2

De Academie bevond zich in West-Amerika. Ze bevond zich tevens in het Oligoceen, een warme periode met wouden en weilanden, toen de miserabele voorouders van de mens haastig wegvluchtten bij de nadering van reusachtige zoogdieren. Ze was zo’n duizend jaar geleden gebouwd en zou een half miljoen jaar in stand worden gehouden — lang genoeg om zoveel mannen af te leveren als de tijdpatrouille nodig zou hebben — en dan behoedzaam afgebroken worden, zodat er geen spoor van zou overblijven. Later zouden de gletsjers komen, en er zouden mensen zijn, en in het jaar 19.352 n.C. (het 7841-ste jaar van de Moreense Overwinning) zouden deze mensen een methode ontdekken om door de tijd te reizen, en terugkeren naar het Oligoceen om de Academie te stichten.

Het was een complex lange, lage gebouwen, met vloeiende lijnen en afwisselende kleuren, die verspreid lagen over een grasveld tussen oeroude bomen. Verderop glooiden heuvels en wouden naar een brede, bruine rivier, en ’s nachts kon je soms het brullen van titanotheren of de verwijderde roep van een sabeltandtijger horen.

Everard stapte uit de tijdcabine — een grote, gladde metalen doos — met een droog gevoel in zijn keel. Hij gevoelde zich als op zijn eerste dag in militaire dienst, twaalf jaar geleden — of, zo u wilt, vijftien tot twintig miljoen jaar in de toekomst — eenzaam en hulpeloos, en wanhopig verlangend naar de een of andere eervolle terugweg naar huis. Het was enigszins bemoedigend, uit de overige cabines in totaal zo’n vijftig jonge mannen en vrouwen te zien ontschepen. De rekruten verzamelden zich langzaam, een onhandige groep vormend. Aanvankelijk praatten ze niet, maar staarden elkaar aan. Everard ontdekte iemand met een Hooverboord en stekelhaar, de klederdracht en haarstijl uit 1954 en later. Waar kwam zij vandaan, dat meisje met de regenboogkleurige, nauwsluitende pantalon, groene lipstick en het grillig gemodelleerde gele haar? Nee… van wanneer? Naast hem bleek een man van ongeveer vijfentwintig jaar te staan, kennelijk een Brit, afgaande op het gladde tweed dat hij droeg en het lange, smalle gezicht. Hij zag er uit alsof hij onder zijn gemaniëreerde uiterlijk een diepe bitterheid verborg. ‘Hallo,’ zei Everard. ‘We kunnen net zo goed even kennis maken!’ Hij noemde zijn naam en plaats en tijd van herkomst.

‘Charles Whitcomb, Londen 1947,’ zei de ander verlegen. ‘Ik was juist gedemobiliseerd — R.A.F. — en dit leek me een goede kans. Momenteel twijfel ik daaraan.’

‘Misschien,’ zei Everard, aan het salaris denkend. Vijftienduizend per jaar om mee te beginnen! Hoewel, hoe telden ze die jaren? Zou wel gedaan worden aan de hand van iemands persoonlijke tijdgevoel?

Een man slenterde hun richting uit. Het was een slanke, jonge knaap in een nauw sluitend, grijs uniform met een diepblauwe cape die leek te glinsteren alsof er sterren ingeweven waren. Hij had een plezierig, lachend gezicht en hij praatte hartelijk, met een licht accent: ‘Hallo! Welkom op de Academie. Ik neem aan dat u allen Engels spreekt?’ Everard bemerkte iemand in de haveloze restanten van een Duits uniform, en een Hindoe, en anderen die waarschijnlijk uit verschillende plaatsen in het buitenland kwamen.

‘In dat geval zullen we Engels spreken, tot u allen Universeel hebt geleerd.’ De man stond er ontspannen bij, de handen op de heupen. ‘Mijn naam is Dard Kelm. Ik ben geboren in — laat eens kijken — 9573 christelijke tijdrekening, maar ik heb een speciale studie gemaakt van uw tijdvak. Dat, tussen haakjes, loopt van 1850 tot 1975, hoewel u allemaal afkomstig bent uit jaren die daar ergens tussenin liggen. Ik ben uw officiële klaagmuur, voor het geval er iets verkeerd gaat.

De zaken worden hier anders geregeld dan u waarschijnlijk verwacht hebt. We leveren geen mensen in massa’s tegelijk af, en hebben dus niet de nauwgezette discipline van een schoolklas of het leger nodig. Ieder van u zal zowel individueel als groepsonderricht krijgen. Tekortkomingen in de studie behoeven we niet te straffen, omdat de voorafgegane tests gegarandeerd hebben dat die niet zullen voorkomen en deze tevens de kans op tekortkomingen in het werk verkleind hebben. Ieder van u heeft, naar de maatstaven van uw eigen cultuur, een hoge graad van ontwikkeling. Het verschil in aanleg maakt echter dat, als we ieder van u tot zijn hoogste ontplooiing willen brengen, persoonlijke begeleiding nodig zal zijn.

Afgezien van de normale omgangsvormen, hechten we hier weinig waarde aan formaliteiten. U zult zowel voor ontspanning als studie alle gelegenheid hebben. We verwachten nooit meer van u dan u kunt opbrengen. Ik zou eraan toe willen voegen dat de mogelijkheden voor jagen en vissen hier in de omgeving nog steeds vrij goed zijn, en als u slechts een paar honderd kilometer verder vliegt zijn ze zelfs fantastisch. Als er geen vragen meer zijn, wilt u me dan maar volgen, dan zal ik u wegwijs maken.’

Dard Kelm toonde hun de gebruiksvoorwerpen die in de meeste vertrekken te vinden waren. Ze waren van het type zoals je dat omstreeks het jaar 2000 verwacht zou hebben: bescheiden meubilair van een volmaakte functionaliteit, beeldschermen voor ontspanning, die verbonden waren met een reusachtige geluids- en filmbibliotheek. Vooralsnog niets dat té ver gevorderd was. Iedere cadet had zijn eigen kamer op het Academieterrein; de maaltijden vonden plaats in een gemeenschappelijke eetzaal, maar voor afzonderlijke groepen konden regelingen worden getroffen. Everard voelde de spanning van binnen afnemen.

Er werd een feestmaal ter verwelkoming gegeven. De gang van zaken was vertrouwd, maar de geruisloze machines die opdoken om hen te bedienen, waren dat niet. Er was wijn, bier en een overvloed van rookwaren. Misschien had iemand iets door het voedsel gedaan, want Everard voelde zich net zo uitgelaten als de anderen. Tenslotte was hij een boogie op de piano aan het bonken, terwijl een half dozijn aanwezigen een afschuwelijke sfeer schiepen door te trachten te zingen.

Slechts Charles Whitcomb hield zich achteraf, alleen in een hoek somber een glas drinkend. Dard Kelm had de tact hem niet te overreden zich bij de anderen te voegen. Everard kwam tot de conclusie dat het hem begon te bevallen. Maar het werk en de organisatie en het doel waren nog steeds een gesloten boek voor hem.

‘Het tijdreizen werd ontdekt in de tijd dat het choritisch geloof begon af te nemen,’ zei Kelm, in de aula. ‘U zult later de details bestuderen, maar voorlopig moet u maar van mij aannemen, dat het een roerige tijd was, waarin commerciële en genetische wedijver een strijd op leven en dood tussen reusachtige machtsconcentraties betekende, alles was toegestaan, en de verschillende regeringen waren pionnen in een planetaire worsteling. Het tijd-effect was een nevenresultaat van een onderzoek naar de mogelijkheden voor materie-transmissie, voor de mathematische beschrijving waarvan, zoals sommigen van u duidelijk zal zijn, oneindig discontinue functies vereist zijn. Ik zal me niet in de theorie verdiepen — u hoort er meer van bij de fysicalessen — maar slechts opmerken dat dit onder meer inhoudt, het bestaan van oneindigwaardige betrekkingen in een tijdruimte van 4 N-di-mensies, waarbij N het aantal deeltjes in het heelal voorstelt.

Uiteraard was de groep die dit ontdekte, de Negen, zich bewust van de mogelijkheden. Niet alleen zakelijke — handel, mijnbouw, en andere ondernemingen waarvan u zich gemakkelijk een voorstelling kunt vormen — maar ook de mogelijkheid hun vijanden de genadeslag toe te brengen. De tijd is onbestendig, ziet u; het verleden kan veranderd worden…’

‘Eén ogenblik!’ Het was het meisje uit 1972, Elizabeth Gray, dat in haar eigen tijd een opkomende, jonge fysicus was. ‘Ja?’ zei Kelm beleefd.

‘Ik vind dat u een, logisch gezien, onmogelijke toestand beschrijft. Ik moet de mogelijkheid van tijdreizen toegeven, gezien het feit dat we hier zijn, maar een gebeurtenis kan niet tegelijkertijd wèl en niét hebben plaatsgevonden. Dat is een innerlijke tegenstrijdigheid.’

‘Alleen, wanneer u vasthoudt aan een logica waarvoor geen alpha-sub-alpha waardering gedefinieerd is,’ zei Kelm. ‘Wat gebeurt is het volgende: veronderstel dat ik me achterwaarts in de tijd verplaatste en uw vader belette, uw moeder te ontmoeten. U zou nooit geboren zijn. Dat deel van de geschiedenis van het heelal zou er voortaan anders uitzien; het zou altijd al anders geweest zijn, hoewel ik een herinnering zou behouden aan de “oorspronkelijke” stand van zaken.’

‘Goed, en wat als u datzelfde deed bij uzelf?’ vroeg Elizabeth. ‘Zoudt u ophouden te bestaan?’

‘Nee, want ik zou behoren tot dat deel van de geschiedenis, voorafgaande aan mijn eigen ingrijpen. Laten we het op u betrekken. Als u terugging naar, ik zou zeggen, 1946, en maatregelen trof om het huwelijk van uw ouders in 1947 te verhinderen, zoudt u nog steeds in dat jaar hebben bestaan; u zou niet ophouden te bestaan alleen maar omdat u enkele gebeurtenissen beïnvloed had. Hetzelfde zou gelden, zelfs als u maar een microseconde in 1946 was geweest alvorens de man neer te schieten die anders uw vader geworden zou zijn.’

‘Maar dan zou ik bestaan zonder… zonder oorsprong!’ protesteerde zij. ‘Ik zou leven bezitten en herinneringen en… alles… hoewel niets dat zou hebben doen ontstaan.’ Kelm haalde zijn schouders op. ‘Wat dan nog? U houdt vol dat de wet van de causaliteit, beter gezegd de wet van het behoud van energie, alleen continue functies toestaat. In werkelijkheid is discontinuïteit zeer goed mogelijk.’ Hij lachte en leunde over de lessenaar. ‘Natuurlijk, sommige dingen zijn onmogelijk,’ zei hij. ‘U zou bijvoorbeeld nooit uw eigen moeder kunnen zijn, louter als gevolg van de erfelijkheidsleer. Als u terugging en met uw voormalige vader trouwde, zouden de kinderen anders zijn, geen van hen zou u zijn, omdat elk slechts de helft van uw chromosomen zou bezitten.’

Hij schraapte zijn keel: ‘Laten we niet van ons onderwerp afdwalen. U zult de bijzonderheden tijdens andere lessen horen. Ik geef u slechts een algemeen overzicht. Om verder te gaan: de Negen zagen de mogelijkheid, in de tijd terug te gaan en hun vijanden te verhinderen, de vijandelijkheden te openen, of zelfs maar geboren te worden. Maar toen verschenen de Danellianen.’

Voor de eerste maal liet hij zijn nonchalante, lichtelijk geamuseerde houding varen en stond daar als een man in de tegenwoordigheid van het mysterie. Hij sprak rustig: ‘De Danellianen zijn een deel van de toekomst — onze toekomst, meer dan een miljoen jaar van ons verwijderd. De mensheid is geëvolueerd tot iets… onmogelijk te omschrijven. U zult waarschijnlijk nooit een Danelliaan ontmoeten. Als dat u ooit zou overkomen, zou dat… nogal een schok zijn. Zij zijn niet kwaadwillig — noch goedaardig — ze zijn zo ver van ons begrip en gevoel verwijderd, als wij van deze insekteneters die onze voorouders gaan worden. Het is niet zo plezierig om oog in oog te staan met iets dergelijks. Zij bekommerden zich alleen maar om de bescherming van hun eigen voortbestaan. Het tijdreizen was al lang bekend toen zij ontstonden, er waren ontelbaar veel mogelijkheden geweest voor de dwazen en de hebzuchtigen en de krankzinnigen om terug te gaan en de geschiedenis binnenste buiten te keren. Zij wilden het tijdreizen niet verbieden — het was een deel van het grote geheel dat hen had voortgebracht — maar zij moesten het reglementeren. Het werd de Negen belet hun plannen uit te voeren. En de Patrouille werd gesticht om de tijdlijnen te bewaken. U zult meestal binnen uw eigen tijdvak werken, tenzij u promoveert tot een functie in bijzondere dienst. U zult in het algemeen, een gewoon leven leiden, met een gezin en vrienden als gewoonlijk; in het geheime deel van dat leven zult u het genoegen smaken van een goed salaris, bescherming, nu en dan vakantie in enkele bijzonder interessante plaatsen, en vóór alles, werk dat de moeite waard is. Maar u zult voortdurend klaar moeten staan. Soms zult u tijdreizigers helpen, die op de een of andere manier in moeilijkheden geraakt zijn. Soms zult u opdrachten uitvoeren, als de inhechtenisneming van would-be politieke, militaire of economische veroveraars. Soms zal de Patrouille eenmaal toegebrachte schade accepteren en in plaats daarvan in latere perioden tegenwerkende invloeden in het leven roepen, die de geschiedenis in het verlangde spoor terugbrengen. Ik wens u allen veel geluk.’

Het eerste gedeelte van de opleiding bestond uit een lichamelijke en geestelijke training. Everard had nooit beseft hoe zijn eigen manier van leven hem naar lichaam en geest mank had doen gaan. Hij was slechts voor de helft de man die hij zou kunnen zijn. Hij kreeg het heel moeilijk, maar tenslotte was het een vreugde om de volmaakt beheerste kracht van zijn spieren, en de gevoelens, die dieper geworden waren nu hij ze beheerste, en de snelheid en precisie van zijn denken, gewaar te worden.

Gedurende de opleiding was hij grondig geconditioneerd tegen het onthullen van ook maar het geringste betreffende de Patrouille, tegen zelfs maar het zinspelen op het bestaan ervan, tegen een ieder die er niets mee te maken had. Het was hem eenvoudig onmogelijk dat, onder welke aandrang ook, te doen; even onmogelijk als het was naar de maan te springen. Hij leerde tevens de kleinste bijzonderheden omtrent zijn twintigste-eeuwse publieke verschijning. Universeel, de kunstmatige taal, met behulp waarvan leden van de patrouille uit alle eeuwen met elkaar konden spreken zonder door vreemdelingen begrepen te worden, was een wonder van logisch samengesteld uitdrukkingsvermogen. Hij dacht dat hij iets afwist van vechten, maar hij moest de trucs en wapens van vijftigduizend jaar leren kennen, alles, vanaf een steekwapen uit het bronzen tijdperk tot aan een cyclische springstof die een heel werelddeel in het niets kon doen verdwijnen. Teruggekeerd naar zijn eigen tijdperk, zou hij een beperkte uitrusting krijgen, omdat hij naar andere perioden gezonden zou kunnen worden, en duidelijke anachronismen zelden werden toegestaan.

Hij studeerde geschiedenis, natuurwetenschappen, kunst, filosofie en de fijnere details van dialecten en omgangsvormen. Dit laatste betrof slechts het tijdvak van 1850 tot 1975; mocht hij gelegenheid krijgen naar een andere tijd te gaan, dan zou hij aanvullend onderricht krijgen met gebruikmaking van een hypnotiseerapparaat. Daardoor was hij ook in staat zijn opleiding in drie maanden te voltooien. Hij leerde de organisatie van de Patrouille kennen. Verder ‘vooruit’ lag het mysterie van de Danelliaanse beschaving, maar daarmee had men weinig onmiddellijk contact. De Patrouille was op semi-militaire wijze georganiseerd, er waren verschillende rangen, maar geen bijzondere plichtplegingen. De geschiedenis was verdeeld in milieus, met een hoofdbureau, gevestigd in een grote stad, voor een afzonderlijke periode van twintig jaar (gecamoufleerd door een of andere overtuigende bezigheid als bijvoorbeeld handel) en verschillende bijkantoren. Zijn eigen tijd was verdeeld in drie milieus: het Westen, met Londen als hoofdkwartier; Rusland met Moskou; Azië met Peking; ieder hoofdkantoor gevestigd in de wat gemakkelijker jaren 1890-1910, toen geheimhouding minder moeilijk was dan in later jaren, waarin kleinere bureaus, zoals dat van Gordon, waren. Een gewone agent woonde normaal in zijn eigen tijd en had vaak een gewone betrekking. De verbinding tussen de jaren werd onderhouden door kleine robot-capsules of door koeriers, met automatisch in werking tredende zijsporen, om te voorkomen dat zulke boodschappen zich in één zelfde tijdseenheid zouden opstapelen.

De gehele organisatie was zo veelomvattend dat hij haar nauwelijks kon overzien. Hij was in aanraking gekomen met iets dat nieuw en opwindend was, en dat was alles dat hij werkelijk met alle lagen van zijn bewustzijn kon begrijpen… tot nu toe tenminste.

Hij ontdekte dat zijn leraren vriendelijk waren, altijd bereid tot een praatje. De vergrijsde veteraan die hem leerde ruimteschepen te besturen, had meegevochten in de Martiaanse oorlog van 3890. ‘Jullie spelen het vrij snel klaar,’ zei hij. ‘Daarentegen is het verduiveld moeilijk, pre-industriële mensen iets te leren. We zijn er mee opgehouden ook maar te proberen hun iets meer dan het allereenvoudigste te leren. Er was hier eens een Romein — uit de tijd van Caesar — een vrij intelligente jongen ook nog, maar het wilde maar niet tot hem doordringen dat een machine niet net als een paard behandeld kan worden. Wat die Babyloniërs betreft, tijdreizen kwam in hun woordenboek eenvoudig niet voor. We moesten hun het routineverhaaltje over de strijd der goden vertellen.’

‘Welk routinesmoesje vertel je ons?’ vroeg Whitcomb. De ruimtevaarder keek hem wat scheefjes aan. ‘De waarheid,’ zei hij tenslotte. ‘Zoveel ervan als je kunt verwerken.’

‘Hoe kreeg je dit baantje?’

‘O… ik werd aan flarden geschoten in de buurt van Jupiter. Veel was er niet van me over. Ze raapten me bij elkaar, construeerden een nieuw lichaam voor me — daar niemand van mijn familie nog in leven was, en ik werd doodgewaand, zag ik er niet zo veel in, terug naar huis te gaan. Leven onder toezicht van de Nazorg-Commissie is niet leuk. Dus nam ik dit baantje hier. Goed gezelschap, een makkelijk leven, en verloven in een bende verschillende tijdperken.’ De ruimtevaarder grinnikte. ‘Wacht maar eens tot je in de decadente periode van het Derde Matriarchaat bent geweest! Dan weet je pas wat plezier maken is.’

Everard zei niets. Hij was te zeer in beslag genomen door het schouwspel van de aarde die zich in al haar grootsheid tegen de sterren aftekende.

Hij raakte bevriend met zijn medeleerlingen. Het was een goed bij elkaar passende groep — vanzelfsprekend, waar men voor de Patrouille altijd een zelfde type uitkoos, mensen met een stoutmoedige en intelligente geest. Er waren enkele romances. Niet van het soort van Romeo en Julia: het was heel goed mogelijk om te trouwen, waarbij het nieuwe paar dan één of ander jaar koos om een gezin te stichten. Zelf mocht hij de meisjes graag, maar hij hield zijn hoofd koel. Vreemd genoeg raakte hij het meest bevriend met de stille en gemelijke Whitcomb. Er ging op een bepaalde manier een sterke aantrekkingskracht van de Engelsman uit; hij was zeer beschaafd, een buitengewoon goede kerel, en desondanks maakte hij een wat hulpeloze indruk. Op een dag waren ze aan het paardrijden; op paarden waarvan de verre voorouders wegvluchtten bij de nadering van hun reusachtige nakomelingen. Everard had een geweer bij zich, in de hoop een aardzwijn dat hij gezien had, te kunnen verschalken. Beiden droegen het uniform van de Academie, gemaakt van een lichte stof die zacht en koel aanvoelde onder de hete, gele zon.

‘Het verbaast me dat we mogen jagen,’ merkte de Amerikaan op. ‘Veronderstel nu eens dat ik een sabeltandtijger neerschoot — in Azië, denk ik — die oorspronkelijk voorbestemd was een van deze insekten etende voorouders van de mens op te eten. Zou dat de hele toekomst niet veranderen?’

‘Nee,’ zei Whitcomb. Hij had snellere vorderingen gemaakt bij de studie van de theorie betreffende tijdreizen. ‘Kijk eens, je moet de tijdruimte zien als een weefsel van stevige rubberbanden. Zij is niet zo gemakkelijk te veranderen; ze heeft de tendens steeds weer in haar, eh, oude vorm terug te springen. Eén enkele insekteneter meer of minder doet er weinig toe, het is de gezamenlijke voorraad erfelijke eigenschappen van de soort, die tenslotte de mens voortbracht. Zie het eens zó: als ik in de middeleeuwen een schaap zou doden, zou ik daarmee niet alle latere afstammelingen uitroeien; waarschijnlijk alle schapen die in 1940 leefden. Die zouden er integendeel nog steeds zijn, tot in zelfs hun genen onveranderd, niettegenstaande ze andere voorouders zouden hebben, want na zo’n lange tijdsperiode zijn alle schapen, of mensen, afstammelingen van alle voorafgegane schapen of mensen. Er zou aanvulling plaats hebben, begrijp je wel; op één of ander moment zou een andere voorouder de erfelijke eigenschappen, waarvan je dacht dat je ze geëlimineerd had, leveren.

‘Op dezelfde manier… wel, veronderstel dat ik terugging, en Booth verhinderde Lincoln te doden. Tenzij ik bijzonder ingewikkelde voorzorgsmaatregelen zou treffen, zou hoogstwaarschijnlijk een ander de moord plegen, en Booth ondanks dat, toch de schuld krijgen. Deze veerkracht van de tijd is de enige reden waarom tijdreizen toegestaan is. Als je de dingen wilt veranderen, moet je de zaak op de juiste manier aanpakken, en meestal heel hard werken.’ Hij maakte een grimas. ‘Theorie! Er wordt steeds weer gezegd, dat we gestraft zullen worden, als wij tussenbeide trachten te komen. Het is mij niet geoorloofd terug te gaan en die verwenste schoft van een Hitler in zijn wieg neer te schieten. Er wordt van me verwacht dat ik hem laat opgroeien, zoals hij opgroeide, hem de oorlog laat beginnen en mijn verloofde doden.’

Everard reed gedurende enige tijd zwijgend verder. Het enige geluid dat te horen was, was het gekraak van het leren zadel en het geritsel van het lange gras. ‘O’, zei hij tenslotte. ‘Het spijt me. Wil je erover praten?’

‘Jazeker. Maar er valt niet veel te zeggen. Zij diende bij de W.A.A.F. — Mary Nelson — we zouden na de oorlog gaan trouwen. Ze was in Londen in ‘44. Zeventien november. Ik zal die datum nooit vergeten. De V-één’s kregen haar te pakken. Ze was even naar het huis van de buren in Streatham — ze had verlof, zie je, en was bij haar moeder. Dat huis werd geraakt; haar eigen huis was niet eens beschadigd.’

Whitcombs gezicht was bleek geworden. Zonder iets te zien staarde hij voor zich uit. ‘Het zal verschrikkelijk moeilijk zijn niet… niet terug te gaan, een paar jaar maar, om haar tenminste weer te kunnen zien. Om haar alleen maar weer te zien… Nee! Dat durf ik niet.’

Everard legde onhandig zijn hand op Whitcombs schouder, en zo reden ze zwijgend verder.


De klas studeerde verder, ieder in zijn eigen tempo, maar er waren voldoende compensaties, zodat allen tegelijk slaagden: een korte plechtigheid werd gevolgd door een geweldig feest waarbij vele sentimentele afspraken voor latere ontmoetingen werden gemaakt. Daarna ging ieder terug naar het jaar vanwaar hij gekomen was; naar hetzelfde uur. Everard nam Gordon’s gelukwensen in ontvangst, kreeg een lijst met de namen van eigentijdse agenten (waarvan velen een beroep bij de inlichtingendienst, of iets dergelijks, hadden) en keerde naar zijn kamer terug. Later zou hem waarschijnlijk werk gegeven worden dat hem in staat zou stellen belangrijke inlichtingen te verzamelen, maar zijn huidige opdracht — in verband met de belastingen droeg hij de titel, ‘bijzonder adviseur van de N.V. Engineering Studies’ — hield niet méér in, dan het lezen van een paar kranten per dag, speurend naar aanwijzingen betreffende tijdreizen die hij had leren opmerken, en het zich gereedhouden voor een oproep.

Zoals de zaken liepen, zou hij zich zijn eerste opdracht zelf verschaffen.

Загрузка...