Eddard

Doodmoe, hongerig en prikkelbaar reed Eddard Stark de torenhoge bronzen deuren van de Rode Burcht door. Hij zat nog op zijn paard te dromen van een lang, warm bad, geroosterd gevogelte en een veren bed, toen de hofmeester van de koning hem kwam vertellen dat grootmaester Pycelle de kleine raad voor een brandende kwestie bijeengeroepen had. De Hand werd verzocht, de raad met zijn aanwezigheid te vereren zodra het hem schikte. ‘Het schikt me morgen,’ snauwde Ned terwijl hij afsteeg. De hofmeester boog heel diep. ‘Ik zal de leden van de raad zeggen dat het u spijt, heer.’

‘Nee, verdomme,’ zei Ned. Het ging niet aan dat hij de raad al beledigde vóór hij goed en wel begonnen was. ‘Ik ga er wel heen. Wees zo goed en gun me even de tijd om wat presentabelers aan te trekken.’

‘Ja, heer,’ zei de hofmeester. ‘U krijgt de voormalige vertrekken van heer Arryn in de Toren van de Hand, met uw welnemen. Ik laat uw bezittingen erheen brengen.’

‘Mijn dank,’ zei Ned terwijl hij zijn rij handschoenen uittrok en achter zijn riem stak. De rest van zijn hofhouding reed achter hem aan de poort door. Ned zag Vayon Poel, zijn eigen hofmeester, en riep: ‘De raad schijnt me dringend nodig te hebben. Zorg dat mijn dochters hun slaapkamers vinden en zeg tegen Jory dat hij ze binnenhoudt. Arya mag niet op onderzoek uit.’ Poel boog. Ned wendde zich weer tot de koninklijke hofmeester. ‘Mijn wagens zwoegen nog door de stad. Ik heb passende kleding nodig.’

‘Het zal mij een groot genoegen zijn,’ zei de hofmeester. En zo kwam Ned de raadszaal binnenstappen, zo moe als een hond en in geleende kleren, om daar vier leden van de kleine raad aan te treffen die op hem zaten te wachten.

De zaal was rijk gemeubileerd. In plaats van met biezen was de vloer met Myrische tapijten bedekt en in één hoek dartelde een groot aantal felgekleurde fabeldieren op een bewerkt kamerscherm van de Zomereilanden. De wanden waren behangen met gobelins uit Norvos, Qohor en Lys, en aan weerszijden van de deur stond een stel Valyrische sfinxen met gloeiende ogen van gepolijst granaat in zwartmarmeren gezichten. De raadgever die Ned het onsympathiekst vond, de eunuch Varys, begroette hem zodra hij binnenkwam. ‘Heer Stark, ik was ten diepste bedroefd toen ik van uw moeilijkheden op de Koningsweg hoorde. We hebben allemaal de sept bezocht om kaarsen voor prins Joffry op te steken. Ik bid voor zijn herstel.’ Zijn hand liet poedersporen achter op Neds mouw en hij wasemde eenzelfde weezoete geur van verrotting uit als bloemen op een graf.

‘Uw goden hebben u verhoord,’ antwoordde Ned koeltjes maar beleefd. ‘De prins komt dagelijks meer op krachten.’ Hij maakte zich los uit de greep van de eunuch en liep de kamer door naar heer Renling, die bij het kamerscherm op gedempte toon praatte met een kleine man die alleen maar Pinkje kon zijn. Renling was een jongen van acht geweest toen Robert de troon veroverde, maar nu hij volwassen was leek hij verontrustend veel op Robert. Telkens als Ned hem zag was het of de tussenliggende jaren wegvielen en Robert voor hem stond, pal na zijn overwinning bij de Drietand.

‘Ik zie dat u veilig aangekomen bent, heer Stark,’ zei Renling.

‘En u eveneens,’ antwoordde Ned. ‘Vergeeft u mij, maar soms bent u het evenbeeld van uw broer Robert.’

‘Een armzalige kopie,’ zei Renling schouderophalend.

‘Zij het veel beter gekleed,’ zei Pinkje spottend. ‘Heer Renling geeft meer uit aan kleren dan de helft van de hofdames.’

Dat was maar al te waar. Heer Renling was gehuld in donkergroen fluweel, met een twaalftal gouden hertenbokken op zijn wambuis geborduurd. Een halflange mantel van gouddraad was nonchalant over één schouder gedrapeerd en met een smaragden broche bevestigd. ‘Er zijn ergere misdaden,’ zei Renling lachend. ‘De manier waarop u zich kleedt, bijvoorbeeld.’

Pinkje negeerde de schimpscheut. Hij bekeek Ned met een lachje om zijn mond dat grensde aan het onbeschofte. ‘Ik had al een paar jaar gehoopt u eens te ontmoeten, heer Stark. Ongetwijfeld heeft vrouwe Catelyn mijn naam wel eens bij u laten vallen.’

‘Inderdaad,’ antwoordde Ned kil. De gladde arrogantie van de opmerking stak hem. ‘Ik heb begrepen dat u ook mijn broer Brandon hebt gekend.’

Renling Baratheon lachte. Varys kwam aanschuifelen om te luisteren.

‘Te goed gekend,’ zei Pinkje. ‘Ik draag het teken van zijn hoogachting nog steeds met me mee. Heeft Brandon het ook over mij gehad?’

‘Vaak, en op nogal verhitte toon,’ zei Ned in de hoop er daarmee een eind aan te maken. Hij had het geduld niet voor dit spelletje, dit steekspel met woorden.

‘Ik dacht dat hitte de Starks slecht bekwam,’ zei Pinkje. ‘Hier in het zuiden zeggen ze dat u allemaal van ijs bent, en dat u smelt zodra u de Nek voorbij bent.’

‘Ik ben niet van plan binnen afzienbare tijd te smelten, heer Baelish. Daar kunt u van op aan.’ Ned liep naar de raadstafel en zei:

‘Alles goed met u, mag ik hopen, Maester Pycelle?’

De grootmaester glimlachte vriendelijk vanuit zijn hoge zetel aan het uiteinde van de tafel. ‘Goed genoeg voor een man van mijn jaren, heer,’ antwoordde hij, ‘al vrees ik dat ik snel vermoeid raak.’

Dunne slierten wit haar omlijstten het brede, kale voorhoofd dat zich boven zijn goedaardige gezicht welfde. Zijn maesterskraag was geen eenvoudig, nauwsluitend metalen boord zoals Luwin dat droeg, maar bestond uit twee dozijn zware ketens die waren samengewonden tot een massieve metalen halsketting die hem van keel tot borst bedekte. De schakels waren van alle bekende metalen vervaardigd: zwart ijzer en rood goud, glanzend koper en dof lood, staal en tin en wit zilver, messing, brons en platina. Het metaal werd door granaten, amethisten en zwarte parels verfraaid, met hier en daar een smaragd of een robijn. ‘Misschien kunnen we nu snel beginnen,’ zei de grootmaester en schoof zijn handen op zijn ampele buik ineen. ‘Ik ben bang dat ik in slaap val als we nog veel langer wachten.’

‘Zoals u wilt.’ De zetel van de koning stond leeg aan het hoofd van de tafel, met de gekroonde hertenbok van Baratheon in gouddraden op de kussens geborduurd. Als rechterhand van zijn koning nam Ned de stoel daarnaast. ‘Heren,’ zei hij formeel, ‘het spijt mij dat ik u heb laten wachten.’

‘U bent de Hand des Konings,’ zei Varys. ‘Wij dienen u al naar het u behaagt, heer Stark.’

Toen de anderen hun gebruikelijke plaatsen innamen trof het besef dat hij niet in dit vertrek en bij deze mannen thuishoorde, Eddard Stark als een mokerslag. Hij herinnerde zich wat Robert hem in de crypte onder Winterfel had verteld. Ik word omringd door vleiers en dwazen, had de koning nadrukkelijk gezegd. Ned keek de raadstafel langs en vroeg zich af wie de vleiers en wie de dwazen waren. Hij meende het al te weten. ‘We zijn maar met vijf man,’ merkte hij op.

‘Heer Stannis is naar Drakensteen gegaan, niet lang nadat de koning naar het noorden was vertrokken,’ zei Varys, ‘en onze dappere ser Barristan rijdt ongetwijfeld naast de koning op diens intocht in de stad, zoals het de bevelhebber van de koningsgarde betaamt.’

‘Misschien kunnen we beter wachten tot ser Barristan en de koning zich bij ons voegen,’ opperde Ned. Renling Baratheon lachte hardop, ‘Als we moeten wachten tot mijn broer ons met zijn koninklijke aanwezigheid vereert kan het een lange zit worden.’

‘Onze goede koning Robert heeft vele zorgen,’ zei Varys. ‘Hij vertrouwt enkele kleinigheden aan ons toe om zijn lasten te verlichten.’

‘Wat heer Varys bedoelt is dat alles wat met geld, graanopbrengsten en gerechtigheid te maken heeft mijn broeder tot tranen toe verveelt,’ zei heer Renling, ‘zodat het onze taak is om het rijk te regeren. Zo nu en dan doet hij ons een bevel toekomen.’ Hij trok een stevig opgerold papier uit zijn mouw en legde het op tafel. ‘Vanmorgen gelastte hij mij, in allerijl vooruit te rijden en grootmaester Pycelle te vragen, onmiddellijk deze raadsvergadering bijeen te roepen. Hij heeft een dringende opdracht voor ons.’

Pinkje glimlachte en reikte Ned het papier aan. Het koninklijk zegel stond erop. Ned brak de was met zijn duim en rolde het papier uit om het dringende bevel des konings in ogenschouw te nemen. Met stijgend ongeloof las hij de inhoud. Kwam er dan geen eind aan Roberts dwaasheden? En dat hij dit namens hem deed, was zout in de wonde. ‘Goeie goden,’ vloekte hij.

‘Wat heer Eddard bedoelt te zeggen,’ verkondigde heer Renling, is dat Zijne Genade ons opdraagt een groot toernooi te organiseren ter ere van zijn benoeming als Hand des Konings.’

‘Hoeveel?’ vroeg Pinkje op milde toon.

Ned las het antwoord op uit de brief. ‘Veertigduizend gouden draken voor de winnaar. Twintigduizend voor nummer twee. Nog eens twintig voor de winnaar van de mêlee, en tienduizend voor de winnaar van de schutterswedstrijd.’

‘Negentigduizend goudstukken,’ zuchtte Pinkje. ‘En niet te vergeten de overige kosten. Robert zal wel een uitbundig feest willen. Dat betekent koks, timmerlieden, dienstmeisjes, zangers, goochelaars, narren…’

‘Narren hebben we genoeg,’ zei heer Renling.

Grootmaester Pycelle keek naar Pinkje en vroeg: ‘Kan de schatkist die uitgaven dekken?’

‘Welke schatkist?’ antwoordde Pinkje en trok een gezicht. ‘Bespaart u mij die onzin, maester. U weet net zo goed als ik dat de schatkist al jaren leeg is. Ik zal het geld moeten lenen. De Lannisters zullen ons ongetwijfeld ter wille zijn. We zijn heer Tywin op het moment toch al drie miljoen draken schuldig, dus wat doen die extra honderdduizend ertoe?’

Ned was verbijsterd. ‘Wilt u zeggen dat de Kroon drie miljoen goudstukken te kort komt?’

‘De kroon komt meer dan zes miljoen goudstukken te kort, heer Stark. Het meeste daarvan is aan de Lannisters verschuldigd, maar we hebben ook geleend bij heer Tyrel, bij de Ijzeren Bank van Braavos en bij diverse handelskartels uit Tyrosh. Laatstelijk heb ik mijn heil nog bij het Geloof moeten zoeken. De Hoge septon pingelt nog erger dan een visboer uit Dorne.’

Vol afkeer zei Ned: ‘Aerys Targaryen liet een schatkist na die overliep van het goud. Hoe hebt u het zover kunnen laten komen?’

Pinkje haalde zijn schouders op. ‘De muntmeester schraapt het geld bij elkaar. De koning en de Hand geven het uit.’

‘Ik weiger te geloven dat Jon Arryn Robert het rijk tot de bedelstaf heeft laten brengen,’ zei Ned heftig. Grootmaester Pycelle schudde zijn grote, kale hoofd, en zijn kettingen rinkelden zachtjes. ‘Heer Arryn was een verstandig man, maar Zijne Genade luistert niet altijd naar wijze raad, vrees ik.’

‘Mijn koninklijke broeder houdt van toernooien en feesten,’ zei Renling Baratheon, ‘en heeft een hekel aan wat hij als kopergeld tellen betitelt.’

‘Ik zal met Zijne Genade spreken,’ zei Ned. ‘Zoiets extravagants als dit toernooi kan het rijk zich niet veroorloven.’

‘Gaat u vooral met hem praten,’ zei heer Renling, ‘maar laten we toch maar onze voorbereidingen treffen.’

‘Een andere keer,’ zei Ned. Iets te scherp misschien, te oordelen naar de manier waarop ze hem aankeken. Hij moest eraan leren denken dat hij niet meer in Winterfel was, waar alleen de koning boven hem stond. Hier was hij slechts de eerste onder zijns gelijken. ‘Vergeef me, mijne heren,’ zei hij op een gematigder toon. ‘Ik ben vermoeid. Laten we hier voor vandaag een eind aan maken en de kwestie hervatten als we wat helderder zijn.’ Hij vroeg niet om hun instemming maar stond abrupt op, knikte iedereen toe en stevende op de deur af.

Buiten stroomden de wagens en ruiters nog steeds de kasteelpoort door, en de binnenplaats was een chaos van modder, paardenlijven en schreeuwende mannen. De koning was nog niet gearriveerd, werd hem verteld. Na de narigheid bij de Drietand waren de Starks en hun hofhouding een heel eind voor de hoofdstoet uit gereisd om een grotere afstand tot de Lannisters en de stijgende spanning te scheppen. Robert had zich nauwelijks meer vertoond. Het heette dat hij in de grote huiswagen reisde en vaker dronken dan nuchter was. Als dat klopte was hij misschien uren achterop. Maar hij zou toch nog eerder hier zijn dan Ned lief was. Hij hoefde alleen maar naar Sansa’s gezicht te kijken om zijn woede weer te voelen oplaaien. De laatste twee weken van hun reis waren een en al ellende geweest. Sansa gaf Arya de schuld en zei dat Nymeria gedood had moeten worden. En Arya was nergens meer sinds ze wist wat er met haar slagersjongen was gebeurd. Sansa huilde zich in slaap, Arya zat de hele dag broeierig te zwijgen, en Eddard Stark droomde van een ijskoude hel, speciaal bestemd voor de Starks van Winterfel.

Hij stak het buitenhof over, liep via een poortgewelf naar het binnenhof en was net op weg naar wat hij voor de Toren van de Hand hield, toen Pinkje voor hem opdook. ‘Je gaat de verkeerde kant op, Stark. Kom mee.’

Aarzelend volgde Ned hem. Pinkje leidde hem een toren binnen, een trap af, een kleine, verzonken binnenplaats over en een verlaten gang door waarin langs de wanden lege wapenrustingen op wacht stonden. Dat waren restanten van het Targaryen-tijdperk, zwart staal met drakenschubben op de helmen, bestoft en vergeten. ‘Dit is niet de weg naar mijn vertrekken,’ zei Ned.

‘Zei ik dat dan? Ik breng u naar de kerkers om u de keel af te snijden en uw lijk achter de muur in te metselen,’ antwoordde Pinkje met een stem waar het sarcasme van afdroop. ‘We hebben hier geen tijd voor, Stark. Uw vrouw wacht op u.’

‘Wat voor spelletje is dit, Pinkje? Catelyn is in Winterfel, vele honderden mijlen hiervandaan.’

‘O ja?’ Pinkjes grijsgroene ogen glinsterden geamuseerd. ‘Dan kan iemand haar verbazingwekkend goed imiteren. Voor de laatste keer, kom mee. Of niet, dan hou ik haar voor mezelf.’ Hij haastte zich de trap af.

Ned volgde hem behoedzaam. Hij vroeg zich af of er ooit een eind aan deze dag zou komen. Dit geïntrigeer was niet naar zijn smaak, maar hij begon te beseffen dat het voor iemand als Pinkje eten en drinken was.

Aan de voet van de trap was een zware eikenhouten deur met ijzerbeslag. Petyr Baelish tilde de balk op en gebaarde dat Ned erdoorheen moest lopen. In de rossige gloed van de schemering betraden ze een vooruitstekende rots hoog boven de rivier. ‘We zijn buiten het kasteel,’ zei Ned.

‘U laat zich ook niets wijsmaken, Stark,’ zei Pinkje gnuivend. ‘Zag u dat aan de zon, of aan de lucht? Kom maar achter mij aan. In de rotswand zijn uitsparingen aangebracht. Doe uw best om niet dood te vallen, daar zou Catelyn geen begrip voor opbrengen.’ Met die woorden was hij de rand van de klip over, en snel als een aap daalde hij af. Even bestudeerde Ned de stenige wand van de klip, toen ging hij in een langzamer tempo achter hem aan. De door Pinkje beloofde uitsparingen waren er inderdaad, oppervlakkige inkepingen die van beneden af alleen te zien waren als je wist waar je ze moest zoeken. De rivier lag duizelingwekkend ver beneden hem. Ned hield zijn gezicht tegen de rots gedrukt en probeerde niet vaker naar beneden te kijken dan strikt noodzakelijk was.

Toen hij eindelijk vaste grond bereikte, een smal modderspoor langs de waterkant, hing Pinkje lui tegen een rots en at een appel. Hij was al bijna bij het klokhuis. ‘U wordt oud en traag, Stark,’ zei hij, en smeet de appel nonchalant in het snelstromende water. ‘Maar dat geeft niet, want de rest van de weg rijden we.’ Hij had twee paarden klaarstaan. Ned steeg op en reed op een drafje achter hem aan, het pad af en de stad in.

Ten slotte hield Baelish de teugels in voor een gammel houten gebouw van drie verdiepingen. Uit de ramen straalde helder lamplicht de dichter wordende avondschemering in. Het geluid van muziek en rauw gelach zweefde naar buiten en dreef het water over. Naast de deur bungelde een sierlijke olielamp aan een zware ketting, met een rood gebrandschilderde glazen bol.

Furieus steeg Ned af. ‘Een bordeel,’ zei hij terwijl hij Pinkje bij een schouder greep en hem ruw naar zich toekeerde. ‘U hebt me dat hele eind meegesleept om me naar een bordeel te brengen.’

‘Uw vrouw is hierbinnen,’ zei Pinkje.

Die belediging deed de deur dicht. ‘Brandon is nog veel te vriendelijk voor je geweest,’ zei Ned, ramde de kleine man achterwaarts tegen de muur en bracht zijn opgeheven dolk tot onder het kleine, puntige kinbaardje.

‘Nee, heer,’ riep een stem dringend. ‘Hij spreekt de waarheid.’

Achter hem klonken voetstappen.

Ned draaide zich met een ruk om, het mes in de hand. Een oude man met wit haar haastte zich hun kant op. Hij was in bruin baai gehuld en de losse huid onder zijn kin zwabberde heen en weer bij het lopen. ‘Dit is uw zaak niet,’ begon Ned, maar ineens kwam de herkenning. Stomverbaasd liet hij de dolk zakken. ‘Ser Rodrik?’

Rodrik Cassel knikte. ‘Uw vrouwe wacht boven op u.’

Ned kon het niet meer volgen. ‘Is Catelyn echt hier? Dus dit is geen rare streek van Pinkje?’ Hij schoof zijn mes in de schede.

‘Was het maar waar, Stark,’ zei Pinkje. ‘Volg mij en probeer er iets losbandiger en iets minder als de Hand des Konings uit te zien. We kunnen niet hebben dat ze u herkennen. Misschien kunt u wat borsten aaien, gewoon in het voorbijgaan.’

Ze liepen naar binnen, door een volle gelagkamer waar een dik vrouwmens schuine liedjes zong terwijl knappe jonge meisjes, gehuld in linnen hemden en vliesdunne gekleurde zij, zich tegen hun minnaars aanvlijden en zich bij hen op schoot nestelden. Niemand schonk Ned ook maar enige aandacht. Ser Rodrik bleef beneden wachten terwijl Pinkje hem naar de tweede verdieping leidde, een gang over en een deur door.

Binnen zat Catelyn te wachten. Toen ze hem zag slaakte ze een kreet, rende op hem af en omhelsde hem heftig.

‘Vrouwe,’ fluisterde Ned verwonderd.

‘Mooi zo,’ zei Pinkje en sloot de deur. ‘U herkent haar.’

‘Ik was bang dat u nooit meer zou komen, heer,’ fluisterde ze tegen zijn borst. ‘Petyr heeft me verslag uitgebracht. Hij heeft verteld van de problemen met Arya en de jonge prins. Hoe is het met mijn meisjes?’

‘Allebei in de rouw en razend,’ informeerde hij haar. ‘Cat, ik begrijp het niet. Wat doe je in Koningslanding? Wat is er gebeurd?’ vroeg Ned aan zijn vrouw. ‘Is het Bran. Is hij…’ Dood was het woord dat hem op de lippen lag, maar hij kon het niet uitbrengen.

‘Het is Bran, maar niet wat jij denkt,’ zei Catelyn. Ned begreep er niets van. ‘Hoe dan? Waarom ben je hier, mijn lief? Wat is dit voor huis?’

‘Precies wat het lijkt,’ zei Pinkje, die zich in een stoel bij het raam liet zakken, ‘een bordeel. Kunt u een nog onwaarschijnlijker vindplaats voor Catelyn Tulling bedenken?’ Hij glimlachte. ‘Het geval wil, dat ik de eigenaar van deze specifieke lokaliteit ben, dus de zaak was eenvoudig te regelen. Er is me veel aan gelegen te voorkomen dat de Lannisters op de hoogte raken van Cats aanwezigheid in Koningslanding.’

‘Waarom?’ vroeg Ned. Toen zag hij haar handen, hoe vreemd ze ze hield, de rauwe, rode littekens, de stijfheid van de laatste twee vingers van haar linkerhand. ‘Je bent gewond.’ Hij nam haar handen in de zijne en draaide ze om. ‘Goden. Dat zijn diepe sneden… opengehaald door een zwaard, of… hoe komt dit, vrouwe?’

Catelyn viste een dolk van onder haar mantel en legde die in zijn hand. ‘Dit lemmet was gestuurd om Bran de keel door te snijden en zijn levensbloed te vergieten.’

Met een ruk ging Neds hoofd omhoog. ‘Maar… wie… waarom zou…’

Ze legde een vinger op zijn lippen. ‘Laat mij alles maar vertellen, mijn lief. Dan gaat het sneller. Luister.’

Zodoende luisterde hij, en zij vertelde het allemaal, vanaf de brand in de bibliotheektoren tot en met Varys, de wachters en Pinkje. Toen ze klaar was zat Eddard Stark verdwaasd naast de tafel met de dolk in zijn hand. Brans wolf had het leven van de jongen gered, dacht hij dof. Wat had Jon ook weer gezegd toen ze de welpen in de sneeuw hadden gevonden? Uw kinderen zijn voorbestemd om die jongen te hebben, heer. En hij had die van Sansa gedood, en om welke reden?

Was het schuld wat hij voelde? Of vrees? Als deze wolven door de goden waren gezonden, wat voor dwaasheid had hij dan begaan?

Met veel pijn en moeite richtte Ned zijn gedachten weer op de dolk en de betekenis daarvan. ‘De dolk van de Kobold,’ herhaalde hij. Het leek onzinnig. Zijn hand sloot zich om het gladde heft van drakenbeen. Hij ramde het lemmet in de tafel en voelde hoe het in het hout drong. ‘Waarom zou Tyrion Lannister op Brans dood uit zijn? De jongen heeft hem nooit een strobreed in de weg gelegd.’

‘Hebben de Starks dan niets anders dan sneeuw tussen hun oren?’ vroeg Pinkje. ‘De Kobold heeft het heus niet alleen gedaan.’

Ned rees overeind en beende naar het andere einde van de kamer.

‘Als de koningin hierin een rol heeft gespeeld, of, goden bewaar me, de koning zelf… nee, dat weiger ik te geloven.’ Toch, terwijl hij die woorden sprak, moest hij denken aan die koude ochtend tussen de grafheuvels, toen Robert had gesproken over sluipmoordenaars om op de Targaryen-prinses af te sturen. Hij zag het zoontje van Rhaegar weer voor zich, de bloedige resten van diens schedel, en Robert die de andere kant op had gekeken, zoals hij nog niet zo lang geleden de andere kant op had gekeken in Darrings gehoorzaal. Hij kon Sansa’s smeekbede nog steeds horen, net als de smeekbede van Lyanna, al die jaren geleden.

‘Hoogstwaarschijnlijk wist de koning het niet? zei Pinkje. ‘Dat zou niet voor het eerst zijn. Onze brave Robert is doorkneed in het sluiten van zijn ogen voor dingen die hij liever niet ziet.’

Daar had Ned geen antwoord op. Het gezicht van de slagerszoon kwam bij hem bovendrijven, bijna in tweeën gekliefd, en naderhand had de koning geen woord gezegd. Zijn hoofd bonsde.

Pinkje slenterde naar de tafel en wrikte het mes uit het hout. ‘ledere beschuldiging is hoe dan ook verraad. Beschuldig de koning, en u danst met Ilyn Peyn voor de woorden over uw lippen zijn. De koningin… als u het kunt bewijzen, en als u Robert zover krijgt dat hij luistert, wie zal het dan zeggen…’

‘We hebben een bewijs,’ zei Ned. ‘We hebben de dolk.’

‘Dit?’ Nonchalant liet Pinkje het mes in de lengte ronddraaien.

‘Een fraai stukje staal, maar het snijdt naar twee kanten, heer Stark. De Kobold zal ongetwijfeld zweren dat deze dolk tijdens zijn verblijf op Winterfel is gestolen of zoek geraakt, en wie zal hem voor leugenaar zetten nu zijn gehuurde moordenaar dood is?’ Luchtig wierp hij Ned het mes toe. ‘Mijn raad is, dit in de rivier te smijten en te vergeten dat het ooit gesmeed is.’

Ned keek hem kil aan. ‘Heer Baelish, ik ben een Stark van Winterfel. Mijn zoon is verlamd en misschien stervende. Zonder dat wolvenjong dat we in de sneeuw hebben gevonden zou hij dood zijn, en Catelyn met hem. Als u echt denkt dat ik dat kan vergeten bent u nog net zo’n dwaas als toen u het zwaard tegen mijn broer opnam.’

‘Het kan zijn dat ik een dwaas ben, Stark… maar ik ben er nog, terwijl uw broer nu al zo’n veertien jaar ligt te rotten in zijn ijskoude graf. Als u zo graag naast hem wilt rotten dan zal ik u niet tegenhouden, maar zelf bedank ik feestelijk voor dat genoegen.’

‘U bent wel de laatste die ik vrijwillig een genoegen zou doen, heer Baelish.’

‘U kwetst mij diep.’ Pinkje legde een hand op zijn hart. ‘Ik voor mij heb de Starks altijd een vervelend stel gevonden, maar om redenen die ik niet kan bevatten is Cat blijkbaar aan u gehecht geraakt. Omwille van haar zal ik proberen u in leven te houden. Toegegeven, een dwaze onderneming, maar ik heb uw vrouw nooit iets kunnen weigeren.’

‘Ik heb Petyr verteld van onze vermoedens omtrent Jon Arryns dood,’ zei Catelyn. ‘Hij heeft beloofd dat hij je de waarheid zal helpen achterhalen.’

Dat was geen nieuws dat Eddard Stark toejuichte, maar het was maar al te waar dat ze hulp nodig hadden, en Cat had Pinkje vroeger bijna als een broer beschouwd. Het zou niet voor het eerst zijn dat Ned gedwongen werd gemene zaak te maken met een man die hij verachtte. ‘Goed dan,’ zei hij en stak de dolk achter zijn riem. ‘U had het over Varys. Heeft de eunuch het hele verhaal gehoord?’

‘Niet van mij,’ zei Catelyn. ‘Je bent niet met een halvegare getrouwd, Eddard Stark. Maar Varys heeft zo zijn manier om dingen te ontdekken die geen mens kan weten. Ik zweer je, Ned, die man doet aan zwarte kunst.’

‘Het is alom bekend dat hij spionnen heeft,’ zei Ned smalend.

‘Dat is het niet alleen,’ hield Catelyn vol. ‘Ser Rodrik heeft in het diepste geheim met ser Aron Santagar gesproken, maar toch wist de Spin op de een of andere manier van hun gesprek af. Ik ben bang voor die man.’

Pinkje glimlachte. ‘Laat heer Varys maar aan mij over, lieve vrouwe. Als u mij een kleine obsceniteit veroorlooft — en waar beter dan op deze plaats — ik heb de man bij zijn ballen.’ Glimlachend kneep hij zijn vingers dicht. ‘Althans, dat zou ik hebben als hij een man was en ballen had. Weet u, als de pastei wordt aangesneden beginnen de vogeltjes te zingen, en dat zou Varys niets bevallen. Als ik u was zou ik me wat meer zorgen maken over de Lannisters, en minder over de eunuch.’

Ned had Pinkje niet nodig om dat te beseffen. Hij dacht weer aan de dag dat Arya was gevonden, aan de blik op het gezicht van de koningin toen ze zei: We hebben een wolf, zo zacht en kalm. Hij dacht aan de jongen, Myca, aan de plotselinge dood van Jon Arryn, aan Brans val, aan de oude, krankzinnige Aerys Targaryen, stervend op de vloer van zijn troonzaal terwijl zijn levensbloed opdroogde op een vergulde kling. ‘Vrouwe,’ zei hij en keerde zich naar Catelyn toe, ‘hier kunt u niets meer doen. Ik wil dat u onmiddellijk naar Winterfel teruggaat. Waar één sluipmoordenaar is kunnen er meer zijn. Degene die bevel heeft gegeven Bran te doden zal er snel genoeg achter komen dat de jongen nog leeft.’

‘Ik had gehoopt de meisjes te zien…’ zei Catelyn.

‘Dat zou heel onverstandig zijn,’ kwam Pinkje ertussen. ‘De Rode Burcht zit vol nieuwsgierige ogen, en kinderen kletsen.’

‘Het is waar wat hij zegt, mijn lief,’ zei Ned tegen haar. Hij omhelsde haar. ‘Rijd met ser Rodrik naar Winterfel. Ik waak over de meisjes. Keer terug naar onze zonen om hen goed te beschermen.’

‘Zoals u wilt, heer.’ Catelyn hief haar gezicht op en Ned kuste haar. Haar verminkte vingers groeven met wanhopige kracht in zijn rug, alsof ze hem voor altijd veilig wilde bewaren in de beschutting van haar armen.

‘Hebben mijn heer en zijn vrouwe soms behoefte aan een slaapkamer?’ vroeg Pinkje. ‘Maar dan moet ik u wel waarschuwen, Stark, dat we zulke dingen hier doorgaans in rekening brengen.’

‘Een ogenblik onder vier ogen, dat is alles wat ik vraag,’ zei Catelyn.

‘Goed dan.’ Pinkje kuierde naar de deur. ‘Maar maak het niet te lang. Het is hoog tijd dat de Hand en ik naar het slot teruggaan, voordat onze afwezigheid begint op te vallen.’

Catelyn liep naar hem toe en nam zijn handen in de hare. ‘Ik zal de hulp die je me geboden hebt niet vergeten, Petyr. Toen je mannen me kwamen halen wist ik niet of ik naar een vriend of een vijand werd gebracht. In jou heb ik meer dan een vriend gevonden. Ik heb een broer hervonden die ik verloren waande.’

Petyr Baelish glimlachte. ‘Ik ben vreselijk sentimenteel, lieve vrouwe. Vertel het aan niemand. Het heeft me jaren gekost het hof ervan te overtuigen dat ik verdorven en wreed ben, en ik zou het afschuwelijk vinden als al die moeite voor niets was geweest.’

Ned geloofde er geen woord van, maar hij zorgde dat zijn stem beleefd klonk toen hij zei: ‘Ook mijn dank, heer Baelish.’

‘Ah, dat is nog eens iets om te koesteren,’ zei Pinkje en verdween van het toneel.

Nadat de deur achter hem was dichtgegaan wendde Ned zich weer tot zijn vrouw. ‘Zodra je thuis bent, stuur dan onder mijn zegel een boodschap naar Heiman Langhart en Galbart Hanscoe. Laat ze elk honderd boogschutters op de been brengen en de Motte van Cailin fortificeren. Tweehonderd vastberaden schutters kunnen de Nek tegen een heel leger verdedigen. Draag heer Manderling op, al zijn vestingwerken in Withaven te versterken en te herstellen, en ervoor te zorgen dat ze goed bemand zijn. En vanaf deze dag wil ik dat Theon Grauwvreugd goed in het oog gehouden wordt. Als er oorlog komt zullen we zijn vaders vloot hard nodig hebben.’

‘Oorlog?’ De angst stond duidelijk op Catelyns gezicht te lezen.

‘Zover komt het niet,’ beloofde Ned haar, en hij bad dat het waar was. Hij nam haar weer in zijn armen. ‘De Lannisters zijn meedogenloos tegenover alles wat zwak is, zoals Aerys Targaryen tot zijn smart heeft ervaren. Maar ze zullen zich niet tegen het Noorden durven keren zonder de hele legermacht van het rijk achter zich, en die krijgen ze niet. Ik moet dit narrenspel ten einde spelen alsof er niets mis is. Bedenk waarom ik hierheen gegaan ben, mijn lief. Als ik kan bewijzen dat de Lannisters Jon Arryn hebben vermoord…’

Hij merkte dat Catelyn stond te trillen in zijn armen. De handen met de littekens klampten zich aan hem vast. ‘En zo ja,’ zei ze, ‘wat dan, mijn lief?’

Dat was het gevaarlijkste onderdeel, wist Ned. ‘Alle gerechtigheid gaat van de koning uit,’ zei hij tegen haar. ‘Als ik de waarheid ken moet ik naar Robert toe.’ En dan hoop ik dat hij de man is voor wie ik hem houd, besloot hij stilzwijgend, en niet de man die ik vrees dat hij geworden is.

Загрузка...