4

Ze waren die dag verder erg rusteloos. Het was al nacht toen er in de gang lantaarnlichtjes opglansden en een soldaat de deur ontsloot. De gevangenen werden zwijgend naar een achteruitgang geleid waar twee auto’s op hen stonden te wachten. Men duwde hen in een ervan waarna de hele troep wegreed.

Er was geen straatverlichting in Catuvellaunan en er was maar weinig verkeer. Op de een of andere manier maakte de uitgestrekte stad daardoor in het duister een onwerkelijke indruk. Everard wijdde zijn aandacht aan de constructie van zijn voertuig. Zoals hij al gedacht had, werd het door stoomkracht aangedreven met poederkool als brandstof. Het had rubber banden om de wielen, vloeiende lijnen, een scherpe neus en een slangekop als versiering voorop. De besturing was gemakkelijk en het geheel was solide gebouwd maar het ontwerp was niet al te best. Kennelijk had men in deze wereld langzamerhand een techniek ontwikkeld die voornamelijk met wat ruwe vuistregels werkte. Er was echter geen systematische wetenschap die de moeite waard was. Ze kwamen over een plompe, ijzeren brug die naar Long Is-land voerde waar ook in deze wereld de wijk der welgestelden lag. Ze reden snel ondanks het matige schijnsel van de olielampen voorop. Tweemaal ontsnapten ze maar nauwelijks aan een ongeluk. Nergens waren verkeerstekens te zien en kennelijk was er geen enkele chauffeur die voorzichtigheid niet als iets verachtelijks beschouwde. Gezag en verkeer… hm. Op de een of andere manier deed het aan Frankrijk denken, met uitzondering van die zeldzame perioden waarin Frankrijk een Hendrik van Navarre of een Charles de Gaulle bezat. En zelfs in Everards eigen tijd, de twintigste eeuw, was de Franse bevolking overwegend Keltisch. Hij was geen aanhanger van opgeblazen theorieën over aangeboren raskenmerken maar vond dat er wel iets van waarheid zat in de gedachte dat zulke oude tradities ten slotte onderbewuste en onuitroeibare eigenschappen werden. Dit was een westerse wereld waarin de Kelten de overhand hadden gekregen en de Germaanse volken naar een paar kleine grensgebieden waren verdreven… Ja, kijk maar eens naar Ierland of bedenk eens hoe de politieke belangen van de verschillende stammen de opstand van Vercingetorix deden mislukken… Maar hoe zat dat dan met Littorn? Wacht even! In zijn eigen middeleeuwen was Litouwen een machtige staat geweest. Het had zich lange tijd de Germanen, Polen en Russen van het lijf gehouden en was zelfs pas in de vijftiende eeuw tot het Christendom overgegaan. Zonder de bedreiging door de Germanen had Litouwen zich gemakkelijk naar het oosten kunnen uitbreiden… Ondanks de aarzelende politiek van de Kelten waren er in deze wereld grotere staten en minder afzonderlijke landjes dan in Everards eigen wereld. Dat wees in de richting van een oudere samenleving. Als je rekende dat zijn eigen Westerse beschaving zo omstreeks 600 n.C. uit het afbrokkelende Romeinse Rijk was voortgekomen, moest daaruit opgemaakt worden dat in deze wereld de Kelten al voor die tijd de macht hadden gegrepen.

Everard begon zich langzamerhand een beeld te vormen van wat er gebeurd was maar hij hield zijn gedachten voorlopig voor zich.

De auto’s hielden stil voor een rijk versierde poort in een stenen muur. De chauffeurs praatten met twee gewapende wachtposten die, zoals dat op de grote landgoederen de gewoonte was, het livrei van het landgoed droegen; om hun hals was een smalle stalen band bevestigd, die erop wees dat zij slaven waren. De poort werd geopend en de auto’s vervolgden hun tocht over een met grint bedekte weg die door grasvelden en bomen omzoomd was. Aan het andere eind, bijna op het strand stond een huis. Men gebaarde Everard en Van Sarawak uit te stappen, waarna men hen naar het huis geleidde.

Het was een onregelmatig, houten bouwwerk. Bij het licht van de gaslampen op de veranda kon men zien dat het in bonte kleuren geschilderd was. De hoeken van de gevel en de uiteinden van de draagbalken waren met drakekoppen versierd. Vlakbij hoorde hij de zee en bij het licht van de, dicht boven de horizon staande, wassende maan kon Everard een schip met een lange schoorsteen en een boegbeeld waarschijnlijk een vrachtvaarder, onderscheiden. De ramen wierpen een geel schijnsel naar buiten. Een butler opende de deur voor het gezelschap. De wanden werden gevormd door panelen van donker hout en op de vloer lagen dikke tapijten. Aan het eind van de hal was de woonkamer die was ingericht met tamelijk overdreven gestoffeerd meubilair. Verschillende schilderijen van een weinig oorspronkelijke, conventionele stijl, en een enorme, stenen, open haard waarin een vrolijk vuur opvlamde.

In een van de stoelen zat Saorann ap Ceorn en in een andere Deirdre. Toen zij binnenkwamen, legde zij haar boek weg en stond glimlachend op. De officier trok aan een sigaar en staarde hen dreigend aan. Na enkele woorden gewisseld te hebben, verdwenen de soldaten. De butler bracht op een dienblad wijn binnen en Deirdre nodigde de agenten van de Patrouille uit om plaats te nemen.

Everard nipte aan zijn glas — het was een bijzonder fijne bourgogne — en vroeg botweg: ‘Waarom zijn we hier?’ Deirdre zond een verblindende glimlach op hem af. ‘Waarschijnlijk vindt u het hier plezieriger dan in de gevangenis?’

‘Natuurlijk. Bovendien is alles mooier uitgevoerd. Maar toch zou ik graag willen weten of we vrij zijn.’

‘U bent…’ Ze zocht naar een diplomatiek antwoord maar scheen daar te openhartig voor te zijn. ‘U bent hier welkom maar u mag het landgoed niet verlaten. Wij hopen dat we u kunnen overhalen ons te helpen. U kunt op een rijke beloning rekenen.’

‘Helpen? Hoe dan?’

‘Door onze handwerkslieden en onze druïden te leren hoe ze net zulke wapens en magische voertuigen kunnen maken als u bezit.’

Everard zuchtte. Het had geen zin te trachten hun het onmogelijke ervan duidelijk te maken. Zij bezaten niet eens de gereedschappen om de gereedschappen te maken waarmee ze het verlangde zouden moeten bouwen. Maar hoe zou hij dat duidelijk moeten maken aan mensen die nog in tovenarij geloofden?

‘Is dit huis van uw oom?’ vroeg hij.

‘Nee, van mijzelf,’ zei Deirdre. ‘Ik ben het enige kind van mijn ouders die rijke edelheden waren. Ze zijn vorig jaar gestorven.’

Ap Ceorn sprak een paar korte afgebeten woorden. Deirdre vertaalde ze met een zorgelijke uitdrukking op haar gezicht: ‘Op het moment heeft iedereen in Catuvellaunan het verhaal van uw komst al gehoord en dat betekent dat vijandelijke spionnen ook op de hoogte zijn. Wij hopen dat wij u hier verborgen kunnen houden.’

Everard die zich herinnerde welke daden er door de agenten van de geallieerden en de asmogendheden in kleine, neutrale landen als Portugal gepleegd waren, huiverde. Waarschijnlijk zouden degenen die door de dreiging van een naderende oorlog tot wanhoopsdaden verleid werden minder hoffelijk optreden dan de Afalloniërs. ‘Waar gaat die strijd eigenlijk om?’ informeerde hij. ‘Om de beheersing van de Iceniaanse Oceaan natuurlijk. In het bijzonder om het bezit van enkele rijke eilanden die wij Ynys yr Lyonnach noemen.’ Deirdre stond met een vloeiende beweging op en wees op een globe Hawaï aan. ‘Ziet u,’ vervolgde zij ernstig, ‘zoals ik u al verteld heb, hebben Littorn en de Westerse alliantie — wijzelf inbegrepen — door de oorlog eikaars krachten uitgeput. De zich steeds verder uitbreidende en oorlogvoerende grootmachten van het moment zijn Huy Braseal en Hinduraj. De kleinere landen raken ook bij dat conflict betrokken want het is niet alleen een strijd om de macht maar tevens een strijd tussen systemen: het koninkrijk Hinduraj strijdt tegen de theocratische zonaanbidders van Huy Braseal.’

‘Wat gelooft uzelf, als ik vragen mag?’ Deirdre keek verbaasd. Zij scheen het een zinloze vraag te vinden. Ten slotte antwoordde zij langzaam: ‘De intellectuelen geloven dat er een Baal bestaat die alle mindere goden geschapen heeft. Maar wij houden de oude cultus natuurlijk in ere en betuigen ook de machtige buitenlandse goden zoals Perkunas en Czernebog van Littorn, Wotan Am-mon van Kimberland, Brahma en de Zon, onze eerbied… Het is maar beter om niet hun toorn op te wekken.’

‘Ik begrijp het.’

Ap Ceorn bood hun sigaren en vuur aan. Van Sarawak inhaleerde en zei klagerig: ‘Verdraaid, dat dit nu juist een wereld moet zijn waar niemand een voor mij verstaanbare taal spreekt.’ Zijn gezicht klaarde op. ‘Maar ik leer tamelijk snel, zelfs zonder hypnose. Ik zal me door Deirdre les laten geven.’

‘Jij en ik samen,’ zei Everard haastig. ‘Maar luister even Van.’ Hij vertelde wat hij ontdekt had. ‘Hm,’ de jongere man wreef zich over de kin. ‘Niet zo best, he? Maar als ze ons de kans geven op onze machine te klimmen, kunnen we er natuurlijk gemakkelijk vandoor gaan. Waarom spelen we het spelletje niet mee?’

‘Zulke sufferds zijn het niet,’ antwoordde Everard. ‘Ze mogen dan in toverij geloven, maar dat wil niet zeggen dat ze ook in zuiver altruïsme geloven.’

‘Grappig, dat ze op intellectueel gebied zo achterlijk zijn en toch verbrandingsmotoren hebben.’

‘Nee, dat ligt tamelijk voor de hand. Daarom vroeg ik naar hun geloof. Het is altijd een onvervalst heidendom geweest. Zelfs het Joodse geloof schijnt verdwenen te zijn en het boeddhisme heeft niet veel invloed uitgeoefend. Whitehead heeft er al op gewezen dat het middeleeuws geloof in één almachtige God een belangrijke stimulans voor de groei der wetenschappen vormde omdat dit geloof samenging met de gedachte aan wetmatigheden in de natuur. En Mumford heeft daaraan toegevoegd dat de vroegere kloosters waarschijnlijk de mechanische klok ontwikkeld hebben — wat een zeer belangrijke uitvinding is geweest — omdat men op vaste uren wilde bidden. In deze wereld schijnt de uitvinding van de klok veel later plaats gevonden te hebben.’ Everard glimlachte ironisch om een gevoel van droefheid te verbergen. ‘Vreemd om daarover te praten. Whitehead en Mumford hebben hier nooit geleefd.’

‘Niettemin…’

‘Een ogenblik.’ Everard wendde zich tot Deirdre. ‘Wanneer werd Afallon ontdekt?’

‘Door blanken? In het jaar 4827.’

‘Hm… Met welke gebeurtenis vangt uw tijdrekening aan?’ Deirdre scheen zich over niets meer te kunnen verbazen. ‘Met de schepping van de wereld. Sommige geleerden hebben tenminste die datum zo vastgesteld. Dat is 5964 jaar geleden.’

Dat klopte met het bekende getal van 4004 v.C. van bisschop Ussher. Puur toeval misschien, maar toch… Deze beschaving bezat duidelijk enkele Semitische kenmerken. Ook het scheppingsverhaal uit Genesis was van Babylonische origine. ‘En wanneer maakte men voor de eerste maal van stoomkracht (pneuma) gebruik om machines aan te drijven?’ vroeg hij.

‘Ongeveer duizend jaar geleden. De grote druïde Boroihme O’Fiona…’

‘Laat maar.’ Everard rookte zijn sigaar en verdiepte zich enige tijd in zijn eigen gedachten voor hij zich weer tot Van Sarawak wendde.

‘Zo langzamerhand begint het me duidelijk te worden,’ zei hij. ‘De Galliërs waren allesbehalve het soort barbaren waarvoor men ze algemeen houdt. Ze hebben heel veel van de Fenisische handelaars en de Griekse kolonisten geleerd evenals van de Etrusken in het Gallië aan de overzijde van de Alpen. Aan de andere kant waren de Romeinen nogal stompzinnig en bezaten weinig intellectuele interessen. In onze eigen wereld was er tot aan de middeleeuwen, toen het keizerrijk van de kaart was geveegd, maar weinig technische vooruitgang. In déze geschiedenis verdwenen de Romeinen eerder. Evenals, daar ben ik tamelijk zeker van, de Joden. Ik veronderstel nu dat de Syriërs de Maccabeeën uitroeiden en dat dit mogelijk was door het ontbreken van het machtsevenwicht dat de Romeinen geschapen hadden. Ook in onze geschiedenis is dat bijna gebeurd. Het Joodse volk verdween en dus ontstond het Christendom ook nooit. Maar hoe dan ook, toen Rome eenmaal verdwenen was, grepen de Galliërs de macht. Zij begonnen ontdekkingsreizen te maken, bouwden betere schepen en ontdekten in de negende eeuw Amerika. Maar ze waren niet zo superieur aan de indianen dat dezen niet met hen konden wedijveren… Zij werden zelfs gestimuleerd om ook keizerrijken te bouwen zoals het hedendaagse Huy Braseal. In de elfde eeuw begonnen de Kelten met stoommachines te experimenteren. Het schijnt dat ze zelfs buskruit hadden, misschien uit China en ze deden nog verschillende andere uitvindingen. Maar over het algemeen hebben ze die allemaal door proberen moeten vinden. Er ligt geen echte wetenschap aan ten grondslag.’

Van Sarawak knikte. ‘Waarschijnlijk heb je gelijk. Maar wat is er met Rome gebeurd?’

‘Ik weet het niet. Nog niet. Maar daar ergens ligt het kritieke moment.’

Everard richtte zijn aandacht weer op Deirdre. ‘Wat ik nu ga zeggen zal u wel verbazen,’ zei hij kalm. ‘Ongeveer 2500 jaar geleden hebben onze mensen een bezoek gebracht aan deze wereld. Daarom spreek ik Grieks maar weet ik niet wat er sinds die tijd gebeurd is. Ik zou dat graag van u horen. Ik neem aan dat u bijna een geleerde bent.’ Ze bloosde en liet haar ogen schuil gaan achter een paar lange donkere wimpers zoals weinig roodharigen die maar bezitten. ‘Ik zal u met plezier, zoveel als in mijn vermogen ligt, van dienst zijn. Maar,’ smeekte ze plotseling, ‘helpt u dan op uw beurt ons?’

‘Ik weet het niet,’ zei Everard moeizaam. ‘Ik zou het graag doen, maar ik weet niet of het wel kan.’

‘Want,’ dacht hij, ‘ten slotte is het mijn taak, jouw en je hele wereld ter dood te veroordelen.’

Загрузка...