Daenerys

Toen hij zijn lust bevredigd had kwam Khal Drogo van hun slaapmat overeind en torende boven haar uit. In de rossige gloed van het komfoor glom zijn huid donker als brons, en op zijn brede borst waren de vage lijnen van oude littekens te zien. Inktzwart, loshangend haar viel als een waterval over zijn schouders en rug tot ruim onder zijn middel. Zijn geslacht glinsterde vochtig. Onder zijn lange hangsnor trokken de mondhoeken van de khal omlaag. ‘De hengst die de wereld bestijgt heeft geen ijzeren stoelen nodig.’

Steunend op een elleboog keek Dany naar hem op, zo rijzig en indrukwekkend. Vooral zijn haar vond ze prachtig. Het was nog nooit afgesneden, want hij was nog nooit verslagen. ‘Er is voorspeld dat de hengst tot aan de uiteinden der aarde zal rijden,’ zei ze.

‘De aarde eindigt bij de zwarte, zoute zee,’ antwoordde Drogo onmiddellijk. Hij doopte een doek in een kom warm water om het zweet en de olie van zijn huid te vegen. ‘Geen paard kan het giftige water oversteken.’

‘In de Vrijsteden zijn duizenden schepen,’ hield Dany hem voor, zoals ze al eerder had gedaan. ‘Houten paarden met honderd benen die op vleugels vol wind over de zee vliegen.’

Khal Drogo wilde er niet van horen. ‘We spreken niet meer over houten paarden en ijzeren stoelen.’ Hij gooide de doek op de grond en begon zich aan te kleden. ‘Vandaag ga ik naar het gras om te jagen, vrouw echtgenote,’ verklaarde hij terwijl hij een beschilderd vest aanschoot en een brede riem met zware zilveren, gouden en bronzen penningen omgespte.

‘Ja, mijn-zon-en-sterren,’ zei Dany. Drogo zou samen met zijn bloedruiters op zoek gaan naar hrakkar, de grote witte leeuw van de vlakte. Als hij zegevierend terugkeerde zou de vreugde van haar heer gemaal uitbundig zijn en was hij misschien geneigd de rest aan te horen.

Wilde dieren vreesde hij niet, noch enige man met adem in zijn lijf, maar de zee was iets anders. Voor de Dothraki was water dat een paard niet kon drinken iets walgelijks, en de deinende, grijsgroene vlakte van de oceaan vervulde hen met bijgelovige weerzin. Drogo was in zeer veel opzichten stoutmoediger dan de overige paardenvorsten, had ze vastgesteld… maar in dit opzicht niet. Wist ze maar hoe ze hem op een schip kon krijgen…

Toen de khal en zijn bloedruiters met hun bogen waren uitgereden ontbood Dany haar dienstmaagden. Haar lichaam was nu zo dik en log dat ze zich de hulp van hun sterke armen en vaardige handen maar al te graag liet aanleunen, terwijl ze zich eerst nooit op haar gemak had gevoeld als ze zo bedrijvig om haar heen draaiden. Ze schrobden haar schoon en kleedden haar in loshangende zandzij. Toen Doreah haar haren kamde stuurde ze Jhiqui erop uit om ser Jorah Mormont te zoeken.

De ridder kwam meteen. Hij droeg leggings van paardenhaar en een beschilderd vest, als een ruiter. Zijn stevige tors en gespierde armen waren met ruig zwart haar bedekt. ‘Prinses. Waarmee kan ik u dienen?’

‘U moet met mijn heer gemaal praten,’ zei Dany. ‘Drogo zegt dat de hengst die de wereld bestijgt alle landen van de aarde zal hebben om over te heersen en het giftige water dus niet hoeft over te steken. Hij heeft het erover dat hij zijn khalasar na Rhaego’s geboorte naar het oosten wil leiden om de landen rond de Jaden Zee te plunderen.’

De ridder keek peinzend. ‘De khal heeft de Zeven Koninkrijken nooit gezien,’ zei hij. ‘Die zeggen hem niets. Als hij er al aan denkt ziet hij ongetwijfeld eilanden voor zich, een paar kleine steden die tegen de rotsen geplakt zitten, omringd door stormachtige zeeën, zoals Lorath en Lys.’

‘Maar hij moet naar het westen trekken,’ zei Dany vertwijfeld.

‘Helpt u me alstublieft hem dat aan zijn verstand te brengen.’ Net als Drogo had ook zij de Zeven Koninkrijken nooit gezien, maar toch had ze het idee dat ze ze kende, uit de verhalen van haar broer. Viserys had haar wel duizend keer beloofd dat hij haar op een dag mee terug zou nemen, maar hij was dood, en zijn beloften waren met hem gestorven.

‘De Dothraki doen de dingen op hun tijd, en omdat ze het zelf willen,’ antwoordde de ridder. ‘Heb geduld, prinses. Bega niet de vergissing van uw broer. We gaan naar huis, dat beloof ik u.’

Naar huis? De woorden maakten haar treurig. Ser Jorah had zijn Bereneiland, maar waar was haar thuis? Een paar verhalen, namen die even plechtig klonken als de woorden van een gebed, de verblekende herinnering aan een rode deur… zou Vaes Dothrak voorgoed haar thuis zijn? Als ze naar de oude wijfjes van de dosh khaleen keek, zag ze dan haar voorland?

Ser Jorah moest hebben gezien hoe triest ze keek. ‘Er is vannacht een karavaan gearriveerd, khaleesi. Vierhonderd paarden uit Pentos, via Norvos en Qohor, aangevoerd door koopman kapitein Byan Votyris. Misschien heeft Illyrio wel een brief meegegeven. Hebt u zin om naar de westelijke markt te gaan?’

Dany kwam in beweging. ‘Ja,’ zei ze. ‘Dat zou ik leuk vinden.’

Na de komst van een karavaan kwam er leven in de brouwerij. Je wist nooit wat voor schatten de handelaars nu weer zouden meebrengen, en het zou goed zijn om weer eens Valyrisch te horen spreken, de voertaal van de Vrijsteden. ‘Irri, laat een draagstoel klaarmaken.’

‘Ik zal uw khas inlichten,’ zei Ser Jorah en trok zich terug. Als Khal Drogo erbij was geweest zou Dany op haar zilveren zijn gegaan. Bij de Dothraki bleven aanstaande moeders bijna tot het moment van de bevalling te paard, en ze wilde niet zwak lijken in de ogen van haar echtgenoot. Maar nu de khal op jacht was, was het wel prettig, je in zachte kussens te vlijen en achter roodzijden gordijnen die haar tegen de zon beschermden door Vaes Dothrak te worden gedragen. Ser Jorah zadelde zijn paard en ging mee, evenals de vier jongemannen van haar khas en haar dienstmaagden. Het was een warme, wolkeloze dag met een diepblauwe hemel. Bij iedere windvlaag kon ze het doordringende aroma van gras en aarde ruiken. Toen Dany in haar draagstoel langs de gestolen monumenten deinde bestudeerde ze de gezichten van de dode helden en vergeten koningen. Ze vroeg zich af of de goden van platgebrande steden nog gebeden konden beantwoorden.

Als ik niet het bloed van de Draak was, dacht ze weemoedig, zou dit mijn thuis kunnen zijn. Ze was een khaleesi, ze had een sterke man en een snel paard, dienstmaagden om haar te helpen, krijgers om haar te beschermen, als ze oud werd wachtte haar een ereplaats in de dosh khaleen… en in haar schoot groeide een zoon die op een dag de wereld zou berijden. ledere vrouw zou daar genoeg aan hebben… maar niet de Draak. Nu Viserys weg was, was Dany de laatste, de allerlaatste. Zij sproot voort uit het zaad van koningen en veroveraars, en het kind binnen in haar ook. Dat mocht ze niet vergeten. De westelijke markt was een groot plein van aangestampte aarde met daaromheen hokjes van in de zon gebakken stenen, dierenkooien en witgekalkte dranklokalen. Uit de aarde rezen bulten op als de ruggen van grote, onderaardse beesten die door het aardoppervlak braken, met gapende zwarte muilen die naar de koele, holle opslagruimten daaronder leidden. Het midden van het plein was een doolhof van kraampjes en kronkelgangen, overschaduwd door afdaken van gevlochten gras.

Toen zij aankwamen was een honderdtal kooplieden en handelaars bezig koopwaar uit te laden en de kraampjes in te richten. Toch leek de grote markt verstild en verlaten, vergeleken met de krioelende bazars die Dany zich van Pentos en de overige Vrijsteden herinnerde. De karavaans uit oost en west kwamen niet zozeer naar Vaes Dothrak om hun waren aan de Dothraki te verkopen als wel om onderling handel te drijven, had ser Jorah haar uitgelegd. De ruiters lieten hen ongehinderd komen en gaan, zolang ze de vrede van de heilige stad maar bewaarden, de Moeder der Bergen of de Schoot der Wereld niet schonden, en de oude wijfjes van de dosh khaleen vereerden met de traditionele giften van zout, zilver en zaad. De Dothraki begrepen niet echt waar al dat kopen en verkopen goed voor was.

Dany hield ook van de uitheemse, oostelijke markt, waar zoveel merkwaardigs te zien, te horen en te ruiken was. Ze bracht er vaak de ochtend door. Dan at ze boomeieren, kreeftenpastei en groene noedels, beluisterde de hoge joelstemmen van de spreukenzangers en vergaapte zich aan mantichora’s in zilveren kooien, kolossale grijze olifanten en de gestreepte, zwart-witte paardjes van de Jogos Nhai. Bovendien vond ze het leuk om al die mensen te zien: donkere, plechtstatige Asshai’i en rijzige, bleke Qartheen, de mannen uit Yi Ti met hun glimmende oogjes en hun apenstaarthoeden, strijdmaagden uit Bayasabhad, Shamyriana en Kayakayanaya met ijzeren ringen door hun tepels en robijnen in hun wangen en zelfs de stugge, vreeswekkende Schaduwmannen, die hun armen, borst en benen met tatoeages overdekten en hun gezichten achter maskers verborgen. Voor Dany was de oostelijke markt een oord vol wonderen en magie. Maar de westelijke markt rook naar thuis.

Toen Irri en Jhiqui haar uit de draagstoel hadden geholpen snoof ze, en ze herkende de scherpe luchtjes van knoflook en peper, geuren die haar aan lang vervlogen dagen in de stegen van Tyrosh en Myr deden denken en een vertederd lachje op haar gezicht brachten. Daardoorheen rook ze de koppige, zoete parfums van Lys. Ze zag slaven lopen met rollen fijne, Myrische kant en prachtige wollen stoffen in meer dan tien felle kleuren. Karavaanbewakers met koperen helmen en knielange tunieken van gewatteerde gele katoen, wier lege scheden aan hun gevlochten leren riemen zwaaiden, patrouilleerden door de gangetjes. Achter één kraam had een wapensmid met gouden en zilveren sierpatronen bewerkte stalen borstharnassen opgesteld, en helmen in de vorm van fabeldieren. Naast hem verkocht een knappe jonge vrouw gouden sieraden uit Lannispoort, ringen, broches, torcs en fraai bewerkte penningen, geschikt om gordels van te maken. Een reusachtige eunuch, stom en onbehaard en in bezweet fluweel gehuld, bewaakte haar kraam en keek iedereen die in de buurt kwam duister aan. Aan de andere kant van het gangetje stond een dikke stoffenhandelaar uit Yi Ti bij een Pentoshi af te dingen op de prijs van een of andere groene verfstof. Telkens als hij zijn hoofd schudde zwaaide de apenstaart aan zijn hoed heen en weer.

‘Toen ik nog een klein meisje was speelde ik graag in de bazar,’ vertelde Dany ser Jorah terwijl ze door het overschaduwde gangetje tussen de kraampjes liepen. ‘Het was daar zo vol léven, met al die roepende en lachende mensen, en zoveel prachtige dingen om naar te kijken… al hadden we zelden genoeg geld op zak om iets te kopen, nou ja, behalve zo nu en dan een worstje, of honingvingers… hebben ze honingvingers in de Zeven Koninkrijken, van het soort dat ze in Tyrosh bakken?’

‘Zijn dat koekjes? Ik zou het niet weten, prinses.’ De ridder boog.

‘Als u mij even wilt verontschuldigen, dan ga ik op zoek naar de kapitein om te kijken of hij soms brieven voor ons heeft.’

‘Goed, dan help ik u met zoeken.’

‘Doet u die moeite toch niet.’ Ser Jorah keek ongeduldig de andere kant op. ‘Geniet u liever van de markt. Ik kom weer naar u toe als mijn zaken afgehandeld zijn.’

Eigenaardig, dacht Dany toen ze hem door de menigte weg zag weg. Ze begreep niet waarom ze niet mee kon. Misschien wilde ser Jorah wel naar een vrouw op zoek als hij met de koopman-kapitein had gesproken. Met de karavanen reisden veel hoeren mee, wist ze, en sommige mannen waren merkwaardig preuts op liefdesgebied. Ze haalde haar schouders op. ‘Kom,’ zei ze tegen de anderen. Met haar dienstmaagden achter zich aan slenterde Dany verder over de markt. ‘O, kijk eens,’ riep ze tegen Doreah, ‘die worstjes bedoelde ik.’ Ze wees naar een stalletje waar een verschrompeld oud vrouwtje op verhitte stenen vlees en uien roosterde. ‘Ze doen er een boel knoflook en hete pepers bij.’ Verrukt over haar ontdekking stond Dany erop, dat de anderen een worstje met haar aten. Haar dienstmaagden werkten de hunne giechelend en grinnikend naar binnen, maar de mannen van haar khas besnuffelden het geroosterde vlees wantrouwig. ‘Ze smaken anders dan ik me herinner,’ zei Dany na haar eerste happen.

‘In Pentos maak ik ze van varkensvlees,’ zei de oude vrouw, ‘maar al mijn varkens zijn op de Zee van Dothrak omgekomen. Deze zijn van paardenvlees, khaleesi, maar ik kruid ze net zo.’

‘O.’ Dany was teleurgesteld, maar Quaro vond zijn worstje zo lekker dat hij besloot er nog een te nemen, en toen moest Rakharo hem natuurlijk de loef afsteken door er nog drie te eten, waarbij hij luidkeels boerde. Dany giechelde.

‘U hebt niet meer gelachen sinds uw broer de Khal Rhaggat door Drogo werd gekroond,’ zei Irri. ‘Dit is goed om te zien, khaleesi.’

Dany glimlachte verlegen. Het was fijn om te lachen. Ze voelde zich bijna weer een klein meisje.

Ze wandelden de halve ochtend rond. Ze zag een prachtige veren mantel van de Zomereilanden en nam die aan als geschenk. In ruil gaf ze de koopman een zilveren penning van haar gordel. Zo ging dat toe bij de Dothraki. Een vogelkoopman leerde een roodgroene papegaai haar naam zeggen, en Dany lachte weer, maar toch weigerde ze hem aan te nemen. Wat moest ze in een khalasar met een roodgroene papegaai? Wel nam ze een twaalftal flesjes geparfumeerde olie, de parfums uit haar kinderjaren. Ze hoefde haar ogen maar dicht te doen en eraan te ruiken en ze zag het grote huis met de rode deur weer voor zich. Toen Doreah verlangend naar een vruchtbaar heidsamulet in het kraampje van een magiër keek, nam Dany die ook en gaf hem aan de dienstmaagd, waarna ze bedacht dat ze nu ook iets voor Irri en Jhiqui moest zien te vinden. Ze sloegen een hoek om en stuitten op een wijnkoopman die de voorbijgangers vingerhoedjes wijn aanbood. ‘Zoete rode wijnen,’ riep hij in vloeiend Dothraki, ‘ik heb zoete rode wijnen uit Lys, Volantis en het Prieel. Witte uit Lys, perenbrandewijn uit Tyrosh, vuurwijn, peperwijn, lichtgroene nectar uit Myr. Bruine rookbes en zure Andaalse, ik heb het allemaal.’ Hij was klein van stuk, slank en knap, met vlasblond haar, gekruld en geparfumeerd naar de mode van Lys. Toen Dany voor zijn stalletje bleef staan boog hij diep. ‘Wilt u proeven, khaleesi? Ik heb een zoete rode uit Dorne, vrouwe, die van pruimen, kersen en diep, donker eikenhout zingt. Een vaatje, een beker, een slok? Éénmaal proeven, en u zult uw kind naar mij noemen.’

Dany glimlachte. ‘Mijn zoon heeft al een naam, maar uw zomerwijn wil ik wel proberen,’ zei ze in het Valyrisch, met de uitspraak van de Vrijsteden. Na al die tijd voelden de woorden vreemd aan op haar tong. ‘Een klein slokje maar, als u zo vriendelijk wilt zijn.’

De koopman moest haar voor een Dothraki hebben gehouden, met haar kleren, haar geoliede haar en gebruinde huid. Toen ze sprak gaapte hij haar stomverbaasd aan. ‘Vrouwe, bent u… Tyroshi? Is het mogelijk?’

‘Mijn tongval mag dan Tyroshi zijn en mijn kledij Dothraki, ik kom uit Westeros, uit de Koninkrijken van de Zonsondergang,’ verklaarde Dany. Doreah ging naast haar staan. ‘U valt de eer te beurt te spreken met Daenerys van het huis Targaryen, Daenerys Stormgeboren, khaleesi van de ruiters en prinses van de Zeven Koninkrijken.’

De wijnkoopman zonk op zijn knieën. ‘Prinses,’ zei hij en boog het hoofd.

‘Sta op,’ beval Dany hem. ‘Ik moet die zomerwijn waar u het over had nog proeven.’

De man sprong op zijn voeten. ‘Die? Varkensdraf uit Dorne, een prinses onwaardig. Ik heb een droge rode uit het Prieel, sprankelend en kostelijk. Alstublieft, laat me u een vaatje schenken.’

Bij zijn bezoeken aan de Vrijsteden had Khal Drogo geleerd wat goede wijn was, en Dany wist dat hij aan zo’n uitgelezen soort veel genoegen zou beleven. ‘U eert mij, ser,’ prevelde ze liefjes.

‘De eer is geheel aan mij.’ De koopman rommelde ergens achter in zijn kraam en kwam weer opduiken met een klein, eikenhouten vaatje. In het hout was een druiventros gebrand. ‘Het wapenteken van Roodweyn,’ zei hij en wees, ‘voor het Prieel. Er bestaat geen nobeler vocht.’

‘Khal Drogo en ik zullen er samen van drinken. Aggo, wil je zo goed zijn dit naar mijn draagstoel te brengen?’ De wijnverkoper straalde toen de Dothraki het vaatje optilde.

Ze merkte pas dat ser Jorah was teruggekeerd toen ze de ridder.

‘Nee!’ hoorde zeggen. Zijn stem klonk vreemd kortaf. ‘Aggo, zet dat vaatje neer.’

Aggo keek naar Dany. Ze knikte aarzelend. ‘Ser Jorah, is er wat aan de hand?’

‘Ik heb dorst. Sla dat vaatje aan, wijnverkoper.’

De koopman fronste zijn wenkbrauwen. ‘Die wijn is voor de khaleesi, niet voor lieden als u, ser.’

Ser Jorah kwam dichter bij het stalletje staan. ‘Als je dat ding niet openmaakt sla ik het in, met jouw hoofd.’ Hij had hier in de heilige stad geen andere wapens dan zijn handen — maar daar had hij genoeg aan: grote, harde, gevaarlijke handen, met ruig, donker haar op de knokkels. De wijnverkoper aarzelde heel even. Toen nam hij zijn hamer en sloeg de stop uit het vaatje.

‘Inschenken,’ beval ser Jorah. De vier jonge krijgers van Dany’s khas stelden zich met een frons achter hem op en keken waakzaam toe met hun donkere, amandelvormige ogen.

‘Het zou misdadig zijn zo’n kostelijke wijn te drinken zonder hem te laten ademen.’ De wijnverkoper had zijn hamer niet weggelegd. Jhogo reikte naar de opgerolde zweep aan zijn riem, maar Dany raakte even zijn arm aan om hem tegen te houden. ‘Doe wat ser Jorah zegt,’ zei ze. Er bleven mensen staan om te kijken. De man wierp haar een korte, norse blik toe. ‘Zoals de prinses beveelt.’ Hij moest zijn hamer wegleggen om het vaatje op te tillen. Hij schonk twee vingerhoedjes vol, zo handig dat hij geen druppel morste.

Ser Jorah pakte een bekertje op en snoof fronsend aan de wijn.

‘Heerlijk, nietwaar?’ zei de wijnverkoper met een glimlach. ‘Ruikt u hoe fruitig, ser? Het bouquet van het Prieel. Proeft u maar, heer, en zegt u dan of het niet de beste, kostelijkste wijn is die ooit uw tong heeft gestreeld.’

Ser Jorah stak hem het bekertje toe. ‘Proef jij maar eerst.’

‘Ik?’ De man lachte. ‘Ik ben deze uitgelezen wijn niet waardig, heer. En een wijnkoopman die zijn eigen waar opdrinkt is geen knip voor zijn neus waard.’ Hij glimlachte beminnelijk, maar ze kon het zweet op zijn voorhoofd zien parelen.

‘Drinken zult u,’ zei Dany ijzig. ‘Leeg dat bekertje, of ik laat u vasthouden en ser Jorah het hele vat door uw keelgat gieten.’

De wijnverkoper schokschouderde, stak zijn hand naar het bekertje uit… en greep in plaats daarvan het vaatje om het met beide handen naar haar te smijten. Ser Jorah botste tegen haar op en stootte haar opzij. Het vaatje stuiterde van zijn schouder en barstte op de grond open. Dany struikelde en verloor haar evenwicht. ‘Nee!’

schreeuwde ze en stak haar handen uit om haar val te breken… en Doreah greep haar arm en rukte haar achteruit, zodat ze op haar benen belandde, en niet op haar buik.

De handelaar sprong over het kraampje heen en schoot tussen Aggo en Rakharo door. Quaro graaide naar een niet-aanwezige arakh toen de blonde man hem opzij ramde. Hij rende het gangetje door. Dany hoorde Jhogo’s zweep knallen, zag het leer als een tong uitrollen en zich om het been van de wijnverkoper winden. De man viel op zijn gezicht in het stof.

Meer dan tien karavaanbewakers waren toegesneld, samen met de meester zelf, koopman-kapitein Byan Votyris, een klein mannetje uit Norvosh met een huid als gelooid leer en een blauwe knevel die recht overeind stond tot aan zijn oren. Zonder dat er iets werd gezegd leek hij te weten wat er was gebeurd. ‘Voer hem weg, zodat de khal naar goeddunken met hem kan handelen,’ beval hij, en gebaarde naar de man op de grond. Twee bewakers sleurden de wijnverkoper overeind. ‘Zijn handelswaar geef ik u eveneens ten geschenke, prinses,’ vervolgde de koopman-kapitein, ‘al is het een magere blijk van spijt voor iets wat een van mijn mannen u heeft aangedaan.’

Doreah en Jhiqui hielpen Dany weer op de been. De vergiftigde wijn sijpelde uit het kapotte vaatje in het stof. ‘Hoe wist u dat?’ vroeg ze trillend aan ser Jorah. ‘Hóe?’

‘Ik wist het niet, khaleesi, niet voordat de man weigerde te drinken, maar toen ik magister Illyrio’s brief eenmaal had gelezen werd ik bang.’ Zijn donkere ogen gleden over de gezichten van de vreemdelingen op de markt. ‘Kom. Laten we er hier liever niet over praten.’

Dany was bijna in tranen toen ze haar terugdroegen. In haar mond proefde ze een smaak die ze zich van vroeger herinnerde: angst. Jarenlang was ze doodsbang voor Viserys geweest, bang om de Draak te wekken. Dit was nog erger. Ze vreesde nu niet alleen voor zichzelf, maar ook voor haar kind. Hij moest haar schrik hebben gevoeld, want hij bewoog rusteloos in haar schoot. Dany streelde zachtjes de zwelling van haar buik en wenste dat ze bij hem kon om hem aan te raken en te sussen. ‘Jij bent het bloed van de Draak, kleintje,’ fluisterde ze terwijl haar draagstoel met dichtgetrokken gordijnen voortdeinde. ‘Jij bent het bloed van de Draak, en de Draak kent geen vrees.’

In de holle aarden heuvel die haar in Vaes Dothrak tot huis diende zond Dany iedereen weg — behalve ser Jorah. ‘Vertel me,’ beval ze terwijl ze zich in haar kussens liet zakken, ‘was het de usurpator?’

‘Ja.’ De ridder haalde een opgevouwen perkament te voorschijn.

‘Een brief aan Viserys van magister Illyrio. Robert Baratheon biedt land en titels aan in ruil voor uw dood, of die van uw broer.’

‘Mijn broer?’ Haar snik verkeerde in een lach. ‘Hij weet het dus nog niet. De usurpator is Drogo de titel van heer verschuldigd.’ Nu verkeerde haar lach in een snik. Ze sloeg beschermend haar armen om zichzelf heen. ‘En mij, zei u. Alleen mij?’

‘U en het kind,’ zei ser Jorah grimmig.

‘Nee. Mijn zoon krijgt hij niet.’ Ze besloot niet te huilen. Ze zou niet sidderen van angst. Nu heeft de usurpator de Draak gewekt, hield ze zichzelf voor… en haar blik dwaalde naar de drakeneieren in hun nest van donker fluweel. Het flakkerende lamplicht speelde over de stenige eierschalen, en glanzende stofjes in jadegroen, scharlaken en goud dansten eromheen als hovelingen om een koning. Was het waanzin, wat er toen over haar kwam, uit vrees geboren? Of een vreemde wijsheid die haar in het bloed zat? Dany had het niet kunnen zeggen. Ze hoorde haar eigen stem zeggen: ‘Ser Jorah, steek het komfoor aan.

‘Khaleesi?’ De ridder keek haar vreemd aan. ‘Het is zo warm, weet u het zeker?’

Ze had nog nooit iets zo zeker geweten. ‘Ja. Ik… ik heb de koude rillingen. Steek het komfoor aan.’

Hij boog. ‘Zoals u beveelt.’

Toen de kolen brandden stuurde Dany ser Jorah weg. Wat ze moest doen, moest ze alleen doen. Dit is waanzin, zei ze bij zichzelf toen ze het zwart met scharlakenrode ei van het fluweel tilde. Het zal slechts barsten en verbranden, en hfet is juist zo mooi. Als ik het kapotmaak zal ser Jorah me voor dwaas uitmaken, en toch, en toch… Met haar beide handen eromheen droeg ze het ei naar het vuur en duwde het tussen de brandende kooltjes. De zwarte schubben leken de hitte in te drinken en begonnen te gloeien. Vlammetjes likten met rode tongen aan de steen. Dany zette de twee andere eieren naast het zwarte in het vuur en deed een stap naar achteren. Haar hart bonsde in haar keel.

Ze keek toe tot de kolen tot as verteerd waren. Vonken dwarrelden omhoog en door het rookgat naar buiten. De hitte trilde in golven om de drakeneieren heen. En dat was alles. Uw broer Rhaegar was de laatste Draak, had ser Jorah gezegd. Treurig staarde Dany naar haar eieren. Wat had ze verwacht? Duizenden jaren geleden hadden ze geleefd, maar nu waren het nog slechts fraaie stenen. Er kon geen draak meer uitkomen. Een draak was lucht en vuur. Levend vlees, geen dode steen.

Toen Khal Drogo terugkwam was het komfoor weer afgekoeld. Cohollo voerde een pakpaard mee met het kadaver van een grote, witte leeuw op zijn rug. Aan de hemel werden de sterren zichtbaar. Lachend sprong de khal van zijn hengst en liet haar de schrammen op zijn benen zien die de hrakkar hem door zijn leggings heen had bezorgd. ‘Ik maak voor jou een mantel van zijn huid, maan van mijn leven,’ zwoer hij.

Toen Dany hem vertelde wat er op de markt was gebeurd lachte er niemand meer, en Khal Drogo werd heel stil.

‘Deze gifmenger was de eerste,’ waarschuwde ser Jorah Mormont hem, ‘maar hij zal niet de laatste zijn. Om heer te worden zullen mannen bereid zijn veel op het spel te zetten.’

Drogo zweeg een tijdlang. Ten slotte zei hij. ‘Deze verkoper van gif is voor de maan van mijn leven weggerend. Hij kan beter achter haar aanrennen. En dat zal hij ook. Jhogo, Jorah de Andaal, tot elk van jullie zeg ik: kies een paard uit mijn kudde, het maakt niet uit welk, en het zal jullie toebehoren. Welk paard dan ook, behalve mijn roodvos en de zilveren die mijn bruidsgeschenk was aan de maan van mijn leven. Dat is mijn geschenk aan jullie, om wat jullie hebben gedaan. En Rhaego, zoon van Drogo, de hengst die de wereld zal bestijgen, ook hem zeg ik een geschenk toe. Hem zal ik de ijzeren stoel geven waarin de vader van zijn moeder zat. Zeven Koninkrijken zal ik hem geven. Ik Drogo, khal, zal dit doen.’ Zijn stem zwol aan en hij hief zijn vuist ten hemel. ‘Ik zal mijn khalasar naar het westen voeren, waar de wereld eindigt, en op de houten paarden over het zwarte zoute water rijden, zoals geen khal ooit heeft gedaan. Ik zal de mannen in de ijzeren pakken doden en hun stenen huizen omverhalen. Ik zal hun vrouwen verkrachten, hun kinderen tot slaven maken en hun gebroken goden meevoeren naar Vaes Dothrak om zich voor de Moeder der Bergen in het stof te buigen. Dit beloof ik plechtig, ik, Drogo, zoon van Bharbo. Dit zweer ik bij de Moeder der Bergen. De sterren zien als getuigen op mij neer.’

Zijn khalasar brak twee dagen daarna uit Vaes Dothrak op en reed over de vlakte recht op het zuidwesten aan. Khal Drogo ging hen voor op zijn grote rode hengst, met Daenerys op haar zilveren aan zijn zijde. De wijnverkoper draafde achter hen aan, naakt, te voet, geketend aan nek en polsen. Zijn ketens zaten aan de halster van Dany’s zilveren vast. Terwijl zij voortreed rende hij achter haar aan, barrevoets, al struikelend. Er zou hem geen kwaad geschieden… zolang hij het tempo bijhield.

Загрузка...