J.K. Rowling Harry Potter en de gevangene van Azkaban

Hoofdstuk 1 UILENPOST

Harry Potter was in veel opzichten een ongewone jongen. Ten eerste was de zomervakantie zijn minst favoriete tijd van het jaar en ten tweede wilde hij dolgraag huiswerk maken, maar was hij gedwongen om dat stiekem te doen, in het holst van de nacht. En dan was hij ook nog een tovenaar.

Het was bijna middernacht en Harry lag op zijn buik in bed, met de dekens als een soort tent over zijn hoofd en een zaklantaarn in zijn hand. Een groot, in leer gebonden boek (De Geschiedenis van de Toverkunst, door Mathilda Belladonna) stond opengeslagen tegen het kussen en Harry ging fronsend met zijn adelaarsveer langs de regels, op zoek naar materiaal voor het opstel dat hij moest schrijven: ‘Heksenverbrandingen in de Veertiende Eeuw Hadden Geen Enkele Zin — verklaar.’

De veer stopte bij een veelbelovende alinea. Harry duwde zijn ronde brilletje hoger op zijn neus, hield zijn zaklantaarn dichter bij het boek en las:


In de Middeleeuwen waren niet-magische mensen (beter bekend als Dreuzels) doodsbang voor toverkunst, maar slecht in het herkennen ervan. De weinige keren dat ze werkelijk een heks of tovenaar wisten te grijpen, had de brandstapel bovendien geen enkel effect. De heks of tovenaar sprak een simpele Blusbezwering uit en deed of hij of zij krijste van de pijn, terwijl ze in werkelijkheid alleen een zacht gekietel voelden. Bertha het Buitenbeentje vond de brandstapel zelfs zo lekker dat ze zich, in diverse vermommingen, maar liefst zevenenveertig keer liet verbranden.


Harry stak zijn veer tussen zijn tanden en haalde een flesje inkt en een rol perkament onder zijn kussen vandaan. Langzaam en voorzichtig schroefde hij de dop van het flesje, doopte zijn veer in de inkt en begon te schrijven. Om de zoveel tijd stopte hij even om te luisteren, want als een van de Duffelingen naar de wc moest en het gekras van zijn veer hoorde, zou hij waarschijnlijk de rest van de vakantie in de bezemkast onder de trap worden opgesloten.

De familie Duffeling, die op de Ligusterlaan nummer 4 woonde, was de reden dat Harry nooit van de zomervakantie kon genieten. Oom Herman, tante Petunia en hun zoon Dirk waren Harry’s enige levende familieleden. Ze waren Dreuzels en hielden er heel erg middeleeuwse opvattingen over toverkunst op na. Over Harry’s overleden ouders, die zelf ook tovenaars waren geweest, werd in het huis van de Duffelingen nooit met een woord gesproken. Tante Petunia en oom Herman hadden jarenlang gehoopt dat ze, als ze Harry het leven maar zo zuur mogelijk maakten, zijn tovertalent misschien in de kiem zouden kunnen smoren, maar tot hun grote woede was dat niet gelukt. Tegenwoordig waren ze vooral als de dood dat andere mensen er misschien achter zouden komen dat Harry het grootste gedeelte van de afgelopen twee jaar had doorgebracht op Zweinsteins Hogeschool voor Hekserij en Hocus-Pocus, maar het enige wat ze konden doen was Harry aan het begin van de vakantie zijn spreukenboeken, toverstaf, bezemsteel en ketel afnemen en hem verbieden om met de buren te praten.

Het feit dat hij niet over zijn spreukenboeken kon beschikken was een groot probleem voor Harry, want zijn leraren op Zweinstein hadden hem een berg huiswerk opgegeven. Hij moest een heel moeilijk werkstuk over Slinksap maken voor zijn minst geliefde leraar, professor Sneep, die maar al te blij zou zijn met een excuus om Harry een maand lang straf te geven. Vandaar dat Harry tijdens de eerste vakantieweek direct zijn kans had gegrepen. Toen oom Herman, tante Petunia en Dirk in het voortuintje stonden om oom Hermans nieuwe auto van de zaak te bewonderen (luid pratend, zodat de rest van de straat de auto ook zou zien), was Harry naar beneden geslopen, had het slot van de bezemkast onder de trap open gemorreld, een paar van zijn boeken meegegrist en die op zijn slaapkamer verstopt. Als hij maar geen inktvlekken op de lakens maakte, hoefden de Duffelingen er nooit achter te komen dat hij ’s nachts toverkunst studeerde.

Harry wilde graag ruzie met zijn oom en tante vermijden; hij had het toch al grondig bij ze verbruid en dat alleen maar vanwege het telefoontje dat hij in de tweede week van de vakantie van een andere tovenaarsleerling had gehad.

Ron Wemel was Harry’s beste vriend op Zweinstein en kwam uit een volbloedtovenaarsfamilie. Dat hield in dat hij veel dingen wist die Harry niet wist, maar dat hij bij voorbeeld nog nooit een telefoon had gebruikt. Het was pure pech geweest dat juist oom Herman had opgenomen.

‘Met Herman Duffeling.’

Harry, die toevallig ook in de kamer was, verstijfde toen hij Rons stem hoorde. ‘HALLO? HALLO? KUNT U ME VERSTAAN? IK — WIL — HARRY — POTTER — SPREKEN!’

Ron schreeuwde zo hard dat oom Herman zich een ongeluk schrok. Woedend en paniekerig staarde hij naar de hoorn, die hij een halve meter van zijn oor hield.

‘MET WIE SPREEK IK?’ bulderde hij in de richting van de hoorn. ‘WIE BENT U?’

‘RON — WEMEL!’ brulde Ron op zijn beurt, alsof er een voetbalveld tussen oom Herman en hem in lag. ‘EEN — SCHOOLVRIEND — VAN — HARRY!’

Oom Hermans kleine oogjes flitsten naar Harry, die aan de grond genageld stond.

‘ER WOONT HIER GEEN HARRY POTTER!’ blafte hij, met de hoorn op een armlengte afstand, alsof hij bang was dat hij zou ontploffen. ‘IK WEET NIET WELKE SCHOOL JE BEDOELT! LAAT ME MET RUST! WAAG HET NIET OM MIJN GEZIN LASTIG TE VALLEN!’

Hij gooide de hoorn op de haak alsof hij een giftige spin afschudde.

De daaropvolgende ruzie was een van de ergste geweest die Harry zich kon herinneren.

‘HOE HAAL JE HET IN JE HOOFD OM ONS NUMMER TE GEVEN AAN MENSEN ZOALS — MENSEN ZOALS JIJ!’ had oom Herman gebruld, Harry rijkelijk besproeiend met speeksel.

Ron had blijkbaar beseft dat hij Harry in de nesten had gewerkt, want hij had daarna niet meer gebeld. Harry’s andere beste kameraad op Zweinstein, Hermelien Griffel, had ook al niets van zich laten horen. Harry had zo’n idee dat Ron haar had gewaarschuwd om toch vooral niet te bellen en dat was jammer, want Hermelien — de slimste heks uit Harry’s jaar — kwam uit een Dreuzelgezin, wist heel goed hoe een telefoon werkte en zou waarschijnlijk wel zo snugger zijn geweest om niet te zeggen dat ze op Zweinstein zat.

Daarom had Harry al vijf weken lang niets van zijn tovenaarsvrienden gehoord en was deze vakantie haast net zo erg als de vorige. Er was één lichtpuntje — nadat hij had gezworen dat hij haar niet zou gebruiken om brieven aan zijn vrienden te sturen, had Harry toestemming gekregen om zijn uil Hedwig ’s avonds uit haar kooi te laten. Oom Herman had dat goedgevonden omdat Hedwig zo’n vreselijke herrie maakte als ze de hele tijd opgesloten zat.

Toen Harry was uitgeschreven over Bertha het Buitenbeentje, luisterde hij opnieuw. De stilte in het donkere huis werd alleen verstoord door het gedempte, grommende gesnurk van zijn moddervette neef Dirk. Het moest al heel laat zijn. Harry’s ogen jeukten van vermoeidheid. Misschien kon hij het opstel beter morgen afmaken… Hij schroefde de dop op zijn inktfles, haalde een oud kussensloop onder zijn bed vandaan, stopte daar de zaklantaarn, De Geschiedenis van de Toverkunst, zijn opstel, inktfles en veer in, stond op en verstopte alles onder een losse plank onder zijn bed. Hij kwam overeind, rekte zich uit en keek op de lichtgevende wekker op het nachtkastje.

Het was één uur ’s nachts. Harry kreeg plotseling een wonderlijk gevoel in zijn maag. Hij was al een uur lang dertien, zonder dat hij het beseft had.

Wat ook ongewoon was aan Harry, was dat hij zich nooit verheugde op zijn verjaardag. Hij had nog nooit van zijn leven een verjaardagskaart gekregen. De laatste twee keer hadden de Duffelingen zijn verjaardag straal genegeerd en hij dacht niet dat ze er dit jaar wel iets aan zouden doen.

Harry liep door de donkere kamer naar het open raam, langs Hedwigs grote, lege kooi. Hij leunde op het raamkozijn en genoot van de koele avondlucht op zijn gezicht, na die uren onder de dekens. Hedwig had zich al twee nachten niet laten zien. Niet dat Harry zich zorgen maakte; ze was al eerder zo lang weggebleven, maar hij hoopte wel dat ze gauw zou terugkomen — ze was het enige levende wezen in huis dat niet geschrokken terugdeinsde als ze hem zag.

Hoewel Harry nog steeds vrij klein en tenger was voor zijn leeftijd, was hij het afgelopen jaar wel een paar centimeter gegroeid, maar zijn pikzwarte haar was nog altijd even slordig, hoe vaak hij het ook kamde. De ogen achter zijn brillenglazen waren felgroen en op zijn voorhoofd, duidelijk zichtbaar onder zijn haar, had hij een dun litteken in de vorm van een bliksemflits.

Er waren veel ongewone dingen aan Harry, maar dat litteken spande de kroon. Het was niet, zoals de Duffelingen tien jaar lang stug hadden volgehouden, een gevolg van het auto-ongeluk waarbij Harry’s ouders waren omgekomen, omdat Lily en James Potter helemaal niet waren verongelukt. Ze waren vermoord, vermoord door Voldemort, de meest gevreesde Duistere Tovenaar van de laatste honderd jaar. Harry had aan die aanval alleen het litteken overgehouden omdat Voldemorts vloek teruggekaatst was en hem zelf had getroffen. Voldemort was gevlucht, op sterven na dood…

Desondanks had Harry op Zweinstein oog in oog met hem gestaan. Terwijl hij bij het donkere raam stond dacht Harry terug aan hun laatste confrontatie en moest hij toegeven dat hij van geluk mocht spreken dat hij zijn dertiende verjaardag had gehaald.

Hij speurde de sterrenhemel af, op zoek naar Hedwig, die misschien trots terug zou komen vliegen met een slappe, dode muis in haar snavel en dan complimentjes zou verwachten. Harry staarde afwezig over de daken en het duurde een paar seconden voor het tot hem doordrong wat hij zag.

Afgetekend tegen de gouden maan zag hij een groot, merkwaardig scheefhangend wezen, dat met trage wiekslagen op hem af vloog en steeds groter werd. Harry bleef stokstijf staan en keek hoe het steeds verder daalde — een fractie van een seconde aarzelde hij, met zijn hand op de klink en vroeg zich af of hij het raam gauw moest dichtslaan — maar toen zeilde het bizarre schepsel over een van de straatlantaarns in de Ligusterlaan en besefte Harry wat het was. Hij sprong haastig opzij.

Er doken drie uilen door het raam naar binnen. Twee ervan ondersteunden de middelste uil, die bewusteloos scheen te zijn. Met een zachte plof landden ze op Harry’s bed en de middelste uil, die groot en grijs was, viel meteen omver en bleef roerloos liggen. Er zat een groot pak aan zijn poten gebonden.

Harry herkende de bewusteloze uil onmiddellijk — hij heette Egidius en was van de familie Wemel. Harry rende direct naar het bed, maakte het touw om de poten van Egidius los, greep het pak en droeg Egidius naar de kooi van Hedwig. Egidius deed één dof oog open, stootte een flauw, dankbaar gekras uit en begon grote slokken water te drinken.

Harry keek naar de andere uilen. Het grote, sneeuwwitte vrouwtje was zijn eigen uil, Hedwig. Ze had ook een pak bij zich en leek erg in haar sas. Ze pikte Harry liefdevol in zijn hand toen hij haar pak losmaakte, vloog naar haar kooi en ging naast Egidius zitten.

De derde uil, een fraaie, geelbruine vogel, herkende Harry niet, maar hij besefte meteen waar hij vandaan kwam, want behalve een derde pak had hij ook een brief met het wapen van Zweinstein bij zich. Toen Harry deze uil van zijn post bevrijdde, streek hij gewichtig zijn veren glad, spreidde zijn vleugels en vloog het duister weer in.

Harry ging op zijn bed zitten en greep het pak van Egidius. Hij trok het bruine papier eraf en zag een gouden pakje en de eerste verjaarskaart die hij ooit van zijn leven had gekregen. Met trillende vingers maakte hij de envelop open. Er vielen twee dingen uit — een brief en een krantenknipsel. Het knipsel kwam duidelijk uit de Ochtendprofeet, de tovenaarskrant, want de mensen op de zwart-witfoto bewogen. Harry streek het knipsel glad en las:


Ambtenaar Op Ministerie Van Toverkunst Wint Hoofdprijs

Arthur Wemel, Hoofd van de Afdeling Misbruikpreventie van Dreuzelvoorwerpen, heeft de jaarlijkse Grote Gouden Galjoenenloterij van de Ochtendprofeet gewonnen.

Tegen verslaggevers van deze krant zei een opgetogen meneer Wemel: ‘We gaan van het goud met vakantie naar Egypte. Onze oudste zoon, Bill,werkt daar als vloekbreker voor Goudgrijp, de tovenaarsbank.’

De Wemels blijven een maand in Egypte en keren voor aanvang van het nieuwe schooljaar terug. Vijf kinderen van het gezin studeren momenteel aan Zweinstein.


Harry keek naar de bewegende foto en grijnsde breed toen hij alle negen Wemels verwoed naar hem zag zwaaien, met een grote piramide op de achtergrond. Mevrouw Wemel, mollig en klein, meneer Wemel, dun en kalend, zes zoons en een dochter, allemaal (hoewel dat op de zwart-witfoto niet te zien was) met vuurrood haar. In het midden stond Ron, lang en slungelig, met zijn rat Schurfie op zijn schouder en een arm om zijn zusje Ginny.

Harry kon niemand bedenken die het meer verdiende om een berg goud te winnen, want de Wemels waren ontzettend aardig en straatarm. Hij pakte Rons brief en vouwde hem open.


Beste Harry,

Gefeliciteerd met je verjaardag!

Hoor eens, het spijt me echt van dat telefoontje. Ik hoop dat die Dreuzels je het leven niet al te zuur hebben gemaakt. Ik heb het aan pa gevraagd en volgens hem had ik niet zo hard moeten schreeuwen.

Het is fantastisch in Egypte. Bill heeft ons alle graftombes laten zien en de vloeken die die ouwe Egyptische tovenaars erover hebben uitgesproken zijn echt ongelooflijk. Ginny mocht het laatste graf niet in van ma, omdat er allerlei gemuteerde geraamtes lagen, van Dreuzels die hadden ingebroken en extra hoofden hadden gekregen en zo.

Ik kon het gewoon niet geloven toen pa die loterij van de Ochtendprofeet won. Zevenhonderd Galjoenen! Het meeste is opgegaan aan de vakantie, maar ik krijg wel een nieuwe toverstaf.


Harry herinnerde zich nog maar al te goed hoe Rons oude toverstaf doormidden was gebroken toen de auto waarin ze vorig jaar samen naar Zweinstein waren gevlogen tegen een boom op het schoolterrein was gebotst.


We komen ongeveer een week voor school weer begint terug en gaan dan naar Londen om die toverstok en nieuwe boeken te kopen. Kunnen we daar niet afspreken?

Laat die Dreuzels je niet gek maken!

Probeer of je ook naar Londen kunt komen,

Ron.

PS: Percy is hoofdmonitor geworden. Hij kreeg vorige week bericht.


Harry keek opnieuw naar de foto. Percy, die in zijn zevende en laatste jaar zat, zag er nog zelfvoldaner uit dan gewoonlijk. Een splinternieuwe zilveren badge glom op de fez die zwierig op zijn netjes gekamde haar stond. Zijn hoornen bril blonk in de Egyptische zon.

Harry pakte zijn cadeautje uit. Het pakje bevatte een soort kleine glazen tol en een tweede briefje van Ron.


Harry — dit is een Zakgluiposcoop. Als er een onbetrouwbaar iemand in de buurt is, hoort hij licht te geven en rond te draaien. Volgens Bill is het rotzooi die speciaal gemaakt wordt voor tovertoeristen en is het ding onbetrouwbaar, omdat het gisteren onder het eten steeds oplichtte. Hij wist alleen niet dat Fred en George torren in zijn soep hadden gedaan.

Groetjes,

Ron.


Harry zette de Gluiposcoop op het nachtkastje, waar hij roerloos op zijn punt bleef staan en de lichtgevende wijzers van de wekker reflecteerde. Hij keek er een paar tellen blij naar en richtte zijn aandacht toen op het pak dat Hedwig had meegebracht.

Dat bevatte ook een fraai verpakt cadeau, een kaart en een brief, maar nu van Hermelien.


Lieve Harry,

Ron heeft me verteld over zijn telefoontje met je oom Herman. Ik hoop dat je er geen last mee hebt gekregen. We zijn op het moment op vakantie in Frankrijk en ik wist eerst niet hoe ik dit moest versturen — stel dat de douane het had opengemaakt? — maar toen kwam Hedwig plotseling opdagen! Volgens mij wilde ze graag dat jij ook eens iets voor je verjaardag kreeg. Ik heb je cadeautje gekocht per uilorder; er stond een advertentie in de Ochtendprofeet (daar ben ik tegenwoordig op geabonneerd, het is nuttig te weten wat er in de toverwereld gebeurt). Heb je vorige week die foto van Ron en zijn familie gezien? Ik wed dat hij massa’s dingen leert. Ik ben echt jaloers — die oude Egyptische tovenaars zijn fascinerend. Hier bestaat ook een interessante plaatselijke tovertraditie. Ik heb m’n hele werkstuk voor Geschiedenis van de Toverkunst herschreven, om de dingen die ik ontdekt heb erin te kunnen verwerken. Ik hoop dat het niet te lang is geworden; het is twee rollen perkament meer dan professor Kist gevraagd had. Ron schreef dat hij in de laatste week van de vakantie in Londen is. Kun jij dan ook komen? Mag dat van je oom en tante? Ik hoop dat het lukt — zo niet, dan zie ik je op 1 september in de Zweinsteinexpres!

Veel liefs,

Hermelien.

PS: Ron schreef ook dat Percy hoofdmonitor is geworden. Ik wil wedden dat Percy in de wolken is. Ron leek heel wat minder blij.


Harry lachte opnieuw terwijl hij de brief van Hermelien weglegde en haar cadeautje pakte. Het was heel zwaar… Hermelien kennende, zou het waarschijnlijk een groot boek vol ongelooflijk moeilijke spreuken zijn — maar dat was het niet. Zijn hart sprong op toen hij het papier er afscheurde en een glanzend zwartleren etui zag, met in zilveren letters de woorden Luxe Onderhoudskit voor Uw Bezem .

‘Wauw, Hermelien!’ fluisterde Harry en hij ritste snel het etui open om te kijken wat erin zat. Hij zag een grote pot Splinters Supersteelglans, een glimmende zilveren Staartsnoeier, een klein koperen kompasje dat je voor lange reizen aan je bezemsteel kon bevestigen en een Handboek voor Bezemonderhoud. Harry miste Zwerkbal bijna net zo erg als zijn vrienden van Zweinstein. Het was de populairste sport van de tovenaarswereld — gevaarlijk, opwindend en gespeeld op bezemstelen. Harry was toevallig heel goed in Zwerkbal; hij was de jongste speler sinds honderd jaar in het afdelingsteam van Griffoendor. En een van Harry’s kostbaarste bezittingen was zijn Nimbus 2000 racebezemsteel.

Harry legde het leren etui neer en bekeek zijn laatste pakje. Hij herkende de slordige hanenpoten op het bruine papier direct — het was van Hagrid, de jachtopziener van Zweinstein. Hij scheurde de buitenste laag papier weg en zag iets groens en leerachtigs, maar voor hij het helemaal kon uitpakken, begon het pak te trillen en maakte de onbekende inhoud een hard, happend geluid — alsof het kaken had.

Harry verstijfde. Hij wist dat Hagrid hem nooit opzettelijk iets gevaarlijks zou sturen, maar Hagrids opvattingen over wat gevaarlijk was verschilden nogal van die van de meeste mensen. Hagrid had vriendschap gesloten met monsterlijke spinnen, had valse, driekoppige honden gekocht van mensen in cafés en illegale drakeneieren zijn huisje binnengesmokkeld.

Harry porde nerveus met zijn vinger tegen het pak, dat opnieuw een bijtend geluid maakte. Harry pakte de zaklantaarn van zijn nachtkastje, hield hem stevig met één hand beet en hief hem op, klaar om toe te slaan. Vervolgens greep hij met zijn andere hand de rest van het pakpapier en trok.

En uit het papier viel — een boek. Harry kon nog net de gouden letters op de fraaie, groene omslag lezen: Het Monsterlijke Monsterboek. Toen ging het boek plotseling op zijn zijkant staan en sprintte schuin weg over het bed, als een bizarre krab.

‘O-o,’ mompelde Harry.

Met een doffe plof viel het boek van het bed en schuifelde snel weg door de kamer. Harry sloop er voorzichtig achteraan. Het verstopte zich in de donkere ruimte onder het bureau. Harry, die vurig hoopte dat de Duffelingen nog sliepen, sloop naar zijn bureau, liet zich op handen en knieën zakken en stak zijn hand uit.

‘Au!’

Het boek sloeg dicht, met Harry’s vingers ertussen en fladderde snel op zijn omslag langs hem…

Загрузка...