunnen de rivier niet opvaren. Als ze Lananda willen aanvallen moeten ze over land.’

‘Inderdaad. Tenzij hij voldoende luchtschepen heeft.’

‘En als ze Khaipur willen aanvallen moeten ze nog verder.’

‘Ja. En als ze Kilbar willen aanvallen moeten ze maar verder. Kom ter zake! Wat heb je op je hart?’

‘Hoe verder ze trekken, des te langer wordt hun aanvoerweg en des te kwetsbaarder worden ze voor guerrilla-acties …’

‘Probeer je me te vertellen dat ik ze alleen maar moet afmatten? Dat ik ze door het land moet laten trekken en de ene stad na de andere moet laten innemen? Dan graven ze zich in tot er versterkingen komen om hun positie te consolideren en pas dan trekken ze verder. Alleen een dwaas zou anders handelen. Als we wachten …’

‘Kijk eens daar beneden!’

‘Wat is er?’

‘Ze maken zich klaar om verder te trekken.’

‘Onmogelijk!’

‘Brahma, je vergeet dat Nirriti een fanaticus is, een krankzinnige. Hij wil Mahartha niet, of Lananda, of ook maar Khaipur. Hij wil onze Tempels vernietigen en onszelf. Het enige dat hem nog in die steden interesseert zijn zielen, geen lichamen. Hij zal het land doortrekken en elk symbool van onze godsdienst dat hij tegenkomt vernietigen, tenzij wij besluiten tegen hem ten strijde te trekken. Als we niets doen, stuurt hij waarschijnlijk afgezanten.’

‘We moeten iets doen.’

‘Dan moeten we hem op zijn tocht verzwakken. En als hij genoeg verzwakt is, aanvallen! Geef hem Lananda. Eventueel ook Khaipur. Zelfs Kilbar en Hamsa. En als hij genoeg verzwakt is, verpletter hem dan. We kunnen de steden rustig prijsgeven. Hoeveel hebben we er niet zelf vernietigd? Dat weet je niet eens meer!’

‘Zesendertig,’ zei Brahma. ‘Laten we naar de Hemel terugkeren, dan kan ik er onderweg over nadenken. Als ik jouw advies opvolg en hij trekt zich terug voor hij te zeer verzwakt is, dan is dat een groot verliespunt voor ons!’

‘Ik wil er wat onder verwedden dat hij dat niet doet.’

‘Het is niet aan jou, Ganesja, de dobbelstenen te werpen, maar aan mij. Kijk, hij heeft die vervloekte Rakasha’s bij hem! Laten we snel verdwijnen voor die ons ontdekken.’ Zij keerden hun hippomanders weer in de richting van het woud.

Krisjna legde zijn fluit weg toen de boodschapper bij hem werd aangediend.

‘Ja?’ vroeg hij. ‘Mahartha is gevallen …’

Krisjna stond op. ‘En Nirriti maakt zich gereed om naar Lananda op te trekken.’

‘En wat hebben de goden ter verdediging gedaan?’

‘Niets. Helemaal niets.’

‘Kom mee. De Lokapala’s staan op het punt in beraad te gaan.’

Krisjna liet zijn fluit op tafel liggen.

Die nacht stond Sam op het hoogste balkon van Ratri’s paleis. De regendroppels voelden in de wind aan als koude spijkers. Aan zijn linkerhand gloeide een ijzeren ring met een smaragdgroene glans. Bliksemstralen flitsten ononderbroken. Hij hief zijn hand en de donder barstte los, als door doodskreten van al de draken die ooit ergens geleefd mochten hebben…

De nacht week toen de vuurgeesten voor het Paleis van Kama stonden.

Sam hief beide handen en zij klommen de lucht in als éen geest en zweefden hoog in de nacht. Hij maakte een gebaar en zij zweefden boven Khaipur, van het ene eind van de stad naar het andere. Toen cirkelden zij rond. Toen scheidden zij zich en dansten in de storm. Hij liet zijn handen zakken. Zij keerden terug en zweefden weer voor hem. Hij bewoog zich niet. Hij wachtte.

Na ongeveer honderd hartslagen klonk door de nacht een stem: ‘Wie zijt gij, die de slaven van de Rakasha’s gebiedt?’

‘Breng mij Taraka,’ zei Sam. ‘Ik neem van geen sterveling bevelen aan.’

‘Kijk dan naar de vlammen van mijn ware wezen voor ik je bindt aan die metalen vlaggemast zolang hij daar staat.’

‘Dwinger! Gij leeft!’

‘Breng mij Taraka,’ herhaalde hij. ‘Ja, Siddhartha. Uw wil geschiede.’

Sam klapte in zijn handen en de vuurgeesten sprongen de lucht in en de nacht was weer donker om hem heen.

De Heer van de Hellebron nam een menselijke vorm aan en ging de kamer binnen waar Sam zich geheel alleen ophield.

‘De laatste keer dat ik je zag, was op de dag van de Grote Slag,’ zei hij. ‘Later hoorde ik dat ze een manier gevonden hadden om je te vernietigen.’

‘Zoals je ziet is dat niet gebeurd.’

‘Hoe ben je weer op de wereld gekomen?’

‘Heer Yama bracht me terug — de Man in het Rood.’

‘Zijn kracht is inderdaad geweldig.’

‘Het bleek voldoende. Hoe gaat het tegenwoordig met de Rakasha’s?’

‘Goed, wij zetten jouw strijd voort.’

‘Werkelijk? Hoe?’

‘We helpen je oude bondgenoot de Zwarte, llwr Niiiili in zijn strijd tegen de goden.’

‘Dat had ik verwacht. En daarom heb ik contact met je gezocht.’

‘Wil je weer met hem optrekken?’

‘Ik heb daar ernstig over nagedacht en ondanks de bezwaren van mijn kameraad wens ik inderdaad met hem op te trekken, vooropgezet dat hij een overeenkomst met ons maakt. Ik wil dat jij hem mijn boodschap overbrengt.’

‘Wat is die boodschap, Siddhartha?’

‘De boodschap is dat de Lokapala’s — en dat zijn Yama, Krisjna, Koebera en ikzelf — met hem tegen de goden zullen optrekken, met al onze aanhangers, krachten en machinerieën, op voorwaarde dat hij erin toestemt, wanneer wij overwinnen geen oorlog meer te voeren tegen de aanhangers van het Boeddhisme of het Hindoeisme die in de wereld bestaan met het doel hen tot zijn geloof te bekeren en verder dat hij niet zal proberen het Progressivisme te onderdrukken zoals de goden dat gedaan hebben. Let op zijn vlammen als hij antwoordt en zeg me of hij de waarheid spreekt.’

‘Denk je dat hij daarop ingaat, Sam?’

‘Ja. Hij weet dat hij aanhangers zal krijgen als de goden er niet meer zijn om de hand te houden aan het Hindoeïsme. Dat kan hij opmaken uit wat ik gedaan heb met het Boeddhisme, ondanks hun verzet. Hij is ervan overtuigd dat zijn manier de enig juiste is en dat die voorbestemd is om in elke mededinging te zegevieren. Ik geloof dat hij daarom akkoord zal gaan met éerlijke mededinging. Breng hem die boodschap over en breng mij zijn antwoord. Gesnapt?’

Taraka sidderde. Zijn gezicht en zijn linkerarm werden rook. ‘Sam.. ’

‘Ja.’

‘Wat is de goede manier?’

‘Hè? Moet je mij dat vragen? Hoe moet ik dat weten?’

‘De stervelingen noemen je Boeddha.’

‘Dat komt alleen doordat ze gekweld worden door spraak en onwetendheid.’

‘Nee. Ik heb naar je vlammen gekeken en noem je de Heer van het Licht. Je bedwingt hen zoals je ons bedwongen hebt, je bevrijdt hen zoals je ons bevrijd hebt. Jij had de macht hun geloof bij te brengen. Je bent wat je beweert te zijn.’

‘Ik heb gelogen. Ik heb er zelf nooit in geloofd en dat doe ik nog niet. Ik had evengoed een andere manier kunnen kiezen — laten we zeggen Nirriti’s godsdienst — alleen doet een kruisiging pijn. Ik had er een kunnen kiezen die Islam genoemd wordt, alleen weet ik maar al te goed hoe die vermengd is met Hindoeïsme. Mijn keuze werd gebaseerd op berekening, niet op inspiratie en ik ben niets.’

‘Jij bent de Heer van het Licht.’

‘Ga mijn boodschap overbrengen. We zullen het een andere keer wel eens over godsdiensten hebben.’

‘Je beweert dat de Lokapala’s Yama, Krisjna, Koebera en jijzelf zijn?’

‘Ja.’

‘Dan leeft hij dus. Zeg me, Sam, voor ik ga .. . kan jij Heer Yama verslaan?’

‘Ik weet het niet. Maar ik geloof van niet. Ik geloof dat niemand dat kan.’

‘Maar kan hij jou overwinnen?’

‘Misschien, in een eerlijk gevecht. Toen we elkaar in het verleden als vijanden ontmoetten, had ik steeds geluk, of slaagde ik erin hem te misleiden. Onlangs heb ik met hem geschermd en hij heeft daarin geen gelijke. Hij is te veelzijdig op het gebied van vernietiging.’

‘O,’ zei Taraka, zijn rechterarm en de helft van zijn borst zweefden weg. ‘Goedenacht dan, Siddharta. Ik zal je boodschap overbrengen!’

‘Bedankt en goedenacht.’

Taraka ging helemaal op in rook en dreef weg in de storm.

Hoog boven de wereld cirkelde Taraka. Om hem heen woedde de storm, maar hij schonk er nauwelijks aandacht aan.

De donder rolde en de regen stroomde neer en de Brug der Goden was onzichtbaar. Maar geen van die dingen hinderde hem. Want hij was Taraka van de Rakasha’s, Heer van de Hellebron … En hij was het machtigste wezen ter wereld geweest, met uitzondering van de Dwinger. En nu had de Dwinger hem verteld dat er iemand was die nog groter was dan hij … en ze zouden samen strijden, als tevoren. De onbeschaamdheid waarmee hij daar gestaan had in zijn rode kleding en zijn Macht! Die dag. Meer dan een halve eeuw geleden. Bij de Vedra.

Yama-Dharma vernietigen, Dood overwinnen, dat zou betekenen dat Taraka de machtigste was … Het bewijs leveren dat Taraka oppermachtig is, was belangrijker dan de goden verslaan; die moesten toch de een of andere dag verdwijnen, hoe dan ook, want zij waren geen Rakasha’s.

Daarom zou de boodschap van de Dwinger aan Nirriti — waarmee deze volgens zijn zeggen akkoord zou gaan — slechts tot de storm gesproken worden en zou Taraka naar zijn vlammen kijken, wetende dat hij de waarheid sprak. Want de storm liegt nooit… en zegt altijd Nee!

De donkere wachtmeester bracht hem het kamp binnen. Hij had er luisterrijk uitgezien in zijn wapenrusting met al zijn onderscheidingen en hij was niet gevangen genomen; hij was op hem toegelopen en had gezegd dat hij een boodschap voor Nirriti had. En om die reden had de wachtmeester hem niet onmiddellijk neergeslagen. Hij nam hem zijn wapens af, leidde hem naar het kamp — in het woud in de buurt van Lananda — en liet hem onder bewaking achter om zelf overleg te plegen met zijn leider.

Nirriti en Olvegg zaten in een zwarte tent. Voor hen lag een kaart van Lananda.

Toen zij hem de gevangene binnen hadden laten brengen, keek Nirriti deze aan en stuurde de wachtmeester weg. ‘Wie ben je?’ vroeg hij.

‘Ganesja van de Stad. Dezelfde die jou geholpen heeft uit de Hemel te ontvluchten.’

Dit scheen Nirriti aan te spreken. ‘Ik herinner mij mijn enige vriend uit de dagen van weleer,’ zei hij. ‘Waarom ben je naar me toe gekomen?’

‘Omdat de tijd er rijp voor is. Je bent eindelijk aan de grote kruistocht begonnen.’

‘Ja.’

‘Daarover zou ik onder vier ogen met je willen spreken.’

‘Ga je gang!’

‘En die kerel?’

‘Wat voor mijn oren bestemd is, is geen geheim voor Jan Olvegg. Zeg wat je op je hart hebt.’

‘Olvegg?’

‘Ja.’

‘Goed. Ik ben gekomen om je te zeggen dat de Goden van de Stad zwak zijn. Te zwak, geloof ik, om je te kunnen overwinnen.’

‘Dat had ik al gedacht.’

‘Maar ze zijn niet zó zwak, dat ze niet in staat zouden zijn je een zware schade te berokkenen als je tegen hen optrekt. Wanneer zij op het geschikte moment al hun krachten verzamelen, is de uitkomst nog lang niet zeker.’

‘Ook daaraan heb ik gedacht toen ik ten strijde trok.’

‘Je overwinning kan beter ten koste van minder gaan. Je weet dat ik een sympathisant met het Christendom ben.’

‘Wat heb je op je lever?’

‘Ik heb vrijwillig aan een paar guerrillagevechten deelgenomen, alleen om je te komen vertellen dat Lananda voor jou is. Ze zullen het niet verdedigen. Als je op deze manier door blijft gaan — dus je overwinningen niet consolideert — en naar Khaipur optrekt, zal Brahma die stad ook niet verdedigen. Maar als je Kilbar hebt bereikt en je strijdkrachten verzwakt zijn door de strijd om de eerste drie steden en door onze aanvallen tijdens de veldtocht, dan zal Brahma met alle hem ten dienste staande middelen van de Hemel toeslaan, zodat je voor de muren van Kilbar je ondergang zou kunnen vinden. Alle krachten van de Hemelse Stad zijn in gereedheid gebracht. Ze wachten op jouw besluit om de poorten van de vierde stad van de rivier aan te vallen.’

‘Zo. Het is goed dat ik dat weet. Dan vrezen ze dus hetgeen ik meedraag.’

‘Natuurlijk. Zal je het tot Kilbar kunnen meedragen?’

‘Ja. En ik neem Kilbar ook in. Ik zal mijn machtigste wapens laten aanrukken voor we die stad aanvallen. De krachten die ik achter heb gehouden om ze tegen de Hemelse Stad zelf in te zetten zal ik op mijn vijanden loslaten wanneer zij het ten ondergang gedoemde Kilbar komen verdedigen.’

‘Ook zij zullen met hun machtigste wapens komen.’

‘Als we elkaar ontmoeten, zal de afloop dus noch in hun, noch in mijn handen liggen.’

‘Maar er is nog een middel om de balans wat verder te doen doorslaan, Renfrew.’

‘Ja? Wat dan?’

‘Vele halfgoden zijn ontevreden over de toestand in de Stad. Ze hadden een voortzetting van de campagne tegen het Progressivisme en tegen de volgelingen van Tathagatha gewild. Ze waren teleurgesteld dat die niet gevolgd is na Keenset. En bovendien is Heer Indra teruggeroepen van het oostelijk continent, waar hij tegen de heksen oprukte. Indra zou tot het standpunt van de halfgoden kunnen worden overgehaald en zijn volgelingen zijn nog vol krijgslust na dat andere slagveld.’

Ganesja knoopte zijn mantel dicht. ‘Ga door,’ zei Nirriti.

‘Als zij naar Kilbar worden gehaald,’ zei Ganesja, ‘dan bestaat de mogelijkheid dat zij de stad niet willen verdedigen.’

‘Duidelijk. En wat win jij daarbij, Ganesja?’

‘Voldoening.’

‘Niets meer?’

‘Ik zou graag willen dat jij je op zekere dag herinnert dat ik hier dit bezoek heb afgelegd.’

‘Het zij zo. Ik zal het niet vergeten en je krijgt je beloning — later … wacht!’

De tentflap werd geopend en de soldaat die Ganesja gebracht had, betrad de tent weer.

‘Leid deze man waarheen hij wenst te gaan en laat hem vrij,’ beval Nirriti.

‘Vertrouw je die vent?’ vroeg Olvegg, nadat hij verdwenen was.

‘Ja,’ zei Nirriti, ‘maar zijn geld krijgt hij pas later.’

De Lokapala’s hielden krijgsraad in Sams kamer in het Paleis van Kama in Khaipur. Tak en Ratri waren eveneens aanwezig.

‘Taraka heeft me meegedeeld dat Nirriti niet op onze voorwaarden wil ingaan,’ zei Sam.

‘Zoveel te beter,’ zei Yama. ‘Ik was al half-en-half bang dat hij ermee akkoord zou gaan.’

‘En morgenochtend vallen zij Lananda aan. Taraka denkt dat ze de stad zullen innemen. Het zal iets moeilijker zijn dan bij Mahartha, maar hij is er zeker van dat ze winnen. En ik ook.’

‘En ik.’

‘En ik.’

‘Dan trekt hij naar deze stad, Khaipur. Daarna Kilbar, dan Hamsa, dan Gayatri. En hij weet dat de goden hem ergens langs die weg zullen aanvallen.’

‘Natuurlijk.’

‘We zitten dus in het midden en we hebben de keuze aan ons. We konden met Nirriti niet tot overeenstemming komen. Denken jullie dat het ons met de Hemel zal lukken?’

‘Nee!’ zei Yama en hij sloeg met zijn vuist op tafel. ‘Aan wiens kant sta jij, Sam?’

‘Aan de kant van het Progressivisme,’ antwoordde hij, ‘en als we ons doel kunnen bereiken door onderhandelen en niet door onnodig bloedvergieten, dan is dat des te beter.’

‘Ik onderhandel nog liever met Nirriti dan met de Hemel!’

‘Laten we stemmen zoals we gedaan hebben over het contact met Nirriti.’

‘Dan heb jij nog éen medestander nodig.’

‘Dat waren mijn condities toen ik me bij de Lokapala’s schaarde. Jullie hebben me gevraagd de leiding te nemen, dan wens ik de macht om een band te verbreken. Laat ik voor we praten over een stemming eerst mijn beweegredenen uiteenzetten.’

‘Uitstekend, zeg op!’

‘Gedurende de laatste jaren heeft de Hemel naar ik begrijp, een meer liberale houding ten opzichte van het Progressivisme aangenomen. Er is geen officiële verandering van standpunt geweest, maar er zijn ook geen stappen ondernomen tégen de Progressivisten waarschijnlijk omdat ze in Keenset zulke zware verliezen geleden hebben. Heb ik gelijk of niet?’

‘In wezen, ja,’ zei Koebera.

‘Ze zijn blijkbaar van mening dat dergelijke acties met te grote verliezen gepaard zouden gaan, wanneer de wetenschap zijn lelijke kop opsteekt. Er hebben in die slag mensen tegen hen gestreden. Tegen de Hemel. En mensen hebben, in tegenstelling tot ons, een gezin, banden die hen verzwakken en bovendien zijn zij gehouden een goede karmische staat van dienst te voeren wanneer zij herboren willen worden. Toch hebben zij gevochten. Daardoor is de Hemel de laatste jaren tot grotere clementie bereid. Dit is de bestaande situatie. Ze hebben niets te verliezen door dat te erkennen. Ze zouden er zelfs voordeel uit kunnen trekken door dit te presenteren als een welwillende geste van goddelijke genade. Ik geloof dat zij gaarne tot die concessies bereid zijn die Nirriti geweigerd heeft. . .’

‘Ik wens de ondergang van de Hemel,’ zei Yama. ‘Natuurlijk. Ik ook. Maar denk goed na. Gezien wat jij de mensen de afgelopen halve eeuw hebt gegeven, kan de Hemel deze wereld nog veel langer in leen houden? De Hemel is in Keenset verslagen. Nog enkele generaties en haar macht over stervelingen is voorbij. In deze slag met Nirriti lijden ze verliezen, zelfs als ze overwinnen. Nog een paar jaar van decadente glorie. Ieder seizoen worden ze onmachtiger. Ze hebben hun top bereikt. Hun neergang is al begonnen.’

Yama stak een sigaret op. ‘Wil je soms dat iemand Brahma voor je vermoordt?’ vroeg Sam.

Yama zweeg nog steeds, deed een trek aan zijn sigaret, blies de rook uit. Toen zei hij: ‘Misschien. Misschien is het dat. Ik weet het niet. Ik denk er liever niet aan. Maar het is misschien wel zo.’

‘Moet ik je garanderen dat Brahma sterft?’

‘Nee! Als je dat probeert, vermoord ik je!’

‘Je weet niet goed of je nu wel of niet wilt dat Brahma sterft. Misschien is het een wisselwerking tussen liefde en haat. Je was al oud, voordat je jong was, Yama, en zij was de enige waar je echt om gegeven hebt. Heb ik gelijk?’

‘Ja.’

‘Dan weet ik geen oplossing voor je eigen moeilijkheden, alleen dat je je moet distantiëren van het op handen zijnde probleem.’

‘Goed, Siddhartha. Ik stem voor je plan om Nirriti hier in Khaipur tot staan te brengen, als de Hemel ons tenminste wil steunen.’

‘Heeft iemand hier iets tegen?’ Er viel een stilte.

‘Laten we dan naar de Tempel gaan en beslag leggen op het communicatiesysteem!’

Yama drukte zijn sigaret uit. ‘Maar ik ga niet met Brahma spreken,’ zei hij.

‘Ik doe het woord wel,’ zei Sam.

Ili, de vijfde toon, van de harp, zoemde in de Tuin van de Purperen Lotus.

Toen Brahma het scherm in zijn Paviljoen aanzette zag hij een man die de blauwgroene tulband van Urath droeg. ‘Waar is de priester?’ vroeg Brahma.

‘Die hebben we buiten vastgebonden. Ik kan hem wel binnenhalen, als je een paar gebeden wilt horen …’

‘Wie ben jij die de tulband van de Eersten draagt en zich gewapend in de Tempel ophoudt?’

‘Ik heb het vreemde gevoel dat ik dat alles al eens eerder heb meegemaakt,’ zei de man.

‘Antwoord op mijn vragen!’

‘Wil je dat Nirriti tot staan gebracht wordt, Vrouwe? Of wil je hem alle steden langs de rivier geven?’

‘Stel je soms het geduld van de Hemel op de proef, sterveling? Je zult de Tempel niet levend verlaten.’

‘Je dreigementen met de dood betekenen niets voor de leider van de Lokapala’s, Kali.’

‘De Lokapala’s bestaan niet meer en ze hadden geen leider.’

‘Je staat tegenover hem, Durga.’

‘Yama? Ben jij het?’

‘Nee, maar hij staat hier naast me — net als Krisjna en Koebera.’

‘Agni is dood. Iedere nieuwe Agni is gestorven sinds …’

‘Keenset. Ik weet het, Candi. Ik was geen lid van de oorspronkelijke groep. Rild heeft mij niet gedood. De fantoomkat, die naamloos moet blijven, heeft goed werk gedaan, maar niet goed genoeg. En nu ben ik zelfs terug van de Brug der Goden. De Lokapala’s hebben mij tot hun leider gekozen. We zijn bereid Khaipur te verdedigen en Nirriti ten val te brengen als de Hemel ons wil bijstaan.’

‘Sam … jij bent het toch niet!’

‘Noem me dan Kalkin, of Siddhartha, of Tathagatha, of Mahasamatman, of Dwinger, of Boeddha, of Maitreya. Maar desalniettemin is het Sam. Ik ben gekomen om je te aanbidden en het met je op een akkoordje te gooien.’

‘Zeg op!’

‘Ik moet erover nadenken …’

‘De mensheid is in staat gebleken met de Hemel te leven, maar met Nirriti, dat is een andere zaak. Yama en Koebera hebben wapens de stad binnengebracht. We kunnen de Stad versterken en een goede verdediging opbouwen. Als de Hemel zijn krachten bij de onze voegt, gaat Nirriti bij Khaipur ten onder. Echter op voorwaarde dat de Hemel het Progressivisme en de godsdienstvrijheid goedkeurt en een einde maakt aan het bewind van de Heren van Karma.’

‘Dat is nogal wat, Sam …’

‘Wat de eerste twee punten betreft, dat is slechts een erkenning van het feit dat iets bestaat en het recht heeft te blijven bestaan. En het derde punt is iets dat toch gebeurt, of je het leuk vindt of niet; ik geef je dus de mogelijkheid van een elegante oplossing.’

‘Ik moet erover nadenken.’

‘Ga je gang. Ik wacht wel. Maar als het antwoord nee luidt, dan vertrekken we en laten Renfrew de stad innemen en deze Tempel ontwijden. Als hij nog een paar steden heeft ingenomen, zal je hem toch het hoofd moeten bieden. Maar dan zijn wij niet meer in de buurt. Dan wachten we tot alles voorbij is. En voor het geval je dan nog steeds bestaat, zal je positie er niet naar zijn om te marchanderen over de voorwaarden die ik je zojuist heb gesteld. In het andere geval zijn we geloof ik in staat het tegen de Zwarte op te nemen en hem en wat er nog van zijn zombies over is, te verslaan. Op beide manieren krijgen we wat we willen. Maar deze manier is de gemakkelijkste voor jou.’

‘Goed! Ik zal onmiddellijk de strijdkrachten verzamelen. In deze laatste strijd rijden we zij aan zij, Kalkin. Nirriti sterft in Khaipur! Zet iemand daar in de communicatiekamer, dan kunnen we met elkaar in contact blijven.’

‘Ik sla hier mijn hoofdkwartier op.’

‘Bevrijd dan eerst de priester en laat hem binnenkomen. Hij krijgt enkele goddelijke bevelen en weldra een goddelijk bezoek.’

‘Ja, Brahma.’

‘Sam, wacht even! Als we na de strijd nog in leven zijn, wil ik een gesprek met je hebben over wederzijdse aanbidding.’

‘Wil je soms Boeddhist worden?’

‘Nee, ik wil weer een vrouw zijn …’

‘Er is een plaats en een tijd voor alles, maar op het ogenblik niet.’

‘Als de tijd daar is, zal ik er zijn.’

‘Ik ga je priester nu voor je halen. Blijf aan het toestel.’

Na de val van Lananda hield Nirriti een dienst tussen de ruïnes van de stad en bad om de overwinning op de andere steden. Zijn donkere wachtmeesters trommelden langzaam en de zombies vielen op hun knieën. Nirriti bad tot het zweet als een masker van glas en licht zijn gezicht bedekte en omlaagstroomde langs zijn kunstige wapenrusting, die hem de kracht van velen gaf. Toen hief hij zijn gelaat op naar de hemel, keek naar de Brug der Goden en zei:

‘Amen.’

Hij draaide zich om naar Khaipur, en achter hem kwam zijn leger overeind. Toen Nirriti Khaipur naderde, stonden de goden te wachten. En de troepen van Kilbar stonden te wachten en ook die van Khaipur. En de halfgoden en de helden en de edelen stonden te wachten. En de hoge Brahmanen en vele volgelingen van Mahasamatman stonden te wachten. De laatsten waren gekomen in de naam van de Goddelijke esthetica.

Nirriti overzag het mijnenveld dat zich tot de muren van de stad uitstrekte, en hij zag de vier ruiters, de Lokapala’s. bij de poort, met naast hen de banieren van de Hemel, wapperend in de wind.

Hij sloeg zijn vizier neer en wendde zich tot Olvegg. ‘Je had gelijk. Ik vraag me af of Ganesja binnen wacht.’

‘Dat zullen we gauw genoeg merken.’ Nirriti vervolgde zijn weg.

Op die dag beheerste de Heer van het Licht het slagveld. De volgelingen van Nirriti kwamen Khaipur niet binnen. Ganesja viel onder het zwaard van Olvegg, toen hij probeerde Brahma een dolk in de rug te steken die met Nirriti op een heuvel in een tweegevecht was gewikkeld.

Daarna kwam Olvegg ten val, greep naar zijn maag en trachtte achter een rots dekking te vinden. Brahma en de Zwarte stonden tegenover elkaar en Ganesja’s hoofd rolde in een ravijn.

‘Die heeft me van Kilbar verteld,’ zei Nirriti. ‘Hij wenste Kilbar,’ zei Brahma, ‘dus moest het Kilbar zijn. Ik weet nu waarom.’

Zij vielen elkaar aan en Nirriti’s wapenrusting vocht voor hem met de kracht van vele soldaten.

Yama gaf zijn paard de sporen en reed naar de heuvel in een stof- en zandwolk gehuld. Hij hield zijn mantel voor zijn ogen en om hem heen klonk gelach.

‘Waar is je doodsblik nu, Yama-Dharma?’

‘Rakasha!’ gromde hij. ‘Ja, ik ben het, Taraka!’

En plotseling werd Yama overspoeld door een stortvloed van water; en zijn paard steigerde en kwam ten val. Hij stond rechtop met zijn zwaard in zijn hand, toen de vlammende wervelwind een menselijke vorm aannam. ‘Ik heb je schoongewassen van datgene wat afstoot, dodengod. Nu word je door mijn hand vernietigd!’

Yama deed een uitval met zijn zwaard. Hij doorsneed zijn grijze tegenstander van schouder tot dijbeen,’ maar er vloeide geen bloed en zijn zwaard liet geen spoor achter.

‘Je kunt mij niet neersteken zoals je een mens kunt neersteken, Dood! Maar let eens op wat ik met jou kan doen!’ Taraka besprong hem, zodat de ander zijn armen niet meer kon bewegen en smeet hem op de grond. Een fontein van vonken spoot omhoog.

Op de heuvel had Brahma zijn knie op Nirriti’s rug gezet en trok diens hoofd achterover, tegen de kracht van de zwarte wapenrusting in. Op dat moment sprong Heer Indra van de rug van zijn hippomander en hief zijn zwaard Bliksem tegen Brahma op. Hij hoorde hoe Nirriti’s nek brak.

‘Het is je mantel die je beschermt!’ riep Taraka tijdens de worsteling; en toen keek hij in de ogen van de Dood … Yama voelde hoe Taraka’s kracht dermate afnam, dat hij hem weg kon duwen.

Hij sprong op en rende naar Brahma zonder zich de tijd te gunnen om zijn zwaard op te rapen. Op de heuvel pareerde Brahma Bliksem steeds weer, er spoot bloed uit de stomp van zijn afgeslagen linkerarm en er stroomde bloed uit de wonden aan hoofd en borst. Nirriti hield zijn enkel in een ijzeren greep.

Yama slaakte een kreet, trok zijn dolk en viel aan.

Indra trok zich terug, buiten het bereik van Brahma’s zwaard en keek naar de aanvaller.

‘Met een dolk tegen Bliksem, Rode?’ vroeg hij.

‘Ja,’ zei Yama. Hij sloeg toe met zijn rechterhand en nam de dolk over in zijn linkerhand voor de echte aanval.

De punt raakte Indra’s bovenarm.

Indra liet Bliksem vallen en gaf Yama een stomp tegen zijn kaak. Yama viel, maar trapte Indra’s benen onder hem vandaan, zodat hij tegen de grond sloeg.

Toen nam hij volledig bezit van zijn Aspect. Hij keek Indra aan en deze schrompelde ineen onder zijn blik. Taraka sprong hem op de rug op het moment dat Indra stierf. Yama probeerde zich te bevrijden, maar had het gevoel dat er een berg op zijn schouders rustte.

Brahma, die naast Nirriti lag, trok zijn harnas uit dat in het demonenverdrijvend middel gedoopt was. Met zijn rechter hand wierp hij het Yama toe.

Taraka deinsde terug en Yama draaide zich om en staarde hem aan. Het zwaard Bliksem sprong toen op van waar het was neergevallen en richtte zich op Yama’s borst. Yama greep het zwaard met beide handen. De punt was slechts enkele centimeters van zijn hart verwijderd. Het drukte door en bloed droop van zijn handpalmen en viel op de grond.

Brahma wierp een doodsblik op de Heer van de Hellebron, een blik afkomstig uit zijn eigen levenskracht. De punt raakte Yama. Yama draaide zich op zijn zij. Het zwaard schramde hem van borstbeen tot schouder. Toen werden zijn ogen twee speren en de Rakasha verloor zijn menselijke gedaante en ging op in rook. Brahma’s hoofd viel op zijn borst. Taraka gaf een gil toen Siddhartha op een wit paard op hem toereed. De lucht knetterde en rook naar ozon.

‘Nee, Dwinger! Niet door jou! Mijn dood behoort aan Yama…’

‘Dwaze demon!’ zei Sam. ‘Het was niet nodig geweest…’ Maar Taraka was niet meer.

Yama viel op zijn knieën naast Brahma neer en bond de stomp van zijn linkerarm af.

‘Kali!’ zei hij. ‘Je mag niet sterven! Zeg iets tegen me, Kali!’ Brahma hijgde. Zijn oogleden trilden even, maar sloten zich weer.

‘Te laat,’ mompelde Nirriti. Hij wendde zijn hoofd om en keek Yama aan. ‘Of beter gezegd, net op tijd. Je bent Azrael toch? De Engel des Doods …’

Yama sloeg hem en het bloed dat aan zijn hand kleefde, besmeurde Nirriti’s gezicht.

‘ “Zalig de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen,” ’ zei Nirriti. ‘ “Zalig die treuren, want zij zullen vertroost worden. Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven.” ’ Yama sloeg hem opnieuw.

‘ “Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.

Zalig de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden. Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien …” ’

‘ “En zalig de vredestichters,” ’ zei Yama, ‘ “want zij zullen kinderen Gods genoemd worden.” Hoe pas jij in het geheel, Zwarte? Wiens kind ben jij?’

Nirriti glimlachte en zei: ‘ “Zalig de vervolgden om der gerechtigheid wil, want hunner is het Koninkrijk der hemelen.” ’

‘Je bent gek,’ zei Yama, ‘en daarom zal ik je niet van je leven beroven. Geef het zelf maar weg als je zover bent en dat zal niet lang meer duren.’

Toen nam hij Brahma in zijn armen en liep terug naar de stad.

‘ “Zalig zijt gij, wanneer men u smaadt,” ’ zei Nirriti, ‘ “en vervolgt en liegende allerlei kwaad van u spreekt om Mijnentwil …” ’

‘Water?’ vroeg Sam. Hij haalde de stop van zijn veldfles en tilde Nirriti’s hoofd op.

Nirriti keek hem aan, ging met zijn tong over zijn lippen en knikte. Hij liet het water druppelsgewijs in zijn mond lopen.

‘Wie zijt gij?’ vroeg hij. ‘Sam.’

‘Jij? Ben je weer opgestaan?’

‘Dat doet er niet toe,’ zei Sam, ‘ik heb het mezelf niet moeilijk gemaakt.’

De ogen van de Zwarte vulden zich met tranen. ‘Maar dat betekent dat jij overwint,’ hijgde hij. ‘Ik kan niet begrijpen waarom Hij dat heeft toegelaten …’

‘Dit is slechts éen wereld, Renfrew. Wie kan zeggen wat er elders gebeurt? En het is trouwens niet het gevecht dat ik wilde winnen. Dat weet je. Het spijt me voor jou, alles spijt me. Ik ben het met alles eens dat je tegen Yama gezegd hebt. Zo ook de volgelingen van degene die zij de Boeddha noemden. Ik kan me niet goed meer herinneren of ik dat was of iemand anders. Maar ik ben nu van hem heengegaan. Ik word weer een mens en ik zal de mensen de Boeddha in hun hart laten behouden. Wat de bron ook geweest moge zijn, de boodschap was zuiver, geloof me. Dat is de enige reden waarom het wortel schoot en groeide.’ Renfrew nam nog een slok.

‘ “Immers, er is geen goede boom, die slechte vrucht voort brengt,” ’ zei hij. ‘Een wil sterker dan de mijne heeft besloten dat ik in de armen van de Boeddha sterf, dat het deze Weg voor deze wereld moest zijn … Geef mij uw zegen, Gaoetama. Ik sterf nu …’ Sam boog zijn hoofd.

‘ “De wind gaat naar het Zuiden en draait naar het Noorden, aldoor draaiend gaat hij voort en op zijn kringloop keert de wind weer terug. Alle beken stromen naar de zee, nochtans wordt de zee niet vol; naar de plaats waarheen de beken stromen, daarheen stromen zij altijd weer. Wat geweest is, dat zal er zijn, en wat gedaan is, dat zal gedaan worden; er is niets nieuws onder de zon. ” ’ Toen bedekte hij de Zwarte met zijn witte mantel, want hij was gestorven.

Jan Olvegg werd op een draagbaar naar de stad gebracht. Sam liet Koebera en Narada vragen voor overleg naar de Hal van Karma te komen, want het was duidelijk dat Olvegg in zijn tegenwoordige lichaam niet lang meer zou leven.

Toen zij de hal binnenkwamen, struikelde Koebera over de dode man die in de poort lag.

‘Wie …?’ vroeg hij. ‘Een Meester.’

Er lagen nog drie dragers van het gele wiel in de gang die naar de reïncarnatiekamer leidde. Zij droegen allen wapenen. Ze vonden er nog een vlak bij de machine. Een zwaard had hem precies in het midden van zijn gele cirkel getroffen en hij zag er uit als een doelwit dat midden in de roos getroffen was. Zijn mond stond nog open voor de kreet die hij niet meer geslaakt had.

‘Kunnen de stedelingen dit gedaan hebben?’ vroeg Narada. ‘De Meesters zijn in de afgelopen jaren steeds minder populair geworden. Misschien hebben ze geprofiteerd van de verwarring tijdens de slag …’

‘Nee,’ zei Koebera, die het bebloede laken oplichtte dat het lichaam op de operatietafel bedekte, eronder keek en het weer liet zakken. ‘Nee, het waren geen stedelingen.’

‘Wie dan?’

Hij keek weer naar de tafel. ‘Dat is Brahma,’ zei hij. ‘O.’

‘Iemand moet Yama verteld hebben dat hij de machine niet voor een reïncarnatie kon gebruiken.’

‘Waar is Yama dan?’

‘Geen idee. Maar we moeten opschieten als we Olvegg willen redden.’

‘Ja. Vooruit!’

De lange jongeman liep naar het Paleis van Kama en vroeg Heer Koebera te spreken. Hij droeg een lange glinsterende speer over zijn schouder en zolang hij moest wachten, ijsbeerde hij door het vertrek. Koebera kwam de kamer binnen, keek naar de speer, naar de jongelui, en zei éen woord.

‘Ja, het is Tak,’ antwoordde de speerdrager. ‘Nieuwe speer, nieuwe Tak. Het had geen zin dat ik nog langer een aap bleef, vandaar. De tijd voor het vertrek is nabij, ik ben gekomen om je te groeten, jou en Ratri…’

‘Waar ga je heen, Tak?’

‘Ik wil de rest van de wereld zien, Koebera, voordat jouw techniek de romantiek verdrijft.’

‘Die dag is beslist niet nabij, Tak. Ik zou je willen vragen: blijf nog wat. . .’

‘Nee, Koebera. Bedankt, maar kapitein Olvegg wil ook verder. Hij en ik gaan samen.’

‘Waar ga je heen?’

‘Naar het oosten, het westen… wie zal het zeggen? Welke windrichting ook wenkt.. . Zeg eens, Koebera, wie is nu eigenaar van de donderwagen?’

‘Hij was natuurlijk oorspronkelijk van Sjiva. Maar Sjiva bestaat niet meer. Brahma heeft hem lange tijd gebruikt…’

‘Maar Brahma bestaat niet meer. Voor het eerst zit de Hemel zonder — Visjnoe regeert zolang. Dus …’

‘Yama heeft hem gemaakt. Als hij van niemand meer is, dan is hij van hem …’

‘En hij kan hem niet gebruiken,’ eindigde Tak. ‘Ik geloof dat Olvegg en ik hem maar zullen lenen voor onze reis.’

‘Wat bedoel je met: hij kan hem niet gebruiken? Niemand heeft hem de laatste drie dagen, sinds de slag, gezien …’

‘Hallo, Ratri,’ zei Tak toen de godin van de Nacht de kamer binnenkwam.

‘ “Verjaag de wolf en de wolvin, verlos ons van de dief, O Nacht, en schenk ons met uw komst uw zegen!” ’ Hij boog en zij raakte zijn hoofd aan.

Toen keek hij haar in het gelaat, en éen ogenblik verlichtte de godin de ruimte tot in alle hoeken. Haar glans verdreef de duisternis . . .

‘Ik moet nu gaan,’ zei hij. ‘Heb dank, heb dank voor uw zegen.’

Snel draaide hij zich om en liep de kamer uit.

‘Wacht even!’ zei Koebera. ‘Je had het over Yama. Waar is hij?’

‘Zoek hem in de Herberg van de Driekoppige Vuurhen,’ zei Tak over zijn schouder, ‘dat wil zeggen, als je hem absoluut hebben moet. Misschien is het beter dat je wacht totdat hij jou opzoekt.’ Toen was Tak verdwenen.

Toen Sam het Paleis van Kama naderde, zag hij Tak de trap afrennen.

‘Goedemorgen, Tak!’ riep hij, maar Tak gaf geen ant woord tot hij vlak bij hem was. Toen bleef hij plotseling staan en hield zijn hand boven zijn ogen, alsof hij ze tegen de zon beschermen moest. ‘Goedemorgen, Heer!’

‘Waar ren je heen, Tak? Heb je je nieuwe lichaam op de proef gesteld en ga je nu lunchen?’

Tak grinnikte. ‘Ja, Heer Siddhartha. Ik heb een afspraak met het avontuur.’

‘Ik heb het gehoord. Ik heb gisteravond Olvegg gesproken … Een goede reis.’

‘Ik wilde je nog zeggen,’ zei Tak, ‘dat ik van het begin af geweten heb dat je winnen zou. Ik wist dat je het antwoord zou vinden.’

‘Het was niet het antwoord, maar het was een antwoord, en het had niet vee! te betekenen, Tak. De strijd was onbelangrijk. Ze hadden het evengoed zonder mij kunnen stellen.’

‘Ik bedoel,’ zei Tak, ‘alles. Je hebt alles berekend. Je móest erbij zijn.’

‘Ik geloof… ja, ik geloof dat je gelijk hebt .. Er is altijd iets dat me naar een boom toe trekt die door de bliksem getroffen gaat worden.’

‘Noodlot, Heer.’

‘Het is eerder een bijkomstig sociaal geweten en niet meer dan het begaan van een vergissing, vrees ik.’

‘Wat ga je nu doen, Heer?’

‘Ik weet het niet, Tak. Ik heb nog geen besluit genomen.’

‘Ga je mee met Olvegg en mij? Met ons rond de wereld? Met ons op avontuur?’

‘Nee, bedankt. Ik ben moe. Misschien solliciteer ik naar jouw oude baantje en word ik Sam van de Archieven.’ Tak grinnikte weer.

‘Ik betwijfel het. We zien elkaar nog wel, Heer. Tot ziens.’

‘Tot ziens … Er is iets . ..’

‘Wat?’

‘Niets. Eventjes werd ik door iets dat jij deed herinnerd aan iemand die ik eens gekend heb.

Het was niets.’ Hij omhelsde hem en liep door. Tak rende verder.

De herbergier vertelde Koebera dat ze inderdaad een gast hadden die aan de beschrijving beantwoordde. Op de tweede verdieping in de kamer aan de achterzijde. Maar dat hij misschien beter niet gestoord kon worden. Koebera klom naar de tweede verdieping. Op zijn kloppen kreeg hij geen antwoord. Toen probeer de hij de deur te openen. Die was van binnen gegren deld, hij bonsde erop. Tenslotte klonk Yama’s stem: ‘Wie is daar?’

‘Koebera.’

‘Ga weg, Koebera.’

‘Nee. Doe open, anders blijf ik hier wachten.’

‘Een ogenblik dan.’

Even later hoorde hij dat een grendel werd weggeschoven en ging de deur een paar centimeter naar binnen open.

‘Je stinkt niet naar drank, het zal dus wel een meid zijn,’ stelde hij vast. ‘Nee,’ zei Yama. ‘Wat wil je?’

‘Ik wil weten wat er aan de hand is. Ik wil je helpen als ik kan.’

‘Dat kan je niet, Koebera.’

‘Hoe weet jij dat? Ik ben ook een technicus, natuurlijk van een ander soort.’

Yama scheen daarover na te denken, opende toen de deur en deed een stap opzij. ‘Kom binnen,’ zei hij. Het meisje zat op de grond, met allerhande dingen om zich heen. Ze was niet groter dan een kind en ze knuffelde een bruin met wit hondje en keek met grote, angstige ogen naar Koebera. Hij lachte tegen haar en ze lachte terug.

‘Koebera,’ zei Yama. ‘Koe-bra,’ zei het meisje.

‘Mijn dochtertje,’ zei Yama. ‘Ze heet Moerga.’

‘Ik wist niet dat je een dochter had.’

‘Ze is achterlijk. Ze heeft een lichte hersenbeschadiging . . .’

‘Aangeboren of door wedergeboorte?’ vroeg Koebera. ‘Door wedergeboorte.’

‘O.’

‘Ze is mijn dochter,’ herhaalde Yama. ‘Moerga.’

‘Ja,’ zei Koebera.

Yama knielde naast haar neer en nam een blok op. ‘Blok,’ zei hij. ‘Blok,’ zei het meisje.

Hij hield een lepel in de hoogte. ‘Lepel,’ zei hij. ‘Lepel,’ zei het meisje.

Hij nam een bal en hield haar die voor. ‘Bal,’ zei hij. ‘Bal,’ zei het meisje.

Hij nam het blok op en hield het haar opnieuw voor. ‘Bal,’ herhaalde ze. Yama liet het vallen.

‘Help me, Koebera,’ zei hij.

‘Ik zal je helpen, Yama. Als er een middel is, dan vinden we het.’

Hij ging naast hem zitten en hief zijn handen op. De lepel kwam tot leven en de bal ook, en het blok liet zien dat het een blok was en het meisje lachte. Zelfs het hondje scheen de dingen te bekijken.

‘De Lokapala’s zijn nooit verslagen,’ zei Koebera en het meisje nam het blok op en staarde er lange tijd naar en zei toen precies wat het was.

Het is nu bekend dat Heer Varoena na Khaipur naar de Hemelse Stad terugkeerde.

Ongeveer terzelfder tijd begon het promotiesysteem in de Hemelse rangen te bezwijken. De Heren van Karma werden vervangen door de Wachters van de Wedergeboorte en hun functie werd gescheiden van de Tempeldiensten. De fiets werd opnieuw ontdekt. Er werden zeven boeddhistische altaren opgericht. Nirriti’s Paleis werd een kunstgalerij en Kama Paviljoen. Ieder jaar werd er een Festival in Alundil gehouden en de dansers waren weergaloos. Het purperen woud bestaat nog en wordt door de gelovigen onderhouden.

Koebera bleef met Ratri in Khaipur. Tak vertrok met Olvegg in de donderwagen naar onbekende bestemming. Visjnoe regeerde in de Hemel.

Zij die de zeven Rishi’s aanbaden, brachten dank voor de fiets en voor de tijdige menswording van de Boeddha, die zij Maitreya noemden, hetgeen Heer van het Licht betekent, hetzij omdat hij de bliksem kon hanteren, of omdat hij dat juist niet deed. Anderen bleven hem Mahasamatman noemen en zeiden dat hij een god was. Nog steeds liet hij echter liever het Maha- en het —atman weg en noemde zich Sam. Nooit beweerde hij dat hij een god was, doch nimmer beweerde hij dat hij geen god was. En zoals de zaken er voorstonden, had de erkenning van geen van beide feiten enig nut. En hij toefde ook niet lang genoeg bij zijn mensen om zwijgend te getuigen van zijn godsdienst. Over de dagen van zijn verscheiden gaan tegenstrijdige verhalen. Het enige dat alle legenden gemeen hebben, is dat er op zekere dag bij het vallen van de schemering, toen hij te paard langs de rivier reed, een grote rode vogel met een staart die driemaal zo lang was als zijn lichaam, naar hem toe kwam. De volgende dag vertrok hij voor zonsopgang uit Khaipur en werd nooit meer gezien.

Sommigen beweren dat de verschijning van de vogel slechts toevallig was, maar niets met zijn vertrek te maken had. Hij vertrok om als onbekende de vrede van de gele pij te zoeken, omdat hij de taak waarvoor hij teruggekeerd was, had beëindigd, zo zeggen zij, en hij genoeg had van het lawaai en de roem van zijn overwinning. Misschien herinnerde de vogel hem eraan hoe snel een dergelijke glans verbleekt. Of misschien ook niet, als hij zijn besluit reeds genomen had. Anderen zeggen dat hij niet opnieuw de pij aangenomen heeft, maar dat de vogel een boodschapper was van de Krachten van Gene Zijde die hem terugriepen naar de vrede van Nirwana, om voor altijd de Grote Rust te genieten, de eeuwige zegen, en om te luisteren naar de zang der sterren aan de kusten van de grote zee. Zij beweren dat hij aan gene zijde van de Brug der Goden is. Zij zeggen dat hij niet zal terugkeren.

Weer anderen beweren dat hij een nieuwe identiteit aangenomen heeft en nog steeds onder de mensen vertoeft om over hen te waken en hun leiding te geven in dagen van strijd, om te voorkomen dat de lagere klassen worden uitgebuit door degenen die tot macht geraken. En nog anderen zeggen dat de vogel een boodschapper was, niet uit het hiernamaals, maar van déze wereld, en dat de boodschap die hij bracht niet voor hem bestemd was, maar voor de drager van de Bliksem, Heer Indra, die de Dood in de ogen gekeken had. Zo’n rode vogel was nooit eerder gezien, hoewel het soort nu bekend is in het oostelijk continent waar Indra tegen de heksen gestreden had. Als de vogel in zijn vlammende kop over een zekere intelligentie beschikte, zou hij een boodschap uit dat verre land hebben kunnen brengen.

Men moet niet vergeten dat Vrouwe Parvati, die óf Sams vrouw geweest was, óf zijn moeder, zijn zuster, zijn dochter of misschien dat alles te zamen, daar heen gevlucht was in de dagen dat de fantoomkatten op de Hemel neerkeken, om daar onder de heksen te vertoeven die zij tot haar bloedverwanten rekende. Als de vogel een dergelijke boodschap gebracht had, dan bestond er bij degenen die dit verhaal vertellen geen twijfel dat hij onmiddellijk naar het oostelijk continent vertrokken was om haar uit enig dreigend gevaar te bevrijden.

Dit zijn de vier versies van Sam en de Rode Vogel Die Zijn Vertrek Aankondigde, zoals ze verteld worden door de moralisten, de mystici, de sociale hervormers en de romantici. Ik zou zeggen, men is vrij uit deze vier mogelijkheden te kiezen. Maar men mag niet vergeten dat dergelijke vogels beslist niet op het westelijk continent aangetroffen worden, maar vrij veelvuldig in het oosten schijnen voor te komen. Ongeveer een half jaar later verliet Yama-Dharma Khaipur. Er zijn geen bijzonderheden bekend over de dagen van het vertrek van de dodengod, wat voor de meeste mensen voldoende is. Hij liet zijn dochter Moerga in de zorg van Ratri en Koebera achter en zij groeide op tot een opvallend mooie vrouw. Misschien is hij naar het oosten gereden, misschien is hij zelfs de zee overgestoken. Want ergens bestaat een legende over de Man in het Rood die het opnam tegen de macht van de Zeven Heren van Komlat in het land van de heksen. Maar hiervan kunnen we evenmin zeker zijn als van het ware einde van de Heer van het Licht.

Maar kijk om u heen …

Dood en Licht zijn overal, altijd, en zij beginnen en eindigen, strijden en dienen, in en op de Droom van de Naamloze die de wereld is en branden woorden in Samsara, misschien om iets schoons te scheppen.

Zoals de dragers van de gele pij nog steeds mediteren over de Weg van het Licht en het meisje Moerga dagelijks de Tempel bezoekt om haar Duistere op zijn altaar bloemen te brengen, de enige wijding die hij ontvangt.

Загрузка...