De Thuiskomst

Klop, klop, klop... Tika Waylan Majere zat rechtop in bed.

Boven het gebonk van haar hart uit, probeerde ze het geluid thuis te brengen dat haar zo wreed uit een diepe slaap had gewekt.

Niets.

Had ze het gedroomd? Terwijl ze haar weelderige rode krullen uit haar gezicht streek, keek ze slaperig uit het raam. Het was heel vroeg in de ochtend. De zon was nog niet helemaal op, maar de ochtendnevel verdreef de nachtelijke schaduwen al langzaam en de hemel vertoonde diverse tinten versluierd blauw. De vogels kwetterden hun ochtendlied al, maar menselijke activiteit viel er nog niet waar te nemen in Soelaas. Zelfs de Nachtwacht lag doorgaans, tijdens een fraaie lentenacht als deze, nog heerlijk te slapen, hoofd op de borst en vredig snurkend.

Ik heb het vast gedroomd, dacht Tika, half wakker. Ik vraag me af of ik er ooit aan zal wennen om alleen te slapen; elk geluidje kan me al wakker maken. Ze gleed terug, trok het laken tot haar kin op en probeerde weer weg te doezelen. Met haar ogen stijf dicht, deed ze net alsof Caramon bij haar was. Ze lag naast hem, haar hoofd tegen zijn brede borst, en ze hoorde zijn adem, zijn hartslag en alles was warm en veilig...

Zijn hand klopte lichtjes op haar schouder en hij fluisterde: ‘Het is maar een droom, Tika... morgenochtend ben je alles weer vergeten...’

Klop, klop, klop, klopklop...

Nu gingen Tika’s ogen wagenwijd open. Ze had het dus niet gedroomd! Het geluid – wat het ook was – kwam van boven! Iets of iemand liep daar rond!

Ze wierp haar beddengoed van zich af en met het geluidloze gemak dat ze zich tijdens haar oorlogsavonturen eigen had gemaakt, stoof ze overeind, schoot moeizaam een ochtendjas aan (de verkeerde mouw in haar zenuwen) en sloop de slaapkamer uit.

Klop, klop, klop...

Haar opeengeklemde lippen drukten vastberadenheid uit. Er was daar iemand, in het nieuwe huis dat Caramon voor haar aan het bouwen was. Wat moesten ze daar? Iets stelen. Slechts Caramons gereedschap lag daarboven...

Tika moest bijna lachen, maar het kwam eruit als een verdrietige snik. Caramons gereedschap... de wrakke hamer waar de kop altijd van afvloog als hij een spijker wilde inslaan, de zaag waar zoveel tanden uit misten dat ’t net een grijnzende greppeldwerg leek, de botte schaaf waarmee je nog geen boter uit een pakje kon schrapen. Maar Tika koesterde dat gereedschap en ze had het precies zo laten liggen als Caramon het had laten liggen.

Klop, klop, klop...

Ze sloop uit het woongedeelte van het kleine huisje en Tika’s hand lag al op de deurknop.

‘Een wapen...’ mompelde ze. Snel keek ze om zich heen en greep het eerste waar haar oog op viel: haar zware, ijzeren koekenpan. De steel stevig vastgrijpend opende Tika de deur en glipte het huisje uit.

De zonnestralen verlichtten de bergtoppen al, en de besneeuwde pieken stonden scherp afgetekend tegen de wolkenloze hemel. De dauw glinsterde als juwelen in het gras en de ochtendlucht was heerlijk fris en helder. De verse, groene bladeren van de vallenbomen ruisten toen het zonlicht erop viel, alsof ze ontwaakten door het licht. De ochtend voelde zo aangenaam dat het de eerste ochtend van de allereerste dag leek, waarop de goden toekeken en zagen dat het goed was.

Maar Tika dacht niet aan goden en aan de dauw die koud aanvoelde aan haar blote voeten. Met de pan in de ene hand, achter haar rug, beklom ze de ruwe treden van de ladder die naar het nog onvoltooide boomhuis leidde. Boven aangekomen loerde ze voorzichtig over de rand.

Aha! Er was inderdaad iemand... ze kon nog net vaag een gestalte in de hoek onderscheiden. Ze duwde zichzelf omhoog en deed haar uiterste best geen geluid te maken. Tika liep op haar tenen over de houten vloer en haar greep om de steel van de koekenpan verstevigde zich.

Maar terwijl ze de insluiper naderde, meende ze een onderdrukt gegiechel te horen. Even aarzelde ze, maar ging toch weer vastberaden op de gestalte af. Dat was mijn verbeelding, hield ze zichzelf voor. De persoon die een lange mantel droeg, leek een grote man te zijn, en bij de aanblik van zijn postuur stelde ze vast dat het een van de grootste mannen was die ze ooit had gezien! Hij zat gehurkt en net op dat moment ging zijn hand omhoog.

Hij hield Caramons hamer vast!

Hoe durfde hij aan diens spullen te zitten! Groot of niet, als hij zo meteen bewusteloos languit op de vloer zou liggen, zou er van zijn imposante gestalte nog maar weinig over zijn!

Tika tilde de koekenpan omhoog...

‘Caramon, kijk uit!’ gilde een schrille stem.

De grote man kwam overeind en draaide zich om.

De koekenpan viel met een daverende klap op de grond, evenals een hamer en een handjevol spijkers.

Met een dankbare snik nam Tika haar echtgenoot in de armen.


‘Is het niet fantastisch, Tika? Ik wed dat je hartstikke verrast was, hè? Klopt dat, Tika? Had je Caramon echt voor z’n kop geslagen als ik je niet had tegengehouden? Dat was me een schouwspel geweest, zeg, hoewel ik niet vermoed dat Caramon er bijzonder blij mee zou zijn geweest. Hé, weet je nog dat je ooit die dracoon een mep met een koekenpan hebt verkocht? Net op het moment dat die Gilthanas aan wilde vallen? Tika?... Caramon?

Tas keek naar zijn twee vrienden. Die zeiden geen woord. Ze hoorden ook niets. Ze stonden daar maar, en hielden elkaar stevig vast. De kender voelde iets vochtigs in zijn ooghoeken.

‘Goed, dan ga ik wel naar beneden en wacht daar op jullie.’ De ladder afklauterend betrad Tas het kleine maar nette huisje aan de voet van de vallenboom. Binnengekomen pakte hij een zakdoek, hij snoot zijn neus en nam vervolgens het interieur eens goed in zich op.

‘Zo te zien,’ zei hij tegen zichzelf, terwijl een spiksplinternieuwe koektrommel wonderlijk genoeg in een van zijn buidels verdween (inclusief de koekjes), hoewel hij er zelf van overtuigd was dat hij hem zo meteen weer op de plank zou zetten, ‘zijn Tika en Caramon voorlopig wel even boven, misschien de hele ochtend wel. Dit zou wel eens het uitgelezen moment kunnen zijn om mijn spulletjes eens uit te stallen.’

In kleermakerszit ging de kender er eens goed voor zitten en keerde al zijn buidels om op het tapijt. Terwijl hij onwillekeurig en uiteraard per ongeluk enkele koekjes uit de trommel opat, viel zijn trotse blik op enkele fonkelnieuwe kaarten die Tanis hem gegeven had. Nadat hij ze uitgerold had, gleed zijn kleine vinger langs alle routes en plaatsen die hij gedurende zijn vele avonturen bezocht had.

‘Al dat reizen was prachtig,’ zei hij na een tijdje, ‘maar thuiskomen is nog leuker. Ik blijf gewoon hier bij Caramon en Tika. Als gezinnetje. Caramon had me tenslotte beloofd dat ik een kamer kon krijgen in zijn nieuwe huis en... maar wat is dat?’ Hij keek aandachtig naar de kaart. ‘Merilon? Van die stad heb ik nog nooit gehoord. Ik vraag me af hoe het er daar uitziet...

Nee!’ sprak Tas zichzelf streng toe. ‘Het moet afgelopen zijn met die avonturen, Klisvoet. Je hebt nu wel genoeg verhalen om Flint te vertellen. Nu word je een gerespecteerd lid van de samenleving en wellicht kun je zelfs wel Oppersheriff worden.’

Terwijl hij de kaarten oprolde (en in gedachten al droomde van een campagne om Oppersheriff te worden...) wierp hij nog een laatste verlangende blik op verre oorden, en begon de rest van zijn bezittingen aan een nader onderzoek te onderwerpen.

‘Een witte kippenveer, een robijn, een dode rat – jakkes, waar komt die nou weer vandaan? – een ring in de vorm van klimop, een kleine gouden draak – grappig, daar kan ik me helemaal niets van herinneren. Een stukje gebroken, blauw kristal, een drakentand, witte rozenbladeren, een verweerd speelgoedkonijn, en kijk nou toch... Gnimshs plannen voor de mechanische lift... en wat is dit? Een boek! Handige Technieken om Anderen te Verbazen en te Vermaken! Is dat niet interessant? Dat komt vast nog wel eens van pas... o, nee...’ – hier wierp Tas een geïrriteerde blik – ‘dat is die zilveren armband van Tanis weer! Hoe speelt hij het toch klaar om dingen te bewaren, zonder dat ik in de buurt ben? Ik moet alles achter hem aandragen. Hij is ook zo onvoorzichtig. Hoe zou Laurana daarmee omgaan?’

Hij keek nog eens goed. ‘Dat was het wel zo’n beetje.’ Hij zuchtte. ‘Nou, het is allemaal machtig interessant geweest, en het merendeel was prachtig. Ik heb draken ontmoet, ik heb in een citadel gevlogen. Ik ben in een muis omgetoverd. Ik heb een drakenbol gebroken, en Paladijn en ik zijn goede vrienden geworden. Maar er waren ook droevige momenten,’ fluisterde hij voor zich uit. ‘En zelfs nu nog krijg ik er een naar gevoel van, precies hier.’ Hij drukte zijn hand op zijn hart. ‘Ik zal alle avonturen enorm gaan missen, maar er is niemand meer om ze mee te beleven. Ze zijn allemaal naar huis gegaan en rustig geworden en hun leven is weer normaal.’ Zijn kleine hand verkende nu de bodem van de laatste buidel. ‘Ik moet me ook maar wat rustiger gaan gedragen en Oppersheriff lijkt me een prachtbaan...

Wacht eens even... wat is dat nou?’ Hij haalde een klein object tevoorschijn en hij staarde er vol verwondering naar. Tas haalde diep en huiverend adem.

‘Hoe kan Caramon dit nou zijn kwijtgeraakt? Hij was er zo vreselijk voorzichtig mee. Maar ja, hij had natuurlijk wel veel aan zijn hoofd, de laatste tijd. Ik zal het hem wel teruggeven. Hij zal zich waarschijnlijk heel veel zorgen maken. Per slot van rekening, wat zou Par-Salian daar niet van zeggen...’

Hij bekeek de onopvallende hanger nauwkeurig, en Tas merkte dat zijn andere hand – onwillekeurig uiteraard, want hijzelf had totaal geen behoefte meer aan nieuwe avonturen – naar de landkaart in zijn buidel gleed.

‘Hoe heette die plaats ook alweer? Merilon?’

Dat was vast zijn hand die sprak. Tas kon het niet zijn, die had immers zijn buik vol van avonturen.

De hand schraapte Tas’ bezittingen bijeen en propte ze haastig in de verschillende buidels. Gek genoeg slingerde diezelfde hand de buidels over Tas’ schouders, hing er een aan zijn riem en eentje verdween in de broekzak van zijn nieuwe, helderrode maillot.

De hand wreef koortsachtig over de hanger en langzaamaan veranderde hij in een scepter die werkelijk beeldschoon was – bezaaid met juwelen – en eeuwenoude magie uitstraalde.

‘Als we ermee klaar zijn...’ sprak Tas zijn hand ernstig toe, ‘dan gaan we zonder te dralen naar boven en geven we de hanger – de scepter – terug aan Caramon...’


‘Waar is Tas?’ prevelde Tika, terwijl ze zich behaaglijk in Caramons sterke armen uitrekte.

Caramon, zijn wang tegen haar hoofd, kuste haar krullen en hield haar nog steviger vast. ‘Geen idee. Naar het huis, beneden, denk ik.’

‘Dan weet je ook dat we straks geen lepel of vork meer in huis hebben.’

Er gleed een brede lach over Caramons gezicht. Hij kwam dichterbij en kuste haar lippen...

Een uurtje later liepen de twee rond in het nog onvoltooide huis en Caramon legde enthousiast uit wat hij allemaal nog wilde gaan doen. ‘Hier komt de babykamer, vlak naast onze slaapkamer, en hier komen de kamers voor de oudere kinderen. Nee, ik maak twee kamers, een voor de meisjes en een voor de jongens.’ Hij deed net of hij Tika niet opzichtig zag blozen. ‘En daar komt de keuken en Tas’ verblijf komt hier en de logeerkamer, als Tanis en Laurana op bezoek komen, komt daar, en...’ Op dat moment verstomde Caramon.

Hij was bij de ene kamer aangekomen die hij wel had afgetimmerd – de kamer met de Tovenaarsmarkering, uitgekerfd in een plaquette boven de deur.

Tika keek hem aan en haar vrolijke gezicht werd bleek en ernstig.

Caramon strekte zijn arm uit en verwijderde de plaquette. Hij keek er langdurig naar, in gedachten verzonken, en gaf hem toen aan Tika, met een flauwe glimlach. ‘Wil je ’m voor me bewaren, schat?’ vroeg hij vriendelijk.

Ze keek hem verwonderd aan, en liet haar bevende vingers over de gladde randen van de plaquette glijden, langs de eeuwenoude, geheimzinnige inscriptie die erop te lezen viel.

‘Wil je me vertellen wat er allemaal gebeurd is, Caramon?’

‘Ooit zal ik dat doen.’ Hij nam haar weer in zijn armen. ‘Ooit zal ik dat doen,’ herhaalde hij. Toen keek hij uit over de stad, die weer sprankelend tot leven kwam. Dwars door het bladerdak van de vallenbomen heen kon hij nog net het dak van de Herberg zien. Hij hoorde stemmen, slaperig nog, lachend. Hij rook de vuurtjes waar pannen op pruttelden, en rook de geuren die de groene vallei vulden.

Hij hield zijn vrouw in zijn armen en koesterde zich in haar liefde, een liefde die even helder straalde als het licht van Solinari... of het licht van een kristal op een magische Staf...

Caramon zuchtte diep, in volle tevredenheid. ‘Het is niet meer belangrijk,’ mompelde hij.

‘Ik ben thuis.’

Загрузка...